Hoofdstuk 5
Die avond laat moest Omar schijten.
Hoe wist ik dit intieme detail, en hoe kende ik de identiteit van de man die zijn behoefte deed? Het was een kwestie van logisch nadenken. Mijn bed stond tegenover de muur die mijn kamer scheidde van de wc. Omar was mijn buurman; dat wist ik al van Adnan, en ik werd er nog eens extra aan herinnerd doordat hij kort na middernacht op de deur van mijn kamer bonsde. Ik had hem nooit eerder ontmoet, maar had gehoord dat hij als kok in het Sélect werkte, en dat hij (volgens Brasseur) in flagranti was betrapt met de klusjesman. Ik vroeg wie het was voordat ik opendeed.
‘Votre voisin,’ zei hij met een sterk accent.
Ik opende de deur op een kier. Voor me stond een kolos van een man met een zwetend gezicht, en zijn adem was een smerige cocktail van verschaalde sigaretten en opgeboerde alcohol. Omar was in alle opzichten groot, ruim een meter tachtig lang, en hij moest minstens honderdvijftig kilo wegen. Hij had een walrussnor, en dunne slierten zwart haar plakten tegen zijn vrijwel kale schedel. Hij was dronken en behoorlijk angstaanjagend.
‘Het is nogal laat,’ zei ik.
‘Ik wil televisie,’ zei hij.
‘Ik heb geen televisie.’
‘Adnan heeft televisie.’
‘Adnan is weg.’
‘Ik weet, ik weet. Jouw schuld.’
‘Ze hebben zijn televisie meegenomen,’ zei ik.
‘Wie?’
‘Monsieur Sezer.’
‘Hij kan niet meenemen. Míjn televisie. Adnan had hem geleend.’
‘Je moet met monsieur Sezer gaan praten.’
‘Laat me binnen,’ zei hij.
Ik zette onmiddellijk mijn voet tegen de deur. ‘Er is hier geen televisie.’
Hij leunde zwaar tegen de deur, en ik zette mijn knie ertegenaan.
‘Ik lieg niet.’
‘Laat me binnen.’
Hij gaf een zet tegen de deur. Ik had me nog nooit verzet tegen iemand die honderdvijftig kilo woog. Ik trok mijn knie net op tijd weg. Hij denderde de kamer in. In eerste instantie was hij compleet de kluts kwijt, zoals een dronkenlap die zich opeens niet meer kan herinneren waar hij is en waarom hij zich net aan een hete kookplaat heeft gebrand. Toen viel het kwartje. Hij keek zoekend om zich heen, zag zijn televisie nergens, en zijn desoriëntatie kwam terug.
‘Dit is niet dezelfde kamer,’ zei hij.
‘Toch wel.’
‘Je hebt alles veranderd.’
Dat was niet helemaal waar, al had ik het interieur op een aantal noodzakelijke punten aangepast sinds ik de kamer die middag had betrokken. De gevlekte matras met op vijf plaatsen een kuil was weggegooid en vervangen door een nieuwe, gekocht in een winkel op de Faubourg Saint-Denis. De winkelier kwam uit Kameroen. Zijn zaak was gespecialiseerd in goedkope huishoudelijke artikelen, dus toen hij hoorde dat ik een aantal eerste levensbehoeften nodig had, nam hij het heft in handen. Ik kocht een matras (goedkoop maar stevig), een hoofdkussen, een paar lichtblauwe no-iron lakens, een dekbed, een donkerblauw douchegordijn, twee lampenkappen, een neutraal roomkleurig rolgordijn (om het achtergebleven gordijn te vervangen), een paar simpele keukenspullen, en (de beste vondst van allemaal) een klein houten bureautje en een rieten stoel. De totale prijs van dit alles was driehonderd euro. Het was een flinke aanslag op de rest van mijn geld, maar de man deed er zelfs een blikje beits voor het bureau bij en hij liet zijn assistent alles in het gebutste oude bestelbusje van de winkel laden en de spullen bij mij thuis afleveren.
