15
En dit, dacht Brunetti toen hij naar zijn kantoor liep, was de man aan wie hij argeloos, tot een paar dagen geleden, Chiara's religieuze opvoeding had toevertrouwd. Hij kon niet zeggen dat ze het samen hadden gedaan, want Paola had van het begin af duidelijk gemaakt dat ze er niets mee te maken wilde hebben. Ook toen de kinderen nog op de lagere school zaten, had hij geweten dat ze erop tegen was, maar hij had gedacht dat de sociale consequenties van het openlijk verwerpen van religieuze opvoeding zouden terugslaan op de kinderen en niet op de ouders die het besluit voor hen namen. Want waar moest een kind dat van zijn ouders niet naar bijbelles mocht, naartoe wanneer zijn klasgenootjes les kregen over de catechismus en het leven van de heiligen? Wat zou er gebeuren met een kind dat niet deelnam aan de overgangsrite die werd gekenmerkt door de eerste communie?
Brunetti herinnerde zich een rechtszaak waarover vorig jaar veel te doen was geweest, over een keurig, kinderloos echtpaar, hij arts en zij advocate. Het hooggerechtshof van Torino had hun aanvraag om een kind te mogen adopteren afgewezen omdat ze allebei atheïst waren. Men had bepaald dat ze daarom als ouders niet geschikt waren.
Brunetti had gelachen om het verhaal van de Ierse priesters, alsof Ierland een derdewereldland was, in de wurgende greep van een primitieve religie, maar nu werden er in zijn eigen land ook tekenen van die wurggreep zichtbaar, al was het maar in de ogen van de zwartkijkers.
Hij had geen flauw idee wat hij met deze priester aan moest; wettelijk had hij geen been om op te staan. De man was nooit van een misdaad beschuldigd en Brunetti verwachtte niet dat hij in een van zijn voormalige parochies iemand zou vinden die bereid was zich openlijk tegen hem uit te spreken. De behandeling van de infectie was steeds doorgespeeld aan anderen, wat een natuurlijke reactie was, en degenen die hun handen van hem hadden kunnen aftrekken, zouden hun mond stijf dichthouden om niet bij een schandaal betrokken te raken.
Brunetti wist dat de maatschappij waarin hij leefde zich vrij nonchalant opstelde tegenover seksuele overtredingen en die beschouwde als niets meer dan uitspattingen van mannelijke hartstocht. Die mening deelde hij niet. Hij vroeg zich af aan wat voor soort therapie priesters als don Luciano werden onderworpen in de inrichting waar hij naartoe gestuurd was. Afgaand op wat don Luciano daarna allemaal had gedaan, was de behandeling geen succes geweest.
Hij liep naar zijn bureau, gooide de papieren erop en ging zitten. Na een poosje stond hij op en liep naar het raam. Toen hij niets zag dat hem belangstelling inboezemde, keerde hij terug naar zijn bureau en pakte alle rapporten en aantekeningen bij elkaar over Maria Testa en de gebeurtenissen die iets te maken konden hebben met wat ze hem op die stille dag, nu alweer weken geleden, had verteld. Hij las alles nog een keer door en maakte wat aantekeningen. Toen hij klaar was, staarde hij een paar minuten voor zich uit, pakte de telefoon en verzocht de centrale hem door te verbinden met het Ospedale Civile.
Tot zijn verbazing werd hij daar zonder problemen doorverbonden met de hoofdverpleegster van de eerste hulpafdeling. Nadat hij had uitgelegd wie hij was, vertelde ze hem dat de 'patiënte van de politie' naar een privé-kamer was overgebracht. Nee, er was geen verandering opgetreden in haar toestand; ze was nog steeds niet bij bewustzijn. Ja, als hij even wilde wachten, zou ze de agent roepen die voor haar deur stond.
Dat bleek Miotti te zijn. 'Ja, meneer?' vroeg hij, toen hij hoorde dat het Brunetti was.
'Hoe gaat het?'
'Het is erg rustig.'
'Wat doe je?'
'Ik zit te lezen, meneer. Ik hoop dat u dat niet erg vindt.'
'Beter dan naar de verpleegsters kijken. Is er iemand bij haar op bezoek geweest?'
'Alleen die man van het Lido. Sassi. Verder niemand.'
'Heb je al met je broer gesproken, Miotti?'
'Ja, meneer. Gisteravond.'
'En heb je hem naar die priester gevraagd?'
'Ja, meneer.'
'En?'
in het begin wilde hij niets zeggen. Misschien omdat hij geen roddelpraatjes wil verspreiden. Zo is hij, ziet u,' legde Miotti uit, alsof hij zijn meerdere verzocht zijn broer dat foutje in zijn karakter te vergeven. 'Toen ik zei dat het belangrijk was, vertelde hij me dat er wordt gefluisterd - alleen maar gefluisterd - dat Cavaletti iets te maken heeft met Opera Pia. Hij wist het niet zeker, maar had zoiets gehoord. Begrijpt u het, meneer?'
