19
Om even na drieën maakte Brunetti zich los van Paola, stapte uit bed en kleedde zich aan. Pas toen hij bezig was zijn overhemd dicht te knopen, was hij dusdanig bij bewustzijn dat hij de regen tegen de ramen van hun slaapkamer hoorde tikken. Hij mompelde iets binnensmonds, liep naar het raam, duwde het luik open, en trok het snel weer dicht tegen de regen die naar binnen kwam. In de hal trok hij zijn regenjas aan, pakte een paraplu en nam er eentje extra mee voor Vianello.
In Maria Testa's kamer zat Vianello er met slaperige ogen en een chagrijnige bui bij, hoewel Brunetti bijna een halfuur voor de afgesproken tijd was gearriveerd. In zwijgende overeenstemming liepen ze geen van beiden naar de slapende vrouw, alsof haar totale hulpeloosheid een brandend zwaard was dat hen op een afstand hield. Ze begroetten elkaar op fluistertoon en liepen de gang op om te kunnen praten.
'Hoe is het gegaan?' vroeg Brunetti. Hij trok zijn regenjas uit en zette de twee paraplu's tegen de muur.
'Om de twee uur komt er een verpleegster,' antwoordde Vianello. 'Voor zover ik het kan beoordelen, doet die niet veel. Ze kijkt naar haar, voelt haar pols en schrijft iets op de kaart.'
'Zegt ze wel eens iets?'
'Wie, de verpleegster?' vroeg Vianello.
'Ja.'
'Nee, geen woord. Ik had net zo goed lucht kunnen zijn.' Vianello geeuwde. 'Het valt niet mee om wakker te blijven.'
'Waarom heb je niet wat opdrukoefeningen gedaan?'
Vianello keek Brunetti aan, maar zei niets.
'Bedankt dat je bent gekomen, Vianello,' zei Brunetti bij wijze van verontschuldiging. 'Ik heb een paraplu voor je meegebracht, want het regent.' Toen Vianello in dank knikte, vroeg Brunetti: 'Wie komt er vanochtend?'
'Gravini. En daarna Pucetti. En dan los ik Pucetti aan het eind van zijn dienst weer af.' Het viel Brunetti op dat Vianello zo kies was er niet bij te zeggen om hoe laat dat zou zijn, namelijk om middernacht.
'Dank je, Vianello. Ga maar gauw naar huis.'
Vianello knikte en onderdrukte een langdurige geeuw. Hij pakte de paraplu.
Brunetti deed de deur van de kamer open, maar draaide zich nog even om en vroeg hem: 'Levert het dienstrooster geen problemen op?'
'Nog niet,' zei Vianello. Hij bleef staan en keek om.
'Hoe lang...?' vroeg Brunetti. Hij wist niet hoe hij het vervalsen van het dienstrooster moest noemen.
'Je weet zoiets natuurlijk nooit van tevoren, maar ik denk dat het een dag of drie, vier zal duren voordat inspecteur Scarpa iets in de gaten krijgt. Misschien een week. Maar beslist niet langer.'
'Laten we dan hopen dat ze vóór die tijd bijten.'
'Als er iets te bijten valt,' zei Vianello, eindelijk lucht gevend aan zijn scepticisme, en hij draaide zich om. Brunetti keek zijn brede rug na tot Vianello rechtsaf sloeg naar de trap, en ging de kamer binnen. Hij hing zijn regenjas over de stoel waarop Vianello had gezeten en zette de paraplu in een hoek.
Naast het bed brandde een kleine lamp, die een zwak licht op het hoofdeinde van het bed wierp. De rest van de kamer was in duisternis gehuld. Brunetti dacht niet dat het de vrouw in het bed zou storen als hij het grote licht aandeed - het zou juist een goed teken zijn als ze daarvan schrok - maar hij deed het evengoed niet. Hij ging zitten in de schemerige kamer, zonder te lezen, hoewel hij een boek van Marcus Aurelius had meegebracht, een auteur bij wie hij in moeilijke tijden altijd veel steun had gevonden.
Naarmate de nacht verstreek liet Brunetti alles wat er was gebeurd sinds Maria Testa naar zijn kantoor was gekomen, nog eens de revue passeren. Elk van die gebeurtenissen kon puur toeval zijn: de sterfgevallen onder de bejaarden, het ongeluk waarbij Maria van haar fiets was gevallen, de dood van Da Prè. Maar alles bij elkaar genomen wilde het er bij Brunetti niet in dat het om ongelukken of toeval ging. Er moest verband tussen al die dingen bestaan; hij wist alleen nog niet wat het was.