Toen alles eenmaal was bezorgd, was ik de rest van de middag in de weer om mijn kamer in te richten. Het toilet op de gang was van een geheel andere orde. Het was een oude wc-pot met een bril van gebarsten zwart plastic, ingebouwd in een kleine kast, met ongeverfde muren en een kaal peertje aan het plafond. De binnenkant van de wc-pot was bruin van de aangekoekte poepresten, en over de bril liepen kriskras opgedroogde urinevlekken. Het was onmogelijk om langer dan een minuut in dat hok te blijven zonder te kokhalzen. Ik ging dan ook de straat op, en in de rue du Faubourg Poissonnière vond ik een ijzerhandel. Binnen vijf minuten had ik een wc-bril gekocht, een wc-borstel, en een fles industrieel bleekwater super fort dat, verzekerde de winkelbediende me, niet alleen alle aangekoekte vlekken weg zou branden maar ook de opperhuid, als je er onvoorzichtig mee omsprong. Hij vond dus dat ik nog twee euro extra moest uitgeven aan een paar rubberhandschoenen.
Een half uur later was niet alleen de wc-bril vervangen, maar had ook het schrikbarend krachtige bleekmiddel zijn chemische toverkunst bewezen. De pot was weer bijna wit vanbinnen. Tot slot boende ik de vloer. Toen ik daarmee klaar was, haastte ik me terug naar de rue du Faubourg Poissonnière, waar ik een winkel in elektronica vond. Na enig afdingen was de eigenaar bereid om me voor vijftig euro een gedateerde Sony gettoblaster te verkopen. Ook kocht ik een baguette, wat ham en kaas en een liter goedkope rode wijn, en ik ging terug naar huis. Ik hing de lampenkappen op, een in mijn kamer en een in het toilet. De rest van de avond was ik bezig om elke centimeter van mijn chambre de bonne schoon te maken, terwijl de plaatselijke jazz-zender uit mijn nieuwe stereo-installatie schalde. Halverwege mijn gevecht tegen elk beetje vuil in de kamer vroeg ik me opeens af of ik niet een beetje maniakaal was. Maar ik zette dit soort zelfbespiegelingen van me af en bleef soppen. Tegen middernacht was de kamer brandschoon, stond mijn laptop op het bureau, en maakte ik lijstjes van dingen die ik nog moest kopen. Ik voelde aan mijn voorhoofd. De koorts was er nog wel, maar leek zich koest te houden. Ik nam een douche; een zwak straaltje warm water sputterde hortend uit de douchekop. Ik droogde me af, kroop in het smalle bed. Ik was onmiddellijk onder zeil.
Totdat Omar moest schijten, en daarna op mijn deur bonsde en mijn kamer binnenviel.
Hij keek om zich heen. ‘Je hebt alles veranderd.’
‘Het is nogal laat.’
‘Het is mooi geworden.’
‘Dank je.’
‘Heb je mijn tv verkocht om al die spullen te kunnen kopen?’
‘Ik zei net al, Omar, dat monsieur Sezer je televisie heeft.’
‘Hoe ken je mijn naam?’ vroeg hij verontwaardigd, en hij keek me opeens met een felle dronken/paranoïde blik aan.
‘Adnan heeft me verteld…’
‘Je hebt Adnan verraden en aan de politie…’
‘Zo is het niet gegaan.’ Het kostte me moeite om kalm te blijven.
‘Je wilt zijn kamer, je belt de politie, ze pakken hem op in de metro. En dan verkoop je míjn tv.’ Hij schreeuwde de laatste zin, keek opeens verward, alsof hij een toeschouwer was van het hele tafereel en verbaasd was om zichzelf te horen schreeuwen.
‘Hoor eens,’ begon ik, zo rustig en redelijk mogelijk, ‘tot vanochtend zat ik in een hotel. Je moet hebben gehoord dat ik bijna een hele week ziek ben geweest. Ik wist zelfs niet waar Adnan woonde totdat hij me vertelde over een chambre de bonne in dezelfde gang als de zijne.’
‘Dus toen heb je besloten om hem zijn kamer af te pakken.’
‘Ik heet trouwens Harry,’ zei ik, in de hoop hem de wind uit de zeilen te nemen door plotseling over iets anders te beginnen. Hij negeerde mijn uitgestoken hand.
‘Sezer heeft mijn televisie?’ vroeg hij.
‘Dat zeg ik toch.’
‘Ik vermoord Sezer.’ Hij boerde. Hij viste een pakje sigaretten uit zijn zak en stak er een op.
Ik kreunde in stilte. Ik haat sigarettenrook. Maar het leek me niet het juiste moment om hem te vragen of hij zo vriendelijk wilde zijn om niet in mijn kamer te roken. Hij nam een trekje en de rook kringelde uit zijn neusgaten.
‘Jij Amerikaan?’ vroeg hij.