'Ja. Verder nog iets?'
'Nee, meneer. Ik heb geprobeerd te bedenken wat u zou willen weten, wat u nog meer zou vragen nadat ik u dit had verteld, en ik dacht dat u wel zou willen weten of Marco zelf in die praatjes geloofde, dus heb ik hem dat gevraagd.'
'En?'
'Hij gelooft erin, meneer.'
'Dank je, Miotti. Ga maar weer lezen.'
'Dank u, meneer.'
'Wat ben je aan het lezen?'
'Quattroruote,' zei hij. Het populairste Italiaanse autotijdschrift.
'Aha. Dank je, Miotti.'
'Graag gedaan, meneer.'
O, lieve, genadige Jezus aan het kruis, red ons allen. Bij de gedachte aan Opera Pia prevelde Brunetti onwillekeurig een van de geliefde gebeden van zijn moeder. Als er ooit een mysterie in raadselen was gehuld, was het Opera Pia. Brunetti wist er niet meer over dan dat het een soort religieuze organisatie was, half en half aan de Kerk verbonden, die absolute trouw had gezworen aan de paus en zich toelegde op een soort hernieuwing van de macht of de rechten van de Kerk. Nu hij erover nadacht wat hij over Opera Pia wist en hoe hij dat te weten was gekomen, was hij zich ervan bewust dat hij niet zeker wist of het weinige dat hij wist, eigenlijk wel waar was. Omdat een geheim genootschap per definitie geheim is, kan alles wat er over 'bekend' is, immers net zo goed onjuist zijn.
Brunetti had de vrijmetselaars met hun ringen en troffels en serveersterschortjes altijd vrij charmant gevonden. Hij bezat ook over hen weinig duidelijke informatie, maar had ze altijd eerder als onschuldig dan als een bedreiging beschouwd, hoewel hij besefte dat dat mede kwam doordat hij ze zo vaak geneutraliseerd had zien worden door de heerlijke grappenmakerij van Die Zauberflöte, Mozarts laatste opera.
Opera Pia was iets anders. Daarover wist hij nog minder - vrijwel niets - maar de naam alleen deed zijn nekharen overeind staan.
Hij probeerde afstand te nemen van domme vooroordelen en zich te herinneren wat hij tot nu toe over Opera Pia had gelezen of gehoord; hij zocht naar iets tastbaars, iets wat nagetrokken kon worden, maar kon niets vinden. Het deed hem denken aan zigeuners, want wat hij 'wist' over zigeuners was net als wat hij 'wist' over Opera Pia: dingen die werden verteld werden doorgegeven, maar zonder namen, datums of feiten. Het cumulatieve effect was de mysterieuze sfeer die iedere besloten vereniging uitstraalde naar degenen die er geen lid van waren.
Hij zocht in gedachten naar iemand van wie hij nauwkeurige informatie zou kunnen krijgen, maar wist niemand te bedenken, behalve signorina Elettra's anonieme kennis op het kantoor van de patriarch. Als de Kerk een adder aan haar borst koesterde, moest de informatie in die borst gezocht worden.
Ze keek op toen hij binnenkwam, verbaasd hem alweer te zien. 'Ja, commissario?'
'Ik moet uw kennis om nog een gunst vragen.'
'Ja?' vroeg ze, haar notitieblok erbij pakkend.
'Opera Pia.'
Haar verbazing was slechts merkbaar aan een minimaal verwijden van haar ogen, maar Brunetti zag het. 'Wat wilt u daarover weten, meneer?'
'Wat ze hiermee te maken kunnen hebben.'
'U bedoelt met die testamenten en die vrouw in het ziekenhuis?'
'Ja.' En alsof het hem nu pas te binnen schoot, voegde hij eraan toe: 'En kunt u hem vragen of het mogelijk is dat ook pater Cavaletti er iets mee te maken heeft?' Toen ze dat had opgeschreven, vroeg hij: 'Weet u iets van ze af, signorina?'
Ze schudde haar hoofd. 'Niet meer dan wat iedereen weet. Ze zijn geheim, ze zijn serieus en ze zijn gevaarlijk.'
'Lijkt dat u niet iets overdreven?'
'Nee.'
'Weet u of ze hier in de stad een...' - Brunetti wist niet hoe het heette - '... een afdeling hebben?'
'Ik heb geen idee, meneer.'
'Eigenaardig, hè?' vroeg Brunetti. 'Niemand weet iets over ze, maar toch zijn we allemaal vreselijk achterdochtig en bang.' Toen ze daar geen antwoord op gaf, vroeg hij nogmaals: 'Vindt u dat niet eigenaardig?'
'Ik geloof dat juist het tegenovergestelde waar is, meneer,' zei signorina Elettra.
'Wat dan?'
'Als we iets over ze zouden weten, zouden we allemaal nog veel banger zijn.'