Messini raadde de mensen af hem of het verpleeghuis geld na te laten, padre Pio kwam in geen van de testamenten voor, en de nonnen van de orde mochten geen bezittingen hebben. De contessa had geld van zichzelf en had niet om de erfenis van haar man verlegen gezeten; Da Prè wilde alleen maar nog meer snuifdoosjes aan zijn verzameling toevoegen; en signorina Lerini scheen afstand te hebben gedaan van wereldse bezittingen. Cui bono? Cui bonol Wat hij moest doen, was uitzoeken wie profijt had van de sterfgevallen. Dan zou het pad vanzelf zichtbaar worden, alsof het werd verlicht door engelen met toortsen, en hem naar de moordenaar leiden.
Brunetti wist dat hij veel slechte karaktertrekken had: trots, luiheid en gramschap, om de opvallendste maar even te noemen. Hij wist echter ook dat hebzucht daar niet toe behoorde en dat dat de reden was waarom hij, wanneer hij met de vele vormen van hebzucht werd geconfronteerd, altijd het gevoel had dat hij tegenover buitenaardse wezens stond. Hij wist dat hebzucht een veelvoorkomende eigenschap was, misschien dé meest voorkomende, en hij kon ze verstandelijk wel begrijpen, maar ze raakte nooit zijn hart en liet zijn ziel koud.
Hij keek naar de vrouw in het bed, zo roerloos en stil. De artsen konden niet zeggen hoe ernstig de situatie was, afgezien van haar lichamelijk letsel. De ene zei dat het niet waarschijnlijk was dat ze ooit uit coma zou komen. Een ander was van mening dat het een kwestie van een paar dagen was. Misschien had juist een van de verpleegsters gelijk gehad toen ze tegen hem had gezegd: 'U moet hopen, bidden en vertrouwen op Gods genade.'
Terwijl hij naar Maria zat te kijken en zich herinnerde hoeveel menslievendheid er uit haar ogen had gestraald, kwam een verpleegster met een soort dienblad de kamer in. Ze liep naar het bed, zette het blad op de tafel, stak haar hand uit en pakte Maria's pols. Ze hield die enige ogenblikken vast, terwijl ze op haar horloge keek, legde hem terug op de deken en liep naar het voeteneinde om het resultaat op te tekenen op de kaart die daar hing.
Ze pakte het blad weer op en liep naar de deur. Toen ze Brunetti zag, knikte ze, maar een glimlach kon er niet af.
Verder gebeurde er die nacht niets. Dezelfde verpleegster kwam om zes uur weer. Tegen die tijd stond Brunetti tegen de muur geleund om wakker te blijven.
Om tien over halfacht kwam agent Gravini binnen, in een spijkerbroek, regenjas en laarzen. Nog voordat hij goedemorgen zei, legde hij aan Brunetti uit: 'Brigadier Vianello zei dat we niet in uniform moesten komen, meneer.'
'Ja, dat weet ik, Gravini. Dat is in orde.' Het enige raam van de kamer was aan de gangkant, dus had Brunetti er geen idee van wat voor weer het was. 'Regent het erg hard?' vroeg hij.
'Pijpenstelen, meneer. En ze zeggen dat het tot vrijdag zo blijft.'
Brunetti pakte zijn regenjas en trok hem aan. Hij had er spijt van dat hij gisteravond zijn laarzen niet had aangetrokken. Hij had gehoopt even naar huis te kunnen gaan om zich te douchen voordat hij naar de Questura ging, maar het was waanzin om helemaal naar de andere kant van de stad te lopen, terwijl hij zo dicht bij het bureau was. Bovendien zou hij met een paar koppen koffie ook gered zijn.
Dat bleek echter niet het geval te zijn en tegen de tijd dat hij op zijn kantoor aankwam, was hij chagrijnig en in een ruziestemming. Een paar uur later kwam het ook bijna tot ruzie toen de vice-questore hem belde met het verzoek bij hem te komen.
Signorina Elettra zat niet achter haar bureau, dus betrad Brunetti Patta's kantoor zonder gewaarschuwd te zijn voor wat hem te wachten stond. Maar dat interesseerde hem vandaag, na zijn vrijwel slapeloze nacht, geen zier. Zijn ogen brandden en de koffie klotste in zijn maag.
