11

Hoewel de wijk waarin het Ospedale Giustini stond geografisch niet ver verwijderd was van Brunetti's huis, was het een deel van de stad dat hij niet erg goed kende, hoofdzakelijk omdat het niet op de weg lag tussen zijn huis en de delen van de stad waar hij meestal naartoe moest. Hij kwam er alleen een enkele keer doorheen als hij toevallig bij de Giudecca moest zijn, en ook wel eens op zondag als Paola en hij naar de Zattere gingen om op een van de caféterrassen aan de waterkant in de zon te zitten en de kranten te lezen.

Wat hij over de wijk wist, was evenveel fictie als feit, en dat gold in wezen voor hem en zijn stadgenoten voor heel Venetië. Achter deze muur was de tuin van een voormalige filmster, die nu getrouwd was met een industrieel uit Torino. Achter die muur daar was het huis van de laatste telg van de familie Contradini, van wie werd gezegd dat hij al twintig jaar geen voet buiten de deur had gezet. En dat was de poort van de laatste Dona Salva, die al vele jaren alleen tevoorschijn kwam voor de première van de opera, waar ze uitsluitend in de koninklijke loge zat, en altijd een rode jurk droeg. Brunetti kende de muren en deuren zoals andere kinderen de helden uit stripboeken en televisieseries kennen, en net als de televisiehelden vertegenwoordigden de huizen en palazzi zijn jeugd en een andere kijk op de wereld.

Net zoals kinderen de stripboeken op een gegeven moment links laten liggen en niet meer in dergelijke illusies geloven, was Brunetti tijdens zijn loopbaan bij de politie achter de vaak onaangename waarheden gekomen die achter de muren van zijn jeugd schuilgingen. De filmster dronk en de industrieel uit Torino was al twee keer gearresteerd omdat hij haar mishandelde. De laatste van de Contradini's zat inderdaad al twintig jaar binnen, achter een brede, met glasscherven afgetopte muur, met drie bedienden die voor hem zorgden en geen pogingen deden hem van het geloof af te brengen dat Mussolini en Hitler nog steeds aan de macht waren en de wereld uit de handen van de smerige joden hielden. En Dona Salva? Weinig mensen wisten dat ze naar de opera ging omdat ze geloofde dat ze daar vibraties kon opvangen van de geest van haar moeder die vijfenzestig jaar geleden in diezelfde loge was gestorven.

Ook het verpleeghuis stond achter een muur. In een bronzen plaat waren de naam en de bezoekuren gegraveerd: dagelijks van negen tot elf. Brunetti drukte op de bel en deed een paar stappen terug, maar hij kon geen glasscherven op de muur ontdekken. Het was ook niet waarschijnlijk dat iemand die in een verpleeghuis verbleef, de kracht had over die muur te klimmen, met of zonder glas, dacht hij bij zichzelf. Aan oude, gebrekkige mensen voor wie geld allang niet belangrijk meer was, kon alleen het leven zelf nog ontstolen worden.

De poort werd geopend door een in het wit geklede non die amper tot zijn schouder reikte. Intuïtief boog hij zich wat voorover en zei: 'Goedemiddag, zuster. Ik heb een afspraak met dottor Messini.'

Ze keek hem met verbaasde ogen aan. 'Maar de dokter is hier alleen op maandag,' zei ze.

'Ik heb vanochtend met zijn secretaresse gesproken en die zei dat ik om vier uur kon komen om de overplaatsing van mijn moeder hiernaartoe te bespreken.' Hij keek op zijn horloge in een poging zijn ongenoegen te verbergen. De secretaresse was heel expliciet geweest en het ergerde hem dat er nu niemand was.

De non glimlachte. Nu zag Brunetti pas hoe jong ze nog was. 'Dan hebt u zeker een afspraak met dottoressa Alberti, de onderdirectrice.'

'Misschien,' zei Brunetti welwillend.

Ze deed een stapje terug om hem binnen te laten. Achter de poort lag een grote binnenplaats met een overdekte put in het midden. Rozenstruiken stonden in de beschutte tuin al flink in de knop en hij rook de zoete geur van een donkere sering die in een hoek stond te bloeien. 'Wat is het hier mooi,' zei hij.

