5

Ze zijden geen van beiden iets tot ze de trap waren afgedaald en op straat stonden, waar de lenteavond over de stad was gevallen.

'Zo, wat zeg jij?' vroeg Brunetti terwijl hij de lijst weer uit zijn zak haalde. Hij keek waar het volgende adres was en ging van start. Vianello liep in de pas mee.

'Is dit nu wat je noemt een vooraanstaand personage van onze stad?' vroeg Vianello bij wijze van antwoord.

'Dat geloof ik wel.'

'Dan zeg ik: Arm Venetië.' Dat zei genoeg over het magisch effect dat de macht van de adel op Vianello had. 'Is zij niet degene die het losgeld voor Lucia heeft betaald?' vroeg de brigadier. Hij doelde op een beruchte 'ontvoeringszaak' van meer dan tien jaar geleden waarbij het stoffelijk overschot van Santa Lucia uit de gelijknamige kerk was gestolen, waarna er losgeld voor was geëist. Nadat de dieven een niet nader genoemde som geld hadden gekregen, hadden ze de politie naar een open veld op het vasteland gedirigeerd, waar wat beenderen lagen, naar hun zeggen die van de gezegende Lucia. De beenderen waren plechtig naar de kerk teruggebracht, waarna de zaak was afgesloten.

Brunetti knikte. 'Ik heb geruchten gehoord dat zij het was, maar zeker weten doe ik het niet.'

'En het waren waarschijnlijk gewoon botten van een varken,' zei Vianello op een toon die aangaf dat hij hoopte dat hij daarin gelijk had.

Aangezien hij geen zin leek te hebben om op indirecte vragen antwoord te geven, stelde Brunetti hem een directe vraag: 'Wat vond jij van de gravin?'

'Ze toonde pas belangstelling toen u zei dat er misschien iets naar

een instituut was gegaan. Over vrienden en familie maakte ze zich geen zorgen.'

'Ja,' zei Brunetti instemmend. 'Ziekenhuizen in Roemenië.'

Vianello bekeek Brunetti onderzoekend. 'En wie zijn al die mensen die men geld voor Moeder Teresa heeft afgetroggeld?'

Brunetti grijnsde en deed de vraag met een schouderophalen af. 'Ik moest iéts zeggen. Dit klonk wel aardig.'

'Het maakt ook niet veel uit,' zei Vianello.

'Wat niet?'

'Of het bij Moeder Teresa terechtkomt of bij oplichters.'

'Wat bedoel je?' vroeg Brunetti verbaasd.

'Dat niemand weet waar het geld naartoe gaat. Ze heeft al die prijzen gewonnen en er wordt aldoor geld voor haar ingezameld, maar wat zie je ervan terug?'

Dit was een niveau van cynisme dat zelfs Brunetti nog nooit had bereikt, dus zei hij: 'De mensen die ze verzorgde, konden tenminste op een fatsoenlijke manier sterven.'

Vianello had zijn antwoord al klaar. 'Volgens mij hadden ze liever een fatsoenlijke maaltijd gehad.' Hij keek nadrukkelijk op zijn horloge en zonder moeite te doen zijn toenemende ergernis te verbergen over hoe Brunetti hun tijd verkwistte zei hij: 'Of iets te drinken.'

Brunetti begreep de wenk. De twee mensen met wie ze tot nu toe hadden gesproken, hadden geen van beiden een schuldige indruk gemaakt, ongeacht wat een onaangename types ze waren. 'Nog eentje,' zei hij, blij dat het eruit kwam als een voorstel en niet als een verzoek.

Vianello knikte vermoeid, zijn schouderophalen een indicatie van hoe saai en eentonig hij dit deel van hun werk vond. 'En daarna un ombra,' zei hij, als voorstel noch verzoek.

Brunetti knikte. Ook hij vond het vrij afstompend om weer zo'n zelfde vraaggesprek te moeten gaan houden. Hij keek nogmaals naar het adres en sloeg rechtsaf een calle in. Ze kwamen uit bij een hofje en keken zoekend om zich heen of ze ergens huisnummers zagen.

'Welk nummer moeten we hebben, meneer?'

'Vijfhonderdnegenenveertig,' antwoordde Brunetti, het nummer van het vel papier aflezend.