'Ik heb een onrustbarend gesprek gevoerd met mijn inspecteur,' zei Patta zonder inleiding. Normaal gesproken zou Brunetti een zwijgend, duivels genoegen hebben geput uit Patta's onbedoelde bekentenis van wat de hele Questura wist: dat inspecteur Scarpa Patta's creatie was. Hij was echter zo versuft van de slaap dat het bezittelijk voornaamwoord aan hem voorbijging.
'Hoor je me, Brunetti?' vroeg Patta.
'Ja, meneer. Ik kan me alleen niet voorstellen wat voor soort dingen de inspecteur verontrusten.'
Patta schoof achteruit op zijn stoel. 'Jouw gedrag, om maar iets te noemen,' zei hij vinnig.
'In welk opzicht, meneer?'
Brunetti zag dat het bruin van de vice-questore er al bijna af was. En dat hij ook zijn geduld begon te verliezen. 'De kruisvaart die je schijnt te hebben ondernomen tegen de Heilige Moederkerk,' zei Patta en hij zweeg abrupt, alsof hij zelf hoorde hoe overdreven dat klonk.
'U bedoelt, meneer?' vroeg Brunetti. Hij wreef met de palm van zijn hand over zijn kaak en voelde een plekje dat hij had gemist toen hij zich aan zijn bureau met zijn elektrische scheerapparaat had geschoren.
'De manier waarop je geestelijken vervolgt. Je onbeschofte gedrag tegenover de moeder-overste van de Orde van het Heilig Sacrament.' Patta stopte op dit punt, alsof hij wachtte tot de ernst van die beschuldiging geheel tot Brunetti was doorgedrongen.
'En omdat ik vragen stel over Opera Pia? Staat dat ook op de lijst van inspecteur Scarpa?'
'Wie heeft je dat verteld?' vroeg Patta.
'Als de inspecteur lijstjes aan het maken is van mijn uitspattingen, vind ik dat dat er beslist op moet staan. Vooral als hij daartoe opdracht heeft gekregen van Opera Pia, en volgens mij is dat het geval.'
Patta sloeg met zijn vlakke hand op het bureau. 'Inspecteur Scarpa krijgt alleen bevelen van mij, commissario.'
'Mag ik er dan van uitgaan dat u er ook lid van bent?'
Patta rolde zijn stoel dicht naar het bureau en boog zich voorover in Brunetti's richting. 'Commissario, ik geloof niet dat u zich in een positie bevindt waarin u de vragen kunt stellen.'
Brunetti haalde zijn schouders op.
'Let je wel op, commissario Brunetti?' vroeg Patta.
'Ja, meneer,' zei Brunetti op een toon die vlak en kalm klonk zonder dat hij daar moeite voor hoefde te doen. Het kon hem allemaal niets schelen en hij voelde zich plotseling geheel bevrijd van Patta en Scarpa.
'Ik heb klachten over je gekregen, een hele reeks klachten. De prior van de Orde van het Heilig Sacrament heeft gebeld om zich te beklagen over de manier waarop je bepaalde leden van zijn orde bejegent. Hij zei dat je bovendien een lid van de orde herbergt.'
'Herbergt?'
'Dat ze naar het ziekenhuis is gebracht en weer bij bewustzijn is en ongetwijfeld al is begonnen lasterpraatjes over de orde te verspreiden. Is dat waar?'
'Ja.'
'Jij weet dus waar ze is?'
'U zei daarnet zelf waar ze is. In het ziekenhuis.'
'Waar jij bij haar op bezoek gaat en niemand anders bij haar toelaat?'
'Waar ze politiebescherming geniet.'
'Politiebescherming?' herhaalde Patta op een toon die, naar Brunetti vreesde, tot in de kelder hoorbaar was. 'En wie heeft daar toestemming voor gegeven? Waarom staat daar niets over op het dienstrooster?'
'Hebt u het dienstrooster gezien, meneer?'
'Dat is jouw zaak niet, Brunetti. Ik wil weten waarom haar naam er niet op staat.'
'Het valt onder "surveillance".'
'Politieagenten die dagenlang zonder iets uit te richten in het ziekenhuis zitten, noem jij "surveillance"?'
Brunetti wilde Patta vragen of hij liever had dat hij het 'bewaking' noemde, maar hield zich in.
'Wie zit daar nu?' wilde Patta weten.
'Gravini.'
'Haal hem daar dan ogenblikkelijk weg. De politie van deze stad heeft wel iets beters te doen dan op wacht te zitten bij de kamer van een weggelopen non, die toevallig in het ziekenhuis terecht is gekomen.'