'Ja, hè?' zei ze. Ze liepen in de richting van een deur aan de overkant van het plein.

Toen ze de zonnige binnenplaats overstaken, zag Brunetti de patiënten zitten, in de schaduw van een balkon dat langs twee zijden van de binnenplaats liep. Ze zaten op een rij, als een langgerekt memento mori, zes of zeven, roerloos in hun rolstoelen, voor zich uit starend met ogen zo hol als die van Griekse iconen. Ondanks het feit dat hij voor hen langs liep, lieten de oude mensen aan niets merken of ze hem gezien hadden.

Binnen waren de muren zachtgeel geschilderd en waren er op taillehoogte stangen aan bevestigd. De vloeren waren smetteloos schoon, op wat zwarte vegen na die door de rubberwielen van de rolstoelen waren gemaakt.

'Deze kant uit, alstublieft,' zei de jonge non en ze sloeg een gang aan hun linkerhand in. Ze kwamen langs de grote eetzaal van het voormalige palazzo met zijn fresco's en kroonluchters en Brunetti zag dat die nog steeds als eetzaal diende, maar dat er nu tafels met formica bladen en plastic stoelen stonden.

De non bleef bij een deur staan, klopte één keer, wachtte op antwoord en deed de deur toen voor Brunetti open.

Het kantoor dat Brunetti binnenging had vier hoge, naast elkaar geplaatste ramen die uitzicht boden op de binnenplaats. Het licht dat erdoor naar binnen viel, ketste af op de kleine vlekjes mica in de Venetiaanse vloertegels en vulde de kamer met een sprookjesachtige gloed. Omdat het bureau voor een van de ramen stond, kon Brunetti degene die erachter zat eerst amper onderscheiden, maar toen zijn ogen gewend waren aan het licht dat naar hem toe stroomde, zag hij een zwaargebouwde vrouw in een donkere japon.

'Dottoressa Alberti?' vroeg hij. Hij liep een stukje naar voren en naar rechts zodat hij in de schaduw kwam te staan van de muur tussen twee van de ramen.

'Signor Brunetti?' zei ze. Ze stond op en liep om haar bureau heen naar hem toe. Zijn eerste indruk was juist geweest: het was een grote vrouw, bijna net zo lang als hij en waarschijnlijk even zwaar. Het grootste deel van dat gewicht zat in haar schouders en heupen. Ze had een rond gezicht met een rossige kleur, het gezicht van een vrouw die van eten en drinken hield. Haar neus was verrassend klein en het puntje ervan wees omhoog. Haar wijd uit elkaar staande ogen hadden de kleur van amber en waren zonder meer haar beste trek. Haar japon was niet meer dan een redelijke poging haar lichaam met donkere wol te bedekken.

Hij stak haar zijn hand toe en was verbaasd dat ze hem het slappe handje gaf dat veel vrouwen voor een handdruk lieten doorgaan. 'Prettig met u kennis te maken, dottoressa. Ik stel het op prijs dat u tijd voor me hebt kunnen vrijmaken.'

'Dat hoort bij onze bijdrage aan de samenleving,' zei ze eenvoudig en het duurde een paar seconden voordat Brunetti doorhad dat ze het meende.

Hij ging zitten in de stoel tegenover haar bureau, sloeg het aanbod van koffie af en legde uit dat hij en zijn broer, zoals hij de secretaresse telefonisch al had verteld, erover dachten hun moeder naar het San Leonardo over te brengen, maar dat ze iets meer over het verpleeghuis wilden weten voordat ze tot die stap overgingen.

'Het San Leonardo is zes jaar geleden geopend, signor Brunetti, met de zegen van de patriarch. Het personeel bestaat uit zusters van de Orde van het Heilig Sacrament.' Brunetti knikte, alsof hij wilde zeggen dat hij het habijt van de non die hem naar het kantoor had gebracht, had herkend.

'We zijn een gemengd verpleeghuis,' vertelde ze.

Voordat ze kon doorgaan, zei Brunetti: 'Wat wil dat zeggen, dottoressa?'