'Dat is dan zeker daar,' zei Vianello. Hij legde zijn hand op Brunetti's arm en wees naar de overkant van het hofje.

Toen ze de binnenplaats overstaken, zagen ze dat er al witte en gele narcissen bloeiden in de donkere aarde rond de niet werkende fontein midden op het plein. De kleinste bloemen hadden zich echter weer gesloten tegen de kilte van de vallende nacht.

Aan de overkant vonden ze het nummer dat ze zochten. Brunetti drukte op de bel.

Na een paar ogenblikken vroeg een stem door de intercom wie er was.

'Ik wil u even spreken over signor Lerini,' antwoordde Brunetti.

'Signor Lerini behoort niet meer tot deze wereld,' antwoordde de stem.

'Dat weet ik, signora. Ik wil u wat vragen stellen over zijn overlijden.'

'Zijn overlijden was de wil van de Heer,' antwoordde de stem. Brunetti en Vianello keken elkaar aan.

'Ik heb wat vragen over zijn erfenis,' zei Brunetti, zonder moeite te doen zijn ongeduld te verbergen.

'Wie bent u?' beet de stem hem toe.

'De politie,' antwoordde hij even kortaf.

De intercom klikte toen de vrouw ophing. Vrij lange tijd gebeurde er niets, toen sprong het slot van de deur open.

Weer beklommen ze trappen. Net als bij contessa Crivoni thuis hing het trappenhuis vol portretten, maar deze waren allemaal van dezelfde persoon: Jezus, op zijn steeds bloederiger kruisweg naar zijn dood op Golgota, op de overloop van de derde etage. Brunetti bleef bij een van de laatste schilderijen staan en zag dat het geen goedkope reproductie uit een religieus tijdschrift was, zoals hij had gedacht, maar een gedetailleerde tekening in kleurpotlood; kleurpotloden die liefdevol hadden gedraald bij de wonden, doorns en spijkers, maar er niettemin in geslaagd waren het gezicht van de lijdende Christus een uitdrukking van mierzoete goedheid te geven.

Toen Brunetti van de gekruisigde Christus wegkeek, zag hij een vrouw in de deuropening staan en één ogenblik dacht hij dat hij op de een of andere manier weer bij 'suor' Immacolata terecht was gekomen, en dat die terug was bij haar kloosterorde en haar habijt weer aanhad. Maar bij nader inzien was het een heel ander soort vrouw en gold de gelijkenis alleen haar kleding: een lange rok tot op de grond en een vormeloos zwart vest over een witte blouse met een opstaande kraag. Het enige wat eraan ontbrak, waren een nonnenkap en een lange rozenkrans, dan had het een habijt kunnen zijn. De huid van haar gezicht zag eruit als papier en was erg wit, alsof ze zelden of nooit in het daglicht kwam. Haar neus was lang, het puntje ervan roze, en de kin te klein voor de rest van haar gezicht. Doordat haar gelaat zo eigenaardig glad was, viel haar leeftijd moeilijk te schatten, maar Brunetti vermoedde dat ze tussen de vijftig en de zestig was.

'Signora Lerini?' vroeg Brunetti. Hij nam niet de moeite beleefd te glimlachen.

'Signorina,' verbeterde ze hem, zo prompt dat hij de indruk kreeg dat ze mensen op dit punt vaak verbeterde en het zelfs leuk vond om te doen.

ik wil u graag wat vragen stellen over de nalatenschap van uw vader,' zei hij.

'Mag ik eerst weten wie u bent?' vroeg ze op een toon waarin een mengeling van onderdanigheid en agressie lag opgesloten.

'Commissario Brunetti,' antwoordde hij. Hij keek naar Vianello en zei: 'En dit is brigadier Vianello.'

'Ik neem aan dat u binnen wilt komen?' zei ze.

