21

Brunetti hoorde pas iets over de verandering die in de toestand van Maria Testa was opgetreden, toen hij om elf uur met zijn arm in een mitella op de Questura aankwam. Vianello kwam meteen naar zijn kantoor.

'Ze is wakker,' zei hij zonder inleiding.

'Maria Testa?' vroeg Brunetti, maar hij wist al dat Vianello haar bedoelde.

'Ja.'

'En?'

'Verder weet ik niets. Pucetti heeft om een uur of zeven hiernaartoe gebeld en een boodschap achtergelaten, maar die kreeg ik pas een halfuur later. Toen ik het ziekenhuis belde, was u al weg.'

'Hoe is het met haar?'

'Dat weet ik niet. Hij zei alleen dat ze wakker was. Toen hij dat aan de dienstdoende dokter vertelde, zijn er drie artsen naar haar toe gegaan en hebben ze Pucetti de kamer uitgestuurd. Hij vermoedde dat ze allerlei onderzoeken wilden doen. Toen heeft hij hierheen gebeld.'

'Heeft hij verder niets gezegd?'

'Nee, meneer.'

'En Lerini?'

'We weten alleen dat ze kalmerende middelen krijgt en geen bezoek mag ontvangen.' Daarvan was Brunetti al op de hoogte toen hij het ziekenhuis had verlaten.

'Dank je, Vianello,' zei hij.

'Kan ik iets voor u doen, meneer?' vroeg Vianello.

'Nee, voorlopig niet. Ik ga straks terug naar het ziekenhuis.' Hij liet zijn regenjas van zich afglijden en gooide hem over een stoel. Voordat Vianello vertrok, vroeg Brunetti nog: 'De vice-questore?'

'Ik heb geen idee, meneer. Sinds hij is aangekomen, heeft hij zijn kantoor niet verlaten. Hij kwam trouwens pas om tien uur en ik geloof niet dat hij het toen al wist.'

'Dank je,' zei Brunetti nogmaals. Vianello vertrok.

Brunetti pakte zijn regenjas van de stoel en haalde een flesje pijnstillende tabletten uit de zak. Hij liep naar de toiletruimte aan het eind van de gang om een glas water te halen, slikte twee tabletten door en toen nog een derde en liet het flesje weer in de zak van zijn regenjas glijden. Hij had de hele nacht geen oog dichtgedaan en merkte dat nu, zoals altijd, aan zijn ogen die onaangenaam brandden. Hij leunde achterover in zijn stoel, maar trok een pijnlijk gezicht toen zijn arm tegen de leuning stootte.

Signorina Lerini had gezegd dat 'beide' mannen zondaars waren. Had Da Prè haar tijdens een van zijn maandelijkse bezoeken aan zijn zuster uit de kamer van haar vader zien komen op de dag dat die was gestorven? En was hij daar vanwege Brunetti's bezoek en de vragen die hij had gesteld over gaan nadenken? Zo ja, dan had de kleine man in zijn poging haar te chanteren, vergeten of niet geweten dat ze gedreven werd door een goddelijke missie. Hij was een bedreiging geweest voor Gods plan en had zichzelf daardoor veroordeeld.

Brunetti liep in gedachten het gesprek met signorina Lerini nog eens helemaal na. Toen hij vlak bij haar had gestaan en de waanzin in haar ogen had gezien, had hij de priester niet bij zijn naam durven noemen, dus had hij alleen haar bevestiging dat de 'heilige vader' haar had verteld wat ze moest doen. Zelfs haar uitleg over de moord op haar vader en Da Prè was zo verwrongen geweest door de wartaal van haar godsdienstwaanzin, dat de twee getuigen van de bekentenis er geen idee van hadden wat ze nu eigenlijk hadden gehoord. Hoewel ze door hem aan te vallen een misdaad had gepleegd, bestond er weinig kans dat een rechter bereid zou zijn haar te laten arresteren wegens moord. En toen hij aan haar wilde ogen dacht en de met verbolgen vroomheid doordrenkte manier waarop ze had gesproken, vroeg hij zich af of er een rechter te vinden zou zijn die haar überhaupt terecht zou laten stellen. Brunetti was geen expert op het gebied van krankzinnigheid, maar wat hij vannacht had gezien, was volgens hem echte waanzin. En nu de vrouw haar verstand had verloren, was de kans verkeken dat ze haar of de man die haar erop uit had gestuurd om haar heilige missie uit te voeren, voor de rechter konden slepen.

Hij belde het ziekenhuis, maar slaagde er niet in doorverbonden te worden met de afdeling waar Maria Testa lag. Hij boog zich voorover en liet zich door zijn eigen gewicht overeind trekken. Een blik uit het raam vertelde hem dat het in ieder geval niet meer regende. Met zijn rechterhand drapeerde hij zijn regenjas over zijn schouders en verliet zijn kantoor.

Pas toen Brunetti de in burger geklede Pucetti bij de deur van Maria Testa's kamer zag zitten, drong het tot hem door dat ze, nu iemand had geprobeerd haar te vermoorden, recht had op officiële politiebescherming.

'Goedemorgen, meneer,' zei Pucetti. Hij sprong overeind en salueerde.

'Goedemorgen, Pucetti,' antwoordde Brunetti. 'Hoe is de situatie?'

'De artsen en verpleegsters lopen de hele ochtend al in en uit, meneer, maar niemand is bereid me te vertellen hoe ze het maakt.'

'Is er nu iemand bij haar?'

'Ja, meneer. Een non. Ik geloof dat ze eten heeft gebracht. Daar rook het tenminste naar.'

'Mooi,' zei Brunetti. 'Ze moet eten. Hoe lang ligt ze hier nu al?' vroeg hij. Hij kon zich op dat moment echt niet herinneren hoe lang ze in coma had gelegen.

'Vier dagen, meneer.'

'Ja. Vier dagen,' zei Brunetti. Hij kon het zich niet herinneren, maar was bereid de jongeman te geloven. 'Pucetti?'

'Ja, meneer?' vroeg hij, ditmaal zonder te salueren, hoewel je kon zien dat hij moeite had zich in te houden.

'Ga naar beneden, bel Vianello en vraag of hij iemand kan sturen om je af te lossen. Zeg maar dat hij de bewaking weer op het dienstrooster moet zetten. En daarna ga je naar huis om iets te eten. Wanneer heb je weer dienst?'

'Overmorgen pas, meneer.'

'Was vandaag je vrije dag?'

Pucetti keek neer op zijn gymschoenen. 'Nee, meneer.'

'Wat dan?'

'Ik had nog wat vakantiedagen te goed, dus heb ik die opgenomen. Ik vond, eh, ik wilde Vianello een handje helpen. In deze regen valt er toch niets te beleven.' Pucetti bestudeerde een vlek op de muur links van Brunetti's hoofd.

'Zeg dan tegen Vianello dat hij dat moet veranderen en je weer gewoon in het rooster moet opnemen. Bewaar je vrije dagen maar voor de zomer.'

'Goed, meneer. Was dat alles, meneer?'

'Ja, dat geloof ik wel.'

'Dan ga ik maar, meneer,' zei de jongeman en liep naar de trap.

'Welbedankt, Pucetti,' riep Brunetti hem na. Pucetti stak als antwoord zijn hand op, maar keek niet om en reageerde verder niet op Brunetti's woorden.

Brunetti klopte op de deur.

'Avatiti,' zei een stem.

Hij deed de deur open, ging naar binnen en schrok toen hij een non zag in het hem nu bekende habijt van de Orde van het Heilig Sacrament. De non stond naast het bed en waste Maria's gezicht. Ze keek naar Brunetti, maar zei niets. Op de tafel naast het bed stond een blad met daarop een halfvolle kom met iets dat eruitzag als soep. Het bloed - zijn bloed - was van de vloer verdwenen.