'Dat wil zeggen dat we niet alleen ziekenfondspatiënten hebben voor wie de kosten door het ziekenfonds worden betaald, maar ook privé-patiënten. Mag ik vragen in welke categorie uw moeder valt?'

Na de lange dagen in de gangen van de bureaucratie om ervoor te zorgen dat zijn moeder de behandeling kreeg waar Brunetti's vader haar door veertig jaar hard te werken van had verzekerd, was Brunetti zich er heel goed van bewust dat ze een ziekenfondspatiënte was, maar hij glimlachte tegen dottoressa Alberti en zei: 'In de categorie privé-patiënten.'

Toen ze dat hoorde, was het alsof dottoressa Alberti uitdijde en een nog grotere plaats achter haar bureau innam. 'Het spreekt vanzelf dat dat absoluut geen invloed heeft op de manier waarop onze patiënten behandeld worden. We willen het alleen maar weten in verband met de administratie.'

Brunetti knikte en glimlachte alsof hij haar geloofde.

'En uw moeders gezondheid?'

'O, die is heel goed.' Ze scheen minder belangstelling te hebben voor dit antwoord dan voor het vorige.

'En wanneer dachten u en uw broer haar over te plaatsen?'

'We waren van plan dat nog vóór het begin van de zomer te doen.' Dottoressa Alberti glimlachte en knikte weer toen ze dat hoorde. 'Maar ik ga natuurlijk niet tot een dergelijke stap over,' ging Brunetti door, 'voordat ik iets meer weet over de leefomstandigheden hier.'

'Dat spreekt vanzelf,' zei dottoressa Alberti. Ze reikte naar de linkerhoek van het bureaublad, waar een dun foldertje lag. 'Alle informatie staat hierin, signor Brunetti. Een volledig overzicht van de diensten die we onze patiënten aanbieden, alsmede een lijst van onze medische staf, een korte geschiedenis van het tehuis en van de Orde van het Heilig Sacrament, en een lijst van onze weldoeners.'

'Weldoeners?' vroeg Brunetti beleefd.

'Leden van de gemeenschap die zich gunstig over ons uitlaten en ons hebben toegestaan hun naam te gebruiken. Een soort aanbeveling van de hoge kwaliteit van de verzorging die we onze patiënten geven.'

'Ik begrijp het,' zei Brunetti met een afgemeten knikje. 'Staan de tarieven hier ook in?'

Het kon zijn dat dottoressa Alberti die vraag bot of smakeloos vond, maar dat liet ze niet blijken; ze hield haar mening voor zich en knikte kort.

'Mag ik soms wat rondkijken in het tehuis, dottoressa, om een indruk te krijgen of mijn moeder hier gelukkig zal zijn?' Brunetti keek van haar weg en deed net alsof hij opeens belangstelling had voor de boekenkasten tegen de muur, om te voorkomen dat dottoressa Alberti de dubbele leugen op zijn gezicht kon aflezen: dat zijn moeder nooit naar dit verpleeghuis zou komen en dat ze nooit meer gelukkig zou zijn.

'Ik zie geen reden waarom een van de zusters u niet kan rondleiden, signor Brunetti; in ieder geval door een deel van het tehuis.'

'Dat is erg aardig van u, dottoressa,' zei Brunetti en hij stond met een innemende glimlach op.

Ze drukte op een knop op haar bureau. Na een paar minuten kwam de jonge non van daarnet zonder kloppen binnen. 'Ja, dottoressa?' zei ze.

'Zuster Clara, ik had graag dat u signor Brunetti de zitkamer en de keuken liet zien, en misschien ook een van de slaapkamers.'

'Nog één ding, dottoressa,'' zei hij, alsof het hem nu pas te binnen schoot.

'Ja?' vroeg ze.

'Mijn moeder is erg religieus, erg vroom, en ik vroeg me af of ik de moeder-overste ook even zou kunnen spreken.' Toen hij zag dat ze daartegen wilde protesteren, ging hij snel door. 'Niet dat ik zo mijn twijfels heb - ik hoor alleen maar positieve dingen over het San Leonardo - maar ik heb mijn moeder beloofd dat ik een praatje met de moeder-overste zou maken, en als ik dat niet doe, moet ik tegen haar liegen en dat kan ik niet.' Hij probeerde jongensachtig te glimlachen, in een smeekbede om begrip voor zijn probleem.

'Dit is niet gebruikelijk,' begon ze. Ze wendde zich tot zuster Clara. 'Denkt u dat het mogelijk is, zuster?'

De non knikte en zei: 'Ik heb de moeder-overste net uit de kapel zien komen.'

Dottoressa Alberti keek weer naar Brunetti en zei: 'In dat geval kunt u haar misschien wel te spreken krijgen. Zuster, brengt u signor

Brunetti dan even naar de moeder-overste, nadat hij signora Viotti's kamer heeft gezien?'

De non knikte en liep naar de deur. Brunetti deed een stap naar het bureau en stak zijn hand uit. 'U bent erg behulpzaam geweest, dottoressa. Dank u.'

Ze stond op om hem een hand te geven en weer maakte haar slappe handje hem lichtelijk onpasselijk. 'Graag gedaan, signore. Als u verder nog vragen hebt, belt u dan gerust.' Ze pakte het foldertje en gaf het aan Brunetti.

'O ja,' zei hij, het met een dankbare glimlach aanpakkend. Hij liep naar de deur, bleef daar even staan om haar nogmaals te bedanken en liep toen achter zuster Clara aan de gang op.

Terug op de binnenplaats sloeg de non linksaf, ze ging het gebouw weer binnen en liep een brede gang door. Aan het eind ervan kwamen ze uit bij een zaal waar een handjevol oude mensen zat. Twee of drie van hen waren in een gesprek gewikkeld over dingen die ze al honderd keer hadden verteld. De anderen staarden voor zich uit, verzonken in herinneringen, of misschien in dingen waar ze spijt van hadden.

'Dit is de zitkamer,' zei zuster Clara, ietwat overbodig. Ze liet Brunetti staan, liep naar voren en pakte een tijdschrift op dat uit de hand van een oude vrouw was gegleden.

Ze gaf het aan de vrouw terug en bleef even met haar staan praten. Voordat ze terugkeerde naar Brunetti, hoorde hij haar in het Venetiaans iets bemoedigends zeggen.

Toen ze weer bij hem stond, zei hij in hetzelfde dialect tegen haar: 'In het verpleeghuis waar mijn moeder nu zit, werken ook zusters van uw orde.'

'Welk verpleeghuis is dat dan?' vroeg ze, niet echt nieuwsgierig, maar met een plichtsgetrouwe belangstelling. Brunetti vermoedde dat mensen die dit soort werk deden, zich die gewoonte waarschijnlijk automatisch eigen maakten.

'Het Casa Marina in Dolo.'

'Ja, daar werkt onze orde al jaren. Waarom wilt u uw moeder dan hierheen brengen?'

'Het is dichterbij voor mijn broer en mij. En dan gaan mijn vrouw en de zijne misschien iets vaker bij haar op bezoek.'

Ze knikte. Ze wist ongetwijfeld maar al te goed hoe vervelend de mensen het vonden om bij bejaarden op bezoek te moeten, vooral als het niet om hun eigen ouders ging. Ze liep met Brunetti door dezelfde gang terug naar de binnenplaats.

'Er heeft daar jarenlang een zuster gewerkt die op een gegeven moment hiernaartoe is overgeplaatst. Ongeveer een jaar geleden,' zei Brunetti op conversatietoon.

'O ja?' vroeg ze met dezelfde beleefde, neutrale nieuwsgierigheid. 'Wie dan?'

'Suor' Immacolata,' zei hij en hij keek op haar neer om haar reactie te peilen.

Hij meende dat ze zich verstapte, of haar voet iets te hard neerzette op de ongelijke tegels. 'Kent u haar?' vroeg Brunetti.

Hij zag haar vechten tegen de leugen. Uiteindelijk zei ze: 'Ja,' maar voegde er niets aan toe.