Toen Brunetti knikte, deed ze een stap achteruit en hield de deur voor hen open. Ze mompelden 'Permesso' en liepen langs haar heen de flat in. Het eerste wat Brunetti opviel was een geur die hij kende, maar niet meteen kon thuisbrengen. In de hal stond een mahoniehouten dressoir, dat vol stond met foto's in zilveren sierlijstjes. Brunetti liet zijn blik er vluchtig overheen glijden, maar bekeek ze toen iets beter. Alle mensen op de foto's droegen kerkgewaden: bisschoppen, kardinalen, vier nonnen stram op een rij, zelfs de paus was erbij. De vrouw draaide zich om en ging hen voor naar een kamer, maar Brunetti bukte zich om de foto's van dichtbij te bekijken. Op alle foto's stond een handtekening en op vele ervan stond 'voor signorina Lerini'. Een kardinaal had haar zelfs geadresseerd met 'Benedetta, geliefde zuster in Christus'. Brunetti kreeg het eigenaardige gevoel dat hij in de kamer van een tiener stond, te midden van posters van popsterren, ook zij in de buitenissige kostuums van hun beroep.

Hij liep snel achter signorina Lerini en Vianello aan naar een kamer die op het eerste gezicht een kapel leek, maar bij nader inzien een zitkamer bleek te zijn. In een hoek stond een houten beeld van Onze Lieve Vrouw met aan weerskanten zes hoge, brandende kaarsen, die de bron waren van de geur die Brunetti niet had kunnen thuisbrengen. Voor het beeld stond een bidbank; op de houten knielplank lag geen kussen.

Tegen de muur stond een ander soort heilige der heiligen, gewijd aan haar overleden vader; er stond tenminste een foto van een zwaarlijvige man die in een stijve pose achter een bureau zat, zijn handen voor zich gevouwen. In plaats van door kaarsen werd deze foto verlicht door twee zachte spotjes die ergens tussen de plafondbalken zaten. Brunetti kreeg sterk de indruk dat die lampen dag en nacht brandden.

Signorina Lerini ging op een stoel zitten, op de rand, kaarsrecht en zo stram als een zwaard.

'Om te beginnen,' zei Brunetti toen ze allemaal zaten, 'bied ik u mijn condoleances aan. Uw vader was een bekend en waardevol burger van onze stad en ik ben ervan overtuigd dat zijn afwezigheid erg moeilijk te dragen is.' Brunetti wist niets over de man, maar de pose op de foto suggereerde macht en het appartement suggereerde rijkdom.

De vrouw bracht haar lippen op elkaar en boog haar hoofd. 'De wil van de Heer moet met vreugde aanvaard worden,' zei ze.

Brunetti hoorde Vianello naast zich nog net hoorbaar 'Amen' fluisteren, maar weerstond de verleiding naar zijn brigadier te kijken. Signorina Lerini keek echter wel naar Vianello en zag een gezicht dat net zo plechtig en vroom stond als het hare. Haar gezicht ontspande zich daardoor zichtbaar en haar ruggengraat leek iets minder stijf te worden.

'Signorina, ik zou u liever niet lastigvallen, want ik weet dat u het moeilijk hebt, maar er zijn een paar vragen die ik u moet stellen over de dood van uw vader.'

De vroomheid verdween op slag van haar gezicht, weggevaagd door schrik. 'Zijn dood?' echode ze.

'Ja.'

'Het was zijn hart. De artsen zeiden dat het zijn hart was.'

'Zijn hart.' Brunetti zweeg even en vroeg toen: 'En de nalatenschap?'

'Zoals ik al zei,' antwoordde ze, opeens erg kalm, 'is alles nu in handen van de Heer.'

Ditmaal hoorde Brunetti een gefluisterd 'Si, si' naast zich en begon zich af te vragen of Vianello het er niet wat te dik bovenop legde. Blijkbaar niet, want signorina Lerini keek naar de brigadier en knikte in zijn richting, waarmee ze ongetwijfeld wilde zeggen dat ze begrepen had dat er een medechristen in de kamer was.

'Jammer genoeg, signorina, moeten degenen die achterblijven zich bezighouden met de aardse kanten van sterfgevallen,' zei Brunetti.

Toen ze dat hoorde, keek signorina Lerini even naar de foto van haar vader, maar die was niet meer in staat haar te helpen. 'Waar gaat het precies om?' vroeg ze.

'Via een onderzoek naar een andere zaak,' begon Brunetti, zijn leugen herhalend, 'zijn we te weten gekomen dat bepaalde mensen in de stad het slachtoffer zijn geworden van oplichters die hen onder het mom van liefdadigheid benaderen. Dat wil zeggen, ze doen zich voor als vertegenwoordigers van liefdadigheidsinstellingen en slagen er op die manier in van hun slachtoffers geld los te krijgen; en het gaat vaak om grote sommen geld.' Hij wachtte even om signorina Lerini de gelegenheid te geven nieuwsgierigheid te tonen naar wat hij zei, maar zijn wachten was tevergeefs, dus ging hij weer door. 'We hebben reden om aan te nemen dat een van die mensen erin geslaagd is het vertrouwen te winnen van sommigen van de patiënten in het casa di cura waar uw vader verbleef.'

Nu keek signorina Lerini hem aan, haar ogen groot van nieuwsgierigheid.

'Signorina, kunt u me vertellen of die mensen uw vader ooit benaderd hebben?'

'Hoe moet ik dat nu weten?'

'Misschien heeft uw vader u verteld dat hij iets in zijn testament wilde veranderen, dat hij bijvoorbeeld een legaat wilde doen aan een liefdadigheidsinstelling, waar hij nooit eerder over had gesproken.' Ze zei niets. 'Bevatte het testament van uw vader legaten aan liefdadige instellingen, signorina?'

'Wat bedoelt u daar precies mee?' vroeg ze.

Brunetti vond het een vrij duidelijke vraag, maar hij was bereid het uit te leggen. 'Aan een ziekenhuis, bijvoorbeeld, of een weeshuis?'

Ze schudde haar hoofd.

'Hij zal toch wel geld hebben nagelaten aan een achtenswaardige religieuze organisatie?' opperde Brunetti.

Weer schudde ze haar hoofd, maar ze zei er niets bij.

Opeens kwam Vianello tussenbeide. 'Als u me toestaat u te onderbreken, meneer, zou ik graag willen zeggen dat ik van mening ben dat een man als signor Lerini vast niet tot zijn dood heeft gewacht om de vruchten van zijn arbeid te delen met de Heilige Kerk.' Vianello boog licht in de richting van signor Lerini's dochter, die bevallig glimlachte in antwoord op zijn hulde aan haar vaders goedgeefsheid.

'Ik vind,' vervolgde Vianello, aangemoedigd door haar glimlach, 'dat onze plicht tegenover de Kerk een plicht is die we ons hele leven met ons meedragen, niet alleen in het uur van onze dood.' Dat gezegd, verviel Vianello weer in zijn eerbiedig zwijgen.

'Het leven van mijn vader,' begon signorina Lerini, 'was een lichtend voorbeeld van christelijke rechtschapenheid. Niet alleen was zijn leven een toonbeeld van ijver en vlijt, maar zijn liefdevolle aandacht voor het geestelijk welzijn van iedereen met wie hij in aanraking kwam, of dat nu op het persoonlijke of zakelijke vlak was, heeft een maatstaf gecreëerd die moeilijk te overtreffen zal zijn.' Ze ging in die trant nog een poosje door, maar Brunetti schakelde haar uit en richtte zijn aandacht op de kamer.

Het zware meubilair, overblijfselen uit een andere eeuw, was hem bekend. Het was gebouwd om de eeuwen te trotseren, waarbij gerieflijkheid of schoonheid van geen enkel belang was. Na een snelle inventarisatie van de kamer, waar onder andere een aantal schilderijen hing dat meer om de vroomheid dan de schoonheid moest zijn aangeschaft, liet Brunetti zijn blik rusten op de dikke klauwpoten die onder alle tafels en stoelen uitstaken.

Toen hij weer luisterde, was signorina Lerini net bij de slotzinnen aangekomen van de redevoering die ze vast al ontelbare malen had afgestoken. Ze rondde haar verhaal zo gladjes af dat Brunetti zich afvroeg of ze nog wel bewust sprak, en hij vermoedde van niet.

'Ik hoop dat uw nieuwsgierigheid hiermee is bevredigd,' zei ze toen ze was uitgepraat.

'Het is beslist een erg indrukwekkende catalogus van verdiensten, signorina,' zei Brunetti. Signorina Lerini nam daar genoegen mee en glimlachte. Haar vader had gekregen wat hem toekwam.