‘Inderdaad.’
‘Nou, fuck you.’
Hij glimlachte terwijl hij het zei, een vals glimlachje, zijn ogen op mijn gezicht gericht om mijn reactie te peilen. Ik vertrok geen spier.
‘Adnan is er geweest. Als ze hem terugsturen naar Turkije gaat hij dood… in de nor. Vier jaar geleden heeft hij iemand vermoord. Een man die zijn vrouw naait. Dan ontdekt hij dat de man niet zijn vrouw naaide. Maar de man is nog steeds dood. Erg. Heel erg. Daarom ging hij naar Parijs.’
Adnan… een moordenaar op de loop voor justitie? Ik kon het me niet voorstellen. Aan de andere kant, de hele situatie leek even onwerkelijk, en toch was het de realiteit waar ik in terecht was gekomen.
De sigaret viel uit Omars mond op mijn pas geboende vloer. Hij trapte de peuk uit met zijn voet. Toen liet hij opnieuw een luide, onwelriekende boer, hij draaide zich opeens om en wankelde terug naar de aangrenzende kamer. Meteen sloeg de schoonmaakmanie weer toe. Ik zette het raam open om mijn kamer te luchten. Ik raapte de peuk op en gebruikte keukenpapier om de geplette as van het linoleum te vegen. Toen ging ik naar buiten om naar de wc te gaan, waar ik werd begroet door Omars grote, niet doorgespoelde drol.
Ik trok door, en voelde intussen een ongelofelijke woede opkomen. Toch dwong ik mezelf om te plassen en terug te gaan naar mijn kamer voordat de woede tot een gevaarlijke uitbarsting kon komen. Terug op mijn kamer zette ik de radio aan, het volume op vol vermogen, in de boze hoop dat Omar er last van zou hebben. Maar er werd niet op de muur gebonsd, er werd niet geschreeuwd: zet dat kloteding zachter! Alleen de scherpe dissonanten van Ornette Coleman drongen door in de Parijse nacht. Uiteindelijk begonnen zijn raspende rifjes me op de zenuwen te werken, en ik zette de radio uit. In het halfdonker keek ik om me heen naar de kleine dingetjes die ik had veranderd, en ik dacht aan alle energie die ik had besteed om iets huiselijks te maken van wat nooit meer dan een armoedige cel kon zijn.
En toen begon ik te huilen. Ik had de afgelopen weken wel vaker gehuild. Maar dit was anders. Dit was puur verdriet… om wat ik kwijt was geraakt, om mijn eigen ellendige omstandigheden. Minstens een kwartier lang was ik niet in staat om de zondvloed in te dammen. Gebroken lag ik op het bed, het kussen in mijn armen geklemd, terwijl alle opgekropte woede en pijn tot uitbarsting kwamen. Toen ik eindelijk wat bedaarde, voelde ik me leeg en gemangeld maar niet opgelucht. Dit soort verdriet gaat niet weg na een flinke huilbui… al wilde ik het nog zo graag.
Ik voelde de behoefte om me op te frissen, trok mijn T-shirt en boxershort uit, en bleef een paar minuten onder de sputterende douchekop staan. Nadat ik me had afgedroogd, nam ik een zopiclone en liet ik me door chemische slaap overmeesteren.
Ik werd pas om twaalf uur wakker, met een hoofd vol watten en een droge mond. Toen ik naar de wc ging, liepen er strepen urine over de wc-bril. Omar had, als een echte hond, zijn territorium afgebakend.
Nadat ik boven de gootsteen mijn tanden had gepoetst kleedde ik me aan, en gewapend met een stapel bonnetjes van gisteren liep ik de trap af en belde ik aan bij Sezer Confection. Meneer de Zware Jongen deed open, zijn gezicht even nors als anders.
‘Ik wil je baas spreken,’ zei ik.
De deur ging dicht, en twee minuten later weer open. Hij gebaarde dat ik mee moest komen. Comme d’habitude zat Sezer aan de tafel met de mobiele telefoon erop, en zijn blik bleef op het raam gericht toen ik binnenkwam.
‘Zeg het maar,’ zei hij.
‘Ik heb de wc-bril vervangen en een lampenkap opgehangen in het toilet op mijn verdieping.’
‘Gefeliciteerd.’
‘De bril, de borstel en de lampenkap hebben me negentien euro gekost.’
‘Verwacht u dat ik de kosten vergoed?’
‘Ja,’ zei ik terwijl ik de bonