4

Wat een afgrijselijke man, hoorde Brunetti Vianello mompelen toen ze de trap afliepen.

Buiten was het koeler geworden, alsof Da Prè de warmte uit de dag had gestolen. 'Wat een walgelijk kereltje,' foeterde de brigadier. 'Hij denkt dat die doosjes van hem zijn. Hij lijkt wel gek.'

'Wat, brigadier?' vroeg Brunetti, die Vianello's gedachtesprongen niet kon volgen.

'Hij denkt dat die dingen van hem zijn, die stomme doosjes.'

'Ik dacht dat je ze juist mooi vond.'

'Welnee. Ik vind ze verschrikkelijk. Mijn oom had er ook een hele massa en iedere keer dat we bij hem op bezoek gingen, moest ik er van hem naar kijken. Hij was precies zo. Hij wilde almaar dingen hebben, hebben, hebben en dacht dan dat ze van hem waren.'

'Waren ze dat dan niet?' vroeg Brunetti. Hij bleef op de hoek van de straat stilstaan om beter te kunnen horen wat Vianello zei.

'Natuurlijk wel,' zei Vianello, die ook was blijven staan. 'Dat wil zeggen, hij had ervoor betaald, hij had de kwitanties en kon ermee doen wat hij wilde, maar in wezen bezitten we nooit echt iets. Snapt u?' vroeg hij, Brunetti recht in de ogen kijkend.

'Wat bedoel je daar precies mee, Vianello?'

'U moet het zo zien. We kopen dingen. We trekken ze aan of hangen ze aan de muur of kijken ernaar, maar iemand anders kan ze altijd van ons afpakken. Of kapotmaken.' Vianello schudde zijn hoofd, gefrustreerd dat het hem zo'n moeite kostte om een in zijn ogen zo eenvoudig concept duidelijk uit te leggen. 'Denk even aan Da Prè. Lang na zijn dood zal iemand anders de eigenaar zijn van die stomme doosjes, en daarna weer iemand anders, net zo goed als ze eerst van een ander zijn geweest. Maar daar denkt nooit iemand aan: voorwerpen overleven ons en blijven bestaan. Het is dom om te denken dat ze ons bezit zijn. En het is zondig om ze als zo belangrijk te beschouwen.'

Brunetti wist dat de brigadier evenmin in God en religie geloofde als hij, dat zijn gezin en de heiligheid van bloedverwantschap zijn enige religie vormden, dus was het vreemd hem over zonde te horen spreken.

'En hoe kan iemand zijn eigen zuster vijf jaar in een tehuis stoppen en maar één keer per maand bij haar op bezoek gaan?' vroeg Vianello, alsof hij geloofde dat er een antwoord op die vraag bestond.

'Zo erg zal het daar toch niet zijn?' zei Brunetti neutraal, maar zijn vlakke toon herinnerde de brigadier er meteen aan dat Brunetti's moeder ook in een verpleeghuis zat.

'Dat bedoel ik niet, meneer,' legde Vianello haastig uit. 'Ik bedoel tehuizen in het algemeen.' Hij hoorde zelf dat dat weinig beter klonk en ging door: 'Ik bedoel dat hij bijna nooit bij haar op bezoek ging en haar aan haar lot overliet.'

'In dergelijke tehuizen hebben ze meestal vrij veel personeel,' zei Brunetti. Hij liep weer door en sloeg bij het Campo San Vio linksaf.

'Maar dat is niet hetzelfde als familie,' hield Vianello vol, die ervan overtuigd was dat familieliefde veel grotere therapeutische waarde had dan alle met geld te verkrijgen diensten uit de verzorgingssector bij elkaar. Brunetti vond dat de brigadier best gelijk kon hebben, maar wilde niet op het onderwerp ingaan. Niet nu en ook niet in de nabije toekomst.

'Wie is de volgende?' vroeg Vianello, op een ander onderwerp overstappend om hen beiden, in ieder geval tijdelijk, van de onderwerpen te verlossen die hen alleen maar leed bezorgden.

'Ik geloof dat het hier is,' zei Brunetti. Hij sloeg een smalle calle in die haaks op het kanaal liep.

Als de erfgenaam van Conté Egidio Crivoni achter de deur op hen had staan wachten, had de stem die hun bellen beantwoordde, niet sneller door de intercom kunnen komen. En al even snel klikte de massieve deur open toen Brunetti zei dat hij op zoek was naar informatie over de erfenis van Conté Crivoni. Ze liepen twee trappen op en toen nog twee. Het viel Brunetti op dat er op iedere overloop maar één deur was, wat erop wees dat ieder appartement een hele verdieping bezette. De bewoners waren dus rijk.

Precies op het moment dat Brunetti zijn voet op de laatste overloop zette, maakte een in een zwart pak gestoken butler de deur tegenover de trap open. Uit zijn ernstige knikken en plechtige, afstandelijke houding concludeerde Brunetti tenminste dat hij een bediende was, en dat werd bevestigd toen hij aanbood Brunetti's jas aan te pakken en zei dat 'La Contessa' hen in haar werkkamer zou ontvangen. De man verdween een moment achter een deur, maar kwam meteen weer te voorschijn, nu zonder Brunetti's jas.

Brunetti registreerde alleen zachtbruine ogen en een klein gouden kruisje op de linkerrevers van zijn jas voordat de man zich omdraaide en hen voorging de gang door. Schilderijen - portretten uit verschillende eeuwen in een variatie aan stijlen - sierden de muren aan weerskanten van de gang. Hoewel Brunetti wist dat je het van portretten kon verwachten, trof het hem hoe bedrukt de meeste van de geportretteerden eruitzagen, bedrukt en nog iets anders; rusteloos, misschien, alsof ze vonden dat ze hun tijd beter konden besteden aan het verslaan van wilde stammen of het bekeren van heidenen dan aan poseren voor een ijdel, aards aandenken. De vrouwen leken ervan overtuigd dat ze dat konden doen door een smetteloos leven te leiden; de mannen schenen meer vertrouwen te hebben in de macht van het zwaard. De butler bleef voor een deur staan, klopte aan en deed hem open zonder op antwoord te wachten. Hij wachtte tot Brunetti en Vianello naar binnen waren gegaan en trok de deur toen zachtjes achter hen dicht.

Een versregel van Dante drong zich aan Brunetti op:

Oscura e profonda era e nebulosa Tanto che, per ficcar lo viso a fondo lo non vi discernea alcuna cosa.

Ook deze kamer was duister, alsof ze door hier binnen te komen net als Dante het licht van de wereld, de zon en de vreugde achter zich hadden gelaten. In een van de muren waren hoge, smalle ramen, verborgen achter fluwelen gordijnen van een saaibruine kleur die het midden hield tussen sepia en opgedroogd bloed. Het weinige licht dat erdoor naar binnen filterde, liet de leren ruggen zien van honderden zeer gewichtig uitziende boeken in plafondhoge kasten die de volledige breedte van de andere drie muren in beslag namen. Op de vloer lag parket; geen armzalige planken die als tegels waren gelegd, maar mooi hout, waarvan ieder onderdeel met zorg op maat was gezaagd en op zijn plek geklopt.

In een hoek van de kamer, achter een groot, met boeken en paperassen bedekt bureau, zag Brunetti de bovenste helft van een forse, in het zwart geklede vrouw, die zo somber keek dat de kamer er bij vergelijking opeens een stuk zonniger uitzag.

'Wat wilt u?' vroeg ze. Vianello's uniform nam voor haar blijkbaar de noodzaak weg te vragen wie ze waren.

Vanwaar hij stond kon Brunetti niet zien hoe oud de vrouw was, hoewel haar stem, die vol, welluidend en autoritair klonk, hem deed vermoeden dat ze op leeftijd was. Hij liep de kamer door tot op een paar meter van haar bureau. 'Contessa?' begon hij.

'Ik vroeg wat u wilde,' was haar antwoord.

Brunetti glimlachte. 'Ik zal mijn best doen zo weinig mogelijk van uw tijd in beslag te nemen, contessa. Ik weet hoe druk u het hebt. Mijn schoonmoeder heeft het er vaak over hoe groot uw toewijding aan goede doeleinden is en hoe onuitputtelijk de energie waarmee u de Heilige Kerk zo gul bejegent.' Hij probeerde de woorden Heilige Kerk eerbiedig uit te spreken, wat niet makkelijk was.

'En wie mag uw schoonmoeder dan wel zijn?' vroeg ze op een toon alsof ze verwachtte dat hij de naam van haar werkster zou noemen.

Brunetti richtte zorgvuldig en raakte haar precies tussen haar dicht bij elkaar staande ogen: 'Contessa Falier.'

'Donatella Falier?' vroeg ze. Ze probeerde haar verbazing te verbergen, maar dat lukte haar niet.

Brunetti deed net alsof hij daar geen erg in had. 'Ja. Ze had het vorige week nog over uw laatste project.'

'U bedoelt onze campagne om de verkoop van voorbehoedmiddelen in apotheken een halt toe te roepen?' vroeg ze, Brunetti de nodige informatie verschaffend.

'Ja,' zei hij. Hij knikte erbij alsof hij het daar volkomen mee eens was en glimlachte ook nog.

Ze stond op en kwam achter haar bureau vandaan, haar hand naar hem uitgestoken nu zijn mens zijn was bewezen door de familieband, ook al was het maar een aangetrouwde, met een van de meest hooggeboren vrouwen in de stad. Nu zagen ze de volle omvang van het lichaam dat half achter het bureau verborgen had gezeten. Ze was langer dan Brunetti en zeker twintig kilo zwaarder, maar had niet het noeste, compacte vlees van gezonde dikke mensen, maar het zachte, deinende niervet van mensen die zich nooit verroeren. Haar kinnen plooiden zich trapsgewijs op de kraag van haar jurk, die weinig meer was dan een wijde koker van zwarte wol, die het enorme bastion van haar boezem omspande. Brunetti kreeg sterk de indruk dat er niet veel vreugde of genot was beleefd aan het creëren van al dat vlees.

'U bent dus Paola's echtgenoot,' zei ze toen ze op hem afkwam. Terwijl ze hem naderde, duwde ze een zurige geur van ongewassen ledematen voor zich uit.

'Ja, contessa. Guido Brunetti,' zei hij, haar uitgestoken hand aanpakkend. Hij hield de hand vast alsof ze een onderdeel van het Ware Kruis was, boog en hief haar op tot een centimeter afstand van zijn lippen. Zich weer oprichtend, zei hij: 'Het is een eer kennis met u te maken,' en slaagde erin het te laten klinken alsof hij het meende.

Hij wendde zich tot Vianello. 'Dit is brigadier Vianello, mijn assistent.' Vianello maakte een keurige buiging en keek daarbij al even plechtig als Brunetti. Hij maakte zelfs de indruk dat de eer aan haar te zijn voorgesteld, hem met stomheid had geslagen. De contessa keurde hem echter nauwelijks een blik waardig.

'Neemt u plaats, dottor Brunetti,' zei ze en gebaarde met haar mollige hand naar een stoel tegenover haar bureau. Brunetti liep naar de stoel, draaide zich om en duidde Vianello aan op een andere stoel plaats te nemen, dichter bij de deur, op een veilige afstand van de schittering van haar adellijkheid.

De gravin keerde terug naar haar plaats achter het bureau en liet zich langzaam op haar stoel zakken. Ze schoof wat paperassen naar rechts en keek Brunetti aan: 'U hebt tegen Stefano gezegd dat er problemen waren met de erfenis van mijn echtgenoot?'

'Nee, contessa, zo erg is het niet,' zei Brunetti met een ontspannen glimlach. Hij hoopte tenminste dat hij ontspannen overkwam. Ze knikte en wachtte op uitleg.

Brunetti glimlachte nogmaals en begon, lustig improviserend: 'Zoals u weet, contessa, neemt de criminaliteit in ons land steeds meer toe.' Ze knikte. 'Het lijkt wel alsof niets meer heilig is en niemand iets kan uitrichten tegen degenen die alles op alles zetten om geld af te troggelen of af te persen van degenen die het rechtmatig in hun bezit hebben.' De contessa knikte bedroefd.

'De meest recente vorm die deze misdaad heeft aangenomen, is het uitbuiten van het vertrouwen van mensen op leeftijd. Helaas slagen de criminelen er steeds vaker in hen te bedriegen en te bezwendelen.'

De gravin hief een mollige hand op. 'En u wilt mij daartegen waarschuwen?'

'Nee, gravin. Dat niet. We willen ons er alleen van verzekeren dat wijlen uw man,' - Brunetti bewoog zijn hoofd traag heen en weer als uiting van zijn bedroefdheid dat de goeden altijd te vroeg worden weggenomen - 'dat wijlen uw man geen slachtoffer is geweest van dergelijke harteloze praktijken.'

'Wilt u mij vertellen dat u denkt dat Egidio beroofd is? Bedrogen? Ik begrijp niet waar u het over hebt.' Ze boog zich voorover, waardoor haar boezem op het bureau kwam te liggen.

'Dan zal ik u dat onomwonden uitleggen, gravin. We willen er zeker van zijn dat niemand de graaf vlak voor zijn dood heeft overgehaald hem of haar een legaat te doen; dat niemand druk op hem heeft uitgeoefend om een deel van de erfenis te krijgen en aldus te voorkomen dat die onder de rechtmatige erfgenamen verdeeld zou worden.'

De contessa keek peinzend, maar zei niets.

'Is het mogelijk dat zoiets gebeurd kan zijn, contessa?'

'Wat is de reden dat u dergelijke verdenkingen koestert?' vroeg ze.

'We zijn de naam van uw man bij een ander onderzoek tegengekomen.'

'Een onderzoek over mensen wie hun erfenis is afgetroggeld?' vroeg ze.