Brunetti ging door alsof hij helemaal geen erg had in haar reactie: 'Ze was erg lief voor mijn moeder en die was daarom ook nogal aan haar gehecht geraakt. Daarom zijn mijn broer en ik erg blij dat ze nu hier werkt. Ze heeft een, hoe zal ik het zeggen, een kalmerende invloed op onze moeder.' Brunetti keek neer op zuster Clara en voegde er nog aan toe: 'U weet hoe het is met oude mensen. Die zijn soms zo...' Hij liet de rest van de zin in het midden.

Zuster Clara deed een deur open en zei: 'Dit is de keuken.'

Brunetti keek met geveinsde belangstelling om zich heen.

Nadat ze de keuken hadden geïnspecteerd, liepen ze een gang door in de tegenovergestelde richting als waar ze vandaan waren gekomen. Aan het eind van de gang was een trap. Toen ze die opliepen, legde de non uit: 'De vrouwelijke patiënten wonen boven. Signora Viotti is een dagje uit met haar zoon, dus kunt u mooi haar kamer bekijken.' Brunetti zei maar niet dat hij vond dat signora Viotti daar zelf iets over te zeggen moest hebben en liep de zoveelste gang door. Deze was crèmekleurig, maar had dezelfde stangen.

De non deed een deur open. Brunetti keek in de kamer en zei wat men in het algemeen zegt bij het zien van comfortabele steriliteit. Daarna liep zuster Clara terug naar de trap.

'Voordat we naar de moeder-overste gaan, wil ik 'suor' Immacolata graag even gedag zeggen,' zei Brunetti en voegde er snel aan toe: 'Als dat kan, natuurlijk. Niet als ik haar daarvoor uit haar werk moet halen.'

'Suor' Immacolata is hier niet meer,' zei zuster Clara op vlakke toon.

'Ach, wat jammer nou. Dat zal voor mijn moeder een hele teleurstelling zijn. En voor mijn broer ook.' Hij probeerde een filosofische en gelaten klank in zijn stem te leggen toen hij doorging: 'Maar het werk van de Heer moet gedaan worden, ongeacht waar we naartoe gestuurd worden.' Toen de non daar niets op zei, vroeg Brunetti: 'Is ze overgeplaatst naar een ander verpleeghuis?'

'Ze bevindt zich niet meer onder ons,' zei zuster Clara.

Brunetti bleef abrupt staan en deed alsof hij met stomheid geslagen was. 'Dood? Lieve hemel, zuster, wat erg.' En alsof hij zich opeens zijn religie en de regels daarvan herinnerde, fluisterde hij snel: 'Moge God haar ziel genadig zijn.'

'Moge God haar ziel inderdaad genadig zijn,' zei zuster Clara. Ze draaide zich naar hem toe. 'Ze is uit de orde gestapt. Ze is niet dood. Ze is door een van de patiënten betrapt toen ze geld uit zijn kamer stal.'

'Lieve hemel,' riep Brunetti uit. 'Wat vreselijk.'

'Toen hij haar op heterdaad betrapte, heeft ze hem omver geduwd, waardoor hij zijn pols brak. En toen is ze verdwenen.'

'Heeft men de politie erbij gehaald?'

'Nee, dat geloof ik niet. Niemand wilde een schandaal veroorzaken.'

'Wanneer is dat gebeurd?'

'Een paar weken geleden.'

'Nou, ik vind dat de politie hiervan op de hoogte gesteld moet worden. Zo iemand mag niet vrij rondlopen. Om het vertrouwen en de hulpeloosheid van oude mensen zo te misbruiken! Het is meer dan verschrikkelijk.'

Zuster Clara reageerde daar niet op. Ze liep met hem een smalle gang door, sloeg rechtsaf en bleef staan bij een zware, houten deur. Ze klopte één keer, wachtte op antwoord, deed de deur open en ging naar binnen. Een paar tellen later kwam ze weer naar buiten en zei: 'Moeder-overste kan u ontvangen.'

Brunetti bedankte haar. 'Permesso?' zei hij toen hij naar binnen ging. Hij deed de deur achter zich dicht om zijn aanwezigheid meer legitimatie te geven en keek om zich heen.

Het was een kale kamer. De enige decoratie was een levensgroot kruisbeeld aan de muur tegenover de deur. Ernaast stond een lange vrouw in het habijt van de orde. Brunetti kreeg de indruk dat ze net was opgestaan van het knielbankje voor het kruisbeeld. Ze droeg een mime uitvoering van het kruis op haar brede boezem en keek zonder enige nieuwsgierigheid of geestdrift naar Brunetti.

'Ja?' zei ze op een toon alsof hij haar midden in een bijzonder interessant gesprek met de heer in de lendendoek had gestoord.

'Ik heb gevraagd of ik even met de moeder-overste kon spreken.'

'Ik ben de moeder-overste van dit klooster. Waar wilt u me over spreken?'

'Ik wil graag wat inlichtingen over de orde.'

'Waarom?' vroeg ze.

'Om uw religieuze doeleinden beter te kunnen doorgronden,' zei Brunetti volkomen neutraal.

Ze liep van het kruisbeeld naar een rechte stoel links van een lege open haard. Ze nam plaats en maakte een uitnodigend gebaar naar een kleinere stoel links van haar. Brunetti ging zitten, met zijn gezicht naar haar toe.

De moeder-overste zei lange tijd niets, maar Brunetti kende die tactiek, die bedoeld was om de ander uit te lokken iets te zeggen. Hij bekeek haar aandachtig. Ze had donkere ogen waar intelligentie uit straalde en een smalle neus waar aristocratie noch ascetisme uit sprak.

'Wie bent u?' vroeg ze.

'Commissario Guido Brunetti.'

'Van de politie?'

Hij knikte.

'Het gebeurt niet vaak dat de politie naar een klooster komt,' zei

ze.

'Het hangt ervan af wat er in het klooster gaande is.'

'Wat bedoelt u daarmee?'

'Precies wat ik zeg, moeder-overste. Mijn aanwezigheid hier is het resultaat van wat er onder de leden van uw orde gaande is.'

'Zoals?'

'Zoals misdadige laster, karaktermoord en het feit dat men heeft verzuimd een misdaad te rapporteren. En dit zijn alleen de misdaden waarvan ik getuige ben geweest en waarover ik voor de rechtbank kan getuigen.'

'Ik heb geen flauw idee waar u het over hebt,' zei ze. Brunetti geloofde haar.

'Een lid van uw orde heeft me vandaag verteld dat Maria Testa, die voorheen de naam 'suor' Immacolata droeg en een voormalig lid van uw orde is, is verbannen wegens een poging geld te stelen van een van haar patiënten. Men heeft mij verder verteld dat ze bij deze poging tot diefstal de gedupeerde omver heeft geworpen, waardoor hij zijn pols heeft gebroken.' Hij wachtte even om te zien of ze daar iets op wilde zeggen en toen dat niet het geval was, ging hij door. 'Als dit inderdaad is gebeurd, is er sprake van een misdaad, en van een tweede misdaad omdat men de eerste niet aan de politie heeft gerapporteerd. Als het verhaal niét waar is, kan degene die het me heeft verteld, aangeklaagd worden wegens smaad.'

'Heeft zuster Clara u dit verteld?' vroeg ze.

'Dat doet er niet toe. Waar het om gaat, is dat de beschuldiging een afspiegeling is van wat de leden van uw orde geloven.' Brunetti pauzeerde en zei toen: 'Of zeker weten.'

'Het is niet waar,' zei ze.

'Waarom doet dit gerucht dan de ronde?'

Voor het eerst glimlachte ze en dat was niet echt prettig om te zien. 'U weet hoe vrouwen zijn; ze houden van roddelen, vooral over elkaar.' Brunetti, die dezelfde mening was toegedaan, maar dan over mannen in plaats van vrouwen, bleef zwijgend zitten. Ze ging door: 'Suor' Immacolata is niet, zoals u veronderstelde, een voormalig lid van onze orde. Integendeel. Ze is nog steeds aan haar geloften gebonden.' En voor het geval Brunetti niet wist wat die waren, somde ze ze op, waarbij ze de vingers van haar rechterhand een voor een opstak. 'Armoede. Kuisheid. Gehoorzaamheid.' Ze sprak de eerste twee woorden kalm uit, het derde hartstochtelijk.