'Volgens mij verkeert ze in gevaar, meneer.'
Patta wapperde met zijn hand. 'Daar wil ik niets over horen. Het interesseert me niet of ze in gevaar verkeert. Als ze het nodig heeft gevonden de bescherming van de Heilige Moederkerk in de wind te slaan, had ze gereed moeten zijn om in de buitenwereld, waar ze zo graag bij wil horen, de verantwoordelijkheid voor zichzelf op te nemen.' Toen hij zag dat Brunetti wilde protesteren, verhief hij zijn stem. 'Gravini heeft precies tien minuten om dat ziekenhuis te verlaten en terug te komen naar het bureau.' Weer wilde Brunetti uitleg geven, maar Patta snoerde hem de mond. 'Van nu af aan staan er geen agenten meer voor de deur van haar kamer. Wie dat toch doet, wie naar die kamer gaat, wordt op staande voet ontslagen.' Patta boog zich nog verder voorover en voegde er dreigend aan toe: 'En dat geldt ook voor degene die hen daarnaartoe stuurt. Is dat duidelijk, commissario?'
'Ja, meneer.'
'En je blijft ook bij de leden van de Orde van het Heilige Sacrament uit de buurt. De prior verwacht geen verontschuldiging van je, hoewel ik dat bijzonder vreemd vindt, na wat ik over je gedrag heb gehoord.'
Brunetti had Patta al vaak meegemaakt wanneer hij op een dergelijk stokpaardje zat, maar hij had hem nog nooit zo uit zijn evenwicht gezien. Terwijl Patta doorpraatte, hoger en hoger stijgend in de spiraal van zijn eigen woede, begon Brunetti na te denken over de reden waarom Patta zo fel reageerde, en de enige bevredigende verklaring die hij wist te bedenken, was angst. Als Patta louter als ambtenaar had gereageerd, zou dat met woede zijn geweest. Brunetti kende hem goed genoeg om te weten dat wat hij nu zag, iets heel anders en veel sterkers was. Angst dus. Zou Patta soms verantwoording afleggen aan een andere instantie dan de overheid?
Patta's stem haalde hem uit zijn overpeinzingen. 'Heb je dat goed begrepen, Brunetti?'
'Ja, meneer,' zei Brunetti. Hij stond op. 'Ik zal Gravini bellen,' zei hij en hij liep naar de deur.
'Als je er iemand anders naartoe stuurt, Brunetti, is het met je gedaan. Is dat duidelijk?'
'Ja, meneer,' zei hij. Patta had niet gezegd dat ze er niet in zijn vrije tijd naartoe mochten. Niet dat dat voor Brunetti iets uitgemaakt zou hebben.
Vanuit signorina Elettra's kantoortje belde hij het ziekenhuis en vroeg of hij Gravini even kon spreken. Dat ontketende een reeks berichten naar en van de politieagent, die weigerde de kamer te verlaten, zelfs toen Brunetti aan hem liet doorgeven dat het een bevel van de commissario was. Nog eens vijf minuten later kreeg hij eindelijk Gravini aan de lijn. Het eerste wat die zei was: 'Er is een arts bij haar. Hij blijft op haar kamer tot ik terug ben.' Pas toen vroeg hij of het Brunetti was.
'Ja, ik ben het, Gravini. Je kunt terugkomen.'
'Is het voorbij, meneer?' vroeg Gravini.
'Kom maar terug naar de Questura, Gravini,' herhaalde Brunetti. 'Maar ga eerst even naar huis om je uniform aan te trekken.'
'Goed, meneer,' zei de jongeman en hij hing op. Brunetti's toon had hem er blijkbaar van doen afzien vragen te stellen.
Voordat Brunetti terugkeerde naar zijn kantoor, liep hij de agentenzaal binnen. Hij pakte de Gazzettino van een van de bureaus en sloeg het katern over Venetië op, maar er stond niets in over Maria Testa. Hij bekeek het hoofdkatern, maar ook daar stond niets in. Hij trok een stoel bij en spreidde de krant uit op het bureau. Langzaam liep hij alle artikelen na. Niets. Er was niets over in de krant gezet en toch had iemand die zoveel macht had dat Patta bang voor hem was, gehoord dat Brunetti belangstelling had voor Maria Testa. En wat nog interessanter was: ze waren er op de een of andere manier achter gekomen dat ze uit de coma was gekomen. Toen hij de trap opliep naar zijn kantoor, gleed er een vluchtige glimlach over zijn gezicht.