Omdat hij het haar niet had horen zeggen, vroeg Brunetti: 'Kunt u me vertellen of het casa di cura van uw vaders goedgeefsheid heeft mogen genieten?'

De glimlach verdween. 'Hoe bedoelt u?'

'Heeft hij het verpleeghuis in zijn testament opgenomen?'

'Nee.'

'Is het mogelijk dat hij de mensen daar iets heeft gegeven toen hij er nog verbleef?'

'Dat weet ik niet,' zei ze. Ze sprak op zachte toon, alsof ze wilde aantonen dat ze geen belangstelling had voor dergelijke wereldse zaken, maar keek hem zo scherp aan toen hij over zo'n mogelijkheid begon, dat ze er juist achterdochtig en stuurs uitzag.

'Hoeveel controle voerde uw vader over zijn financiën uit toen hij daar verbleef?' vroeg Brunetti.

'Ik begrijp uw vraag niet,' zei ze.

'Hield hij contact met zijn bank, kon hij cheques uitschrijven? En als hij niet meer in staat was zulke dingen te doen, heeft hij u of wie zijn zaken ook voor hem regelde, dan gevraagd rekeningen te betalen of schenkingen te doen?' Hij vond zelf dat hij het niet duidelijker had kunnen uitleggen.

Ze vond zijn vragen niet prettig, maar Brunetti had geen geduld meer voor haar tegenwerpingen en haar kuisheid.

'Ik dacht dat u zei dat het om een onderzoek naar oplichters ging, commissario,' zei ze op een zo scherpe toon dat Brunetti meteen spijt had van de manier waarop hij had gesproken.

'Dat is ook zo, signorina, en daarom wil ik weten of ze misbruik hebben gemaakt van uw vader en zijn goedgeefsheid toen hij in het casa di cura lag.'

'Hoe dan?' Brunetti zag dat haar rechterhand de vingers van de linkerhand stijf omklemden en de huid bijeenknepen als de halskwab van een kip.

'Het is mogelijk dat die mensen, wanneer ze bij andere patiënten op bezoek kwamen of er om een andere reden waren, contact hebben gehad met uw vader.' Toen ze niets zei, vroeg Brunetti: 'Vindt u niet dat zoiets mogelijk is?'

'En zou hij ze dan geld hebben gegeven?' vroeg ze.

'Dat zou kunnen, maar alleen theoretisch. Als er geen vreemde legaten in zijn testament stonden en als hij geen eigenaardige instructies betreffende zijn financiën heeft achtergelaten, denk ik dat we ons nergens zorgen over hoeven te maken.'

'Dan kunt u gerust zijn, commissario. Ik heb tijdens zijn laatste ziekte het beheer gevoerd over zijn financiën en hij heeft nooit iets over dergelijke dingen gezegd.'

'En zijn testament? Heeft hij daarin dingen veranderd tijdens zijn verblijf daar?'

'Nee.'

'En u bent zijn enige erfgenaam?'

'Ja. Ik ben enig kind.'

Brunetti's geduld en vragen waren op. 'Dank u voor uw tijd en voor uw medewerking, signorina. Wat u ons heeft verteld, maakt een eind aan onze verdenkingen.' Na dat gezegd te hebben stond Brunetti op, onmiddellijk gevolgd door Vianello. 'Ik voel me een stuk beter, signorina,' zei Brunetti nog en hij glimlachte op een overtuigend oprechte manier. 'Wat u me hebt verteld stelt me gerust, omdat het inhoudt dat uw vader niet is misbruikt door die verachtelijke mensen.' Hij glimlachte nogmaals en liep naar de deur. Hij voelde dat Vianello vlak achter hem aan kwam.

Signorina Lerini stond op en liep met hen mee. 'Niet dat het iets uitmaakt,' zei ze met een gebaar dat de kamer en alles erin omvatte, misschien in de hoop de hele zaak van zich af te kunnen zetten.

'Niet wanneer onze eeuwige verlossing op het spel staat, signorina,' zei Vianello. Brunetti was blij dat hij met zijn rug naar hen toe stond, want hij was er niet zeker van dat hij zijn afschuw en walging over Vianello's opmerking snel genoeg kon verbergen.

Bij de deur van de flat namen ze afscheid van signorina Lerini en daalden daarna samen de trappen af naar het hofje.