'Als ze uit zichzelf is weggegaan, door welke wet is ze dan nog steeds aan uw orde gebonden?'

'Door de wet van God,' antwoordde ze op scherpe toon, alsof ze daar beter mee bekend was dan hij.

'Heeft die wet ook juridische kracht?'

'Als dat niet het geval is, is er iets mis met de maatschappij, want een dergelijk verzuim zou niet mogen worden toegestaan.'

'Ik geef onmiddellijk toe dat er veel mis is met onze maatschappij, moeder-overste, maar daartoe reken ik niet een wet die een 27 jarige vrouw het recht geeft van gedachten te veranderen over een besluit dat ze als tiener heeft genomen.'

'Hoe weet u hoe oud ze is?'

Brunetti negeerde haar vraag en vroeg: 'Is er een reden waarom u zo hardnekkig volhoudt dat Maria nog steeds lid is van uw orde?'

'Ik houd niets hardnekkig vol, zoals u dat noemt,' zei ze op sarcastische toon. 'Ik spreek alleen Gods waarheid. Hij is degene Die haar haar zonde zal vergeven; ik kan haar alleen opnieuw verwelkomen in onze orde.'

'Als Maria niet de dingen heeft gedaan waarvan ze wordt beschuldigd, waarom is ze dan uit de orde getreden?'

'Ik weet niets over die Maria over wie u het hebt. Ik ken alleen 'suor' Immacolata.'

'Zoals u wilt,' zei Brunetti toegeeflijk. 'Waarom heeft ze ervoor gekozen uit te treden?'

'Ze is altijd koppig en opstandig geweest. Ze heeft het altijd moeilijk gevonden zich te onderwerpen aan de wil van God en de grotere wijsheid van haar meerderen.'

'Ik neem aan dat die twee synoniem zijn?' vroeg Brunetti.

'U kunt er grapjes over maken, maar dat doet u voor eigen risico.'

'Ik zit hier niet om grapjes te maken, moeder-overste. Ik ben gekomen om uit te zoeken waarom ze haar werkkring heeft verlaten.'

De non dacht daar lange tijd over na. Brunetti zag dat ze haar hand ophief en het kruisbeeld op haar borst begon te strelen, met onbewuste, gedachteloze gebaren. 'Men zei,' begon ze, maar maakte de zin niet af. Ze boog haar hoofd, zag wat haar hand deed en haalde hem weg van het kruis. Ze keek weer naar Brunetti. 'Ze heeft geweigerd een bevel van haar meerdere op te volgen en toen ik haar een geestelijke boetedoening wilde geven voor de zonde van ongehoorzaamheid, is ze vertrokken.' Met zichtbare tegenzin voegde ze eraan toe: 'Ik geef toe dat haar gedrag me verbaasde. Voorheen was ze altijd...' Ze zweeg. Brunetti zag haar worstelen met de verantwoordelijkheden die haar ambt met zich meedroeg. 'Ze had haar plichten altijd gewillig vervuld. Maar ze is licht ontvlambaar. Mensen met haar achtergrond zijn dat vaak.'

Zelfs haar christelijke instelling kon haar niet over haar achterdocht jegens Sicilianen heen zetten.

Brunetti liet dat voor wat het was. 'Hebt u met haar biechtvader gesproken?'

'Ja. Nadat ze was vertrokken.'

'Heeft hij u iets verteld over wat ze tegen hem had gezegd?'

Ze slaagde erin een gechoqueerd gezicht te trekken. 'Wat ze hem tijdens de biecht heeft verteld, kon hij uiteraard niet aan mij doorgeven. De biecht is heilig.'

'Alleen het leven is heilig,' viel Brunetti uit, maar hij had meteen spijt van zijn woorden.

Hij zag haar een antwoord inslikken en stond op. 'Dank u,' zei hij. Ze was waarschijnlijk verbaasd dat hij zo abrupt een einde maakte aan het gesprek, maar liet dat niet merken. Hij liep naar de deur en deed hem open. Toen hij omkeek om afscheid te nemen, zat ze nog steeds stijf op haar stoel, haar hand aan het kruisbeeld.