'Nee, contessa, het was een ander soort zaak. Maar vanwege het hoge aanzien dat u geniet, wilde ik even met u komen praten voordat ik officiële stappen ga ondernemen, om er zeker van te kunnen zijn dat er niets te onderzoeken valt.'

'Wat wilt u nu eigenlijk precies van mij?'

'De verzekering dat met het testament van wijlen uw man niets onwelvoeglijks is gebeurd.'

'Onwelvoeglijks?' herhaalde ze.

'Een legaat aan iemand die geen familie is?' opperde hij.

Ze schudde haar hoofd.

'Aan iemand die geen vriend van de familie is?'

Een zo ferm hoofdschudden dat haar onderkinnen heen en weer slingerden.

'Een instituut waaraan hij schenkingen deed?'

Nu zag Brunetti haar ogen oplichten. 'Wat bedoelt u precies met "een instituut"?'

'Sommigen van deze oplichters halen mensen over geld na te laten aan organisaties die zij afschilderen als achtenswaardige liefdadigheidsinstellingen. We hebben het al meegemaakt dat mensen zich lieten overhalen geld te schenken aan kinderziekenhuizen in Roemenië of aan zogenaamde verpleeghuizen van Moeder Teresa.' En met een stem boordevol verontwaardiging voegde Brunetti eraan toe: 'Schandalig. Werkelijk schandalig.'

De gravin keek hem in de ogen en gaf met een knikje aan dat ze zijn mening deelde. 'Dat is bij ons niet het geval. Mijn echtgenoot heeft zijn erfenis nagelaten aan zijn familie, zoals het hoort. Er waren geen vreemde legaten bij. Niemand heeft iets gekregen wat hem niet toekwam.'

Omdat hij in het gezichtsveld van de gravin zat, was Vianello zo vrij bevestigend te knikken.

Brunetti stond op, verbaasd dat hij de informatie zo snel had losgekregen. 'Dat is een hele opluchting voor me, gravin. Ik was echt bang dat een man als de graaf een slachtoffer van dergelijke lieden kon zijn geweest, omdat hij nu eenmaal de naam had erg gul te zijn. Maar nu ik u heb gesproken, kan ik met een gerust hart zijn naam van de lijst schrappen.' Hij legde nog wat meer warmte in zijn stem. 'Als rechercheur ben ik daar altijd blij om, maar ik spreek als gewoon burger wanneer ik zeg dat ik hier persoonlijk erg tevreden over ben.' Hij wendde zich tot Vianello en wenkte dat hij overeind moest komen.

Toen hij zich weer omdraaide, was de contessa achter haar bureau vandaan gekomen en schommelde ze met deinende vetkwabben op hem af.

'Kunt u me hier iets meer over vertellen, dottore?'

'Nee, contessa, nu ik weet dat uw man niets met die mensen te maken heeft gehad, kan ik aan mijn collega doorgeven...'

Ze viel hem in de rede. 'Uw collega?'

'Ja, een van de andere commissari is belast met het onderzoek naar deze oplichterbende. Ik zal hem een memo sturen dat uw man godzijdank niets met hen te maken heeft gehad, en me weer aan mijn eigen zaken wijden.'

'Maar als u niet over deze zaak gaat, waarom bent u dan bij me gekomen?' vroeg ze botweg.

Brunetti glimlachte voordat hij antwoord gaf. 'Ik had gehoopt dat het voor u minder onaangenaam zou zijn als u dergelijke vragen te horen kreeg van iemand die, dat wil zeggen, van iemand die uw plaats in de gemeenschap weet te waarderen. Ik wilde niet dat u zich zorgen zou maken, zelfs niet als dergelijke zorgen van zeer korte duur zouden zijn.'

De contessa bedankte Brunetti niet voor zijn voorkomendheid, maar knikte alleen, alsof die geste van zijn kant haar zonder meer toekwam.

Brunetti stak zijn hand uit en toen ze de hare erin legde, boog hij zich er weer overheen. Met moeite wist hij de neiging in te houden met zijn hielen te klikken. Dat had hij een Duitse acteur ooit in een slechte film zien doen en had dat sindsdien altijd zelf een keertje willen doen.

Hij liep achterwaarts naar de deur, waar Vianello op hem stond te wachten. Ze maakten allebei nog een korte buiging en liepen toen de gang in. Stefano, als dat de naam was van de man met het kruisje op zijn revers, stond daar op hen te wachten. Hij leunde niet tegen de muur, maar stond midden in de gang met Brunetti's jas over zijn arm.

Toen hij hen tevoorschijn zag komen, hield hij de jas voor Brunetti op. Zonder iets te zeggen ging hij hen voor naar het eind van de gang en hield de voordeur van de flat voor hen open.