'Goedemorgen,' zei Brunetti. Hij slaagde er niet in te verdoezelen hoe nerveus het habijt hem maakte.

De non knikte, maar zei niets. Ze deed een halve stap naar voren en kwam daardoor, misschien bij toeval, tussen hem en het bed te staan.

Brunetti deed een stap naar links, zodat Maria hem kon zien. Ze zette grote ogen op en trok haar wenkbrauwen samen alsof ze moeite had zich te herinneren wie hij ook alweer was. 'Signor Brunetti?' vroeg ze uiteindelijk.

'Ja.'

'Wat doet u hier? Is er iets mis met uw moeder?'

'Nee, helemaal niet. Ik kom gewoon bij u op bezoek.'

'Wat is er met uw arm?'

'Niets bijzonders.'

'Hoe wist u dat ik hier was?' Toen ze de paniek in haar eigen stem hoorde doorklinken, zweeg ze en sloot haar ogen. Toen ze ze weer opendeed, zei ze, met een stem die ze zo krampachtig kalm probeerde te houden, dat hij ervan trilde: 'Ik begrijp er niets van.'

Brunetti ging wat dichter bij het bed staan. De non keek hem fel aan en schudde haar hoofd, maar Brunetti trok zich niets aan van de waarschuwing, als het dat was.

'Wat begrijpt u niet?' vroeg hij.

'Hoe ik hier terecht ben gekomen. Ze zeggen dat ik ben aangereden toen ik op de fiets zat, maar ik heb geen fiets. Er zijn geen fietsen in het verpleeghuis en ik geloof ook niet dat we erop hadden mogen fietsen als ze ze wel hadden gehad. En ze zeggen dat ik op het Lido was, maar ik ben nog nooit op het Lido geweest, signor Brunetti, nog nooit van mijn leven.' Haar stem klonk steeds scheller.

'Wat kunt u zich dan wel herinneren?' vroeg hij. 'Waar was u?'

Het leek alsof ze van de vraag schrok. Ze hief haar hand op naar haar voorhoofd, net zoals hij haar die dag bij hem op kantoor had zien doen, en weer verbaasde het haar dat ze niet de beschermende rand van haar kap voelde. Met de toppen van haar vingers streek ze over het verband op haar slaap, alsof ze gedachten opriep.

'Ik herinner me dat ik in het verpleeghuis was,' zei ze uiteindelijk.

'Het verpleeghuis van mijn moeder?' vroeg Brunetti.

'Natuurlijk. Daar werk ik toch?' De non kwam naar voren, misschien omdat ze de toenemende nervositeit in Maria's stem hoorde. 'Ik geloof dat u haar beter geen vragen meer kunt stellen, signore.'

'Nee, nee, laat hem blijven,' smeekte Maria.

Toen Brunetti de besluiteloosheid van de non zag, zei hij: 'Misschien is het beter als ik het verhaal doe.'

De non keek van Brunetti naar Maria Testa, die knikte en fluisterde: 'Alstublieft. Ik wil weten wat er is gebeurd.'

De non keek op haar horloge en zei op de zakelijke toon die mensen zich aanmeten wanneer ze de kans krijgen hun beperkte macht te laten gelden: 'Goed dan. Vijf minuten.' Brunetti had gehoopt dat ze weg zou gaan, maar dat deed ze niet. Ze liep naar het voeteneinde van het bed en bleef daar staan, zodat ze precies kon horen wat er gezegd werd.

'U zat op uw fiets toen u bent aangereden door een auto. Het is gebeurd op het Lido, waar u in een privé-kliniek werkt.'

'Dat kan niet,' zei Maria. 'Ik zei toch dat ik nog nooit op het Lido ben geweest? Nog nooit van mijn leven.' Ze zweeg en zei: 'Neemt u me niet kwalijk, signor Brunetti. Gaat u alstublieft door.'

'U werkt daar al een paar weken. U hebt het verpleeghuis verlaten. Kennissen van u hebben u geholpen die baan en een kamer te vinden.'

'Een baan?' vroeg ze.

'In de kliniek. U werkt daar in de wasserij.'

Ze deed haar ogen een ogenblik dicht en toen ze hem weer aankeek, zei ze: 'Ik herinner me niets over het Lido.' Weer tastte haar hand naar haar slaap. 'En wat doet u hier eigenlijk?' vroeg ze Brunetti en hij kon aan haar stem horen dat ze zich had herinnerd dat hij bij de politie zat.

'U bent een paar weken geleden bij me gekomen met het verzoek iets te onderzoeken.'

'Wat dan?' vroeg ze met een niet-begrijpend hoofdschudden.

'Iets wat u vreemd vond in het verpleeghuis San Leonardo.'

'San Leonardo? Maar daar ben ik nog nooit geweest.'

Brunetti zag dat ze haar handen op de dekens tot vuisten balde en besloot dat het weinig zin had hiermee door te gaan. 'Ik geloof dat we hier beter nu niet op kunnen doorgaan. Misschien komen de herinneringen aan wat er is gebeurd later vanzelf weer bij u boven. U moet eerst rusten en eten om aan te sterken.' Hoe vaak had hij deze vrouw niet precies dezelfde dingen tegen zijn moeder horen zeggen?

De non kwam naar voren. 'Zo is het genoeg, signore.' Brunetti moest het tot zijn spijt met haar eens zijn.

Hij stak zijn gezonde hand uit en legde hem even op die van Maria. 'Het komt wel weer goed. Het ergste is voorbij. Probeer nu maar te rusten en te eten.' Hij glimlachte en liep weg.

Voordat hij bij de deur was, keek Maria de non aan en zei: 'Zuster, neemt u me niet kwalijk dat ik zo lastig ben, maar kunt u even een...' Ze zweeg en boog bescheiden of gegeneerd haar hoofd.

'Heb je een ondersteek nodig? Bedoel je dat?' vroeg de non zonder haar stem te laten dalen.

Maria knikte met gebogen hoofd.

De non blies een ademstoot uit en kneep haar lippen op elkaar. Ze draaide zich om, liep naar de deur en hield die open om Brunetti als eerste doorgang te verlenen.

Achter hen zei Maria met een klein, angstig stemmetje: 'Mag hij alstublieft blijven tot u terug bent, zuster? Ik wil niet alleen zijn.'

De non keek naar haar om, wierp een blik op Brunetti, verliet de kamer en deed de deur achter zich dicht.

Brunetti liep terug naar het bed.

'Het was een groene auto,' zei Maria zonder inleiding. 'Ik weet niet wat voor merk, maar hij kwam recht op me af. Het was geen ongeluk.'

Verbluft vroeg Brunetti: 'Herinnert u het zich dan wél?'

'Ik weet alles nog,' zei ze. Haar stem klonk sterker dan ooit tevoren. 'Ze hebben me verteld wat er met u gebeurd is en ik heb een hele dag de tijd gehad om erover na te denken.'

Hij wilde dichter bij haar gaan staan, maar ze hief haar hand op. 'Kom niet dichterbij. Ze mag niet weten dat we gepraat hebben.'

'Waarom niet?' vroeg hij.

Nu was Maria degene die geïrriteerd haar lippen op elkaar kneep. 'Stel dat ze erbij hoort? Als ze denken dat ik me iets herinner, vermoorden ze me.'

Hij keek naar haar, verbaasd over de aanstekelijke energie die van haar afstraalde. 'Wat gaat u nu doen?' vroeg hij.

'Overleven,' zei ze fel. Toen ging de deur open en kwam de non terug met een ondersteek. Zonder iets te zeggen liep ze langs Brunetti naar het bed.

Hij zei niets en durfde niet eens om te kijken om Maria nog een laatste keer te zien. Hij liep de kamer uit en trok de deur achter zich dicht.

Toen hij door de gangen in de richting van de psychiatrische afdeling liep, voelde hij opeens de grond onder zijn voeten bewegen. Hij wist dat zijn vermoeidheid en het bloedverlies hem parten speelden, maar bekeek evengoed de andere mensen om te zien of die het soms ook gevoeld hadden. Het besef dat hij het een geruststelling zou vinden als het een aardbeving was geweest, beangstigde hem zo dat hij de cafetaria op de begane grond binnenliep, een glas perziknectar bestelde en toen om een glas water vroeg waarmee hij nog twee tabletten inslikte. Hij keek om zich heen naar de mensen in de cafetaria, met hun verbonden ledematen, krukken en gips, en voelde zich voor het eerst die dag thuis.

Toen hij zijn weg naar de psychiatrische afdeling vervolgde, voelde hij zich iets beter, maar niet echt goed. Hij stak de binnenplaats over, liep langs de röntgenafdeling en duwde de dubbele, glazen deuren van de psychiatrische afdeling open. Op hetzelfde moment zag hij aan het eind van de gang een gedaante in een lange, witte rok naar hem toe komen, en weer vroeg hij zich af of hij krankzinnig aan het worden was, of dat hij gevangen zat in een soort psychologische aardbeving. Maar nee, het was niemand meer en minder dan padre Pio die op hem afkwam, zijn lange gestalte omhuld door een donkere wollen cape die bij zijn hals bijeen werd gehouden door - dat zag Brunetti met bijna hallucinerende duidelijkheid - een broche die van een 18e eeuwse, Oostenrijkse Taler was gemaakt, met een afbeelding van Maria Theresia erop.

Het was moeilijk te zeggen wie van hen tweeën het meest verbaasd was, maar het was de priester die zich als eerste herstelde en zei: 'Goedemorgen, commissario. Mag ik ervan uitgaan dat we bij dezelfde persoon op bezoek komen?'

Het duurde even voordat Brunetti zijn stem had teruggevonden en toen zei hij alleen maar haar naam. 'Signorina Lerini?'

'U mag niet bij haar op bezoek,' zei Brunetti. Hij deed geen moeite meer zijn afkeer uit zijn stem te houden.

Over het gezicht van padre Pio gleed dezelfde stralende glimlach als waarmee hij Brunetti bij hun eerste ontmoeting had begroet, in het klooster van de Orde van het Heilig Sacrament. 'Ik geloof niet dat u het recht hebt, commissario, om een zieke, iemand die behoefte heeft aan geestelijke steun, ervan te weerhouden haar biechtvader te ontvangen.'

Haar biechtvader. Natuurlijk. Daar had Brunetti aan moeten denken. Maar voor hij iets kon zeggen, ging de priester door: 'Bovendien bent u net te laat, commissario. Ik heb al met haar gesproken en haar biecht gehoord.'

'En haar geestelijke steun gegeven?' vroeg Brunetti.

'Gij zegt het,' antwoordde padre Pio met een glimlach die nooit vriendelijkheid had gekend.

Een vieze smaak rees op in Brunetti's keel, en die had niets te maken met de perziknectar die hij zojuist had gedronken. Als een plotselinge stuiptrekking welden woede en walging in hem op en hij kon die evenmin onderdrukken als de pillen iets tegen de pijn in zijn arm konden doen. Hij gooide twintig jaar ervaring overboord en greep de priester bij zijn cape. Het deed hem genoegen dat de zachte stof tussen zijn vingers kreukelde. Hij gaf een ruk. De priester verloor zijn evenwicht en kwam strompelend naar voren, tot ze nog maar een handbreedte van elkaar verwijderd waren. 'We weten alles over jou,' beet Brunetti hem toe.

De priester maakte een kappend gebaar en bevrijdde zich met gemak uit Brunetti's greep. Hij deed een stap achteruit, draaide zich om en liep naar de deur. Maar al even plotseling bleef hij staan en kwam terug naar Brunetti, langzaam zijn hoofd heen en weer bewegend, als een slang. 'En wij weten alles over jou,' fluisterde hij, en toen was hij verdwenen. Brunetti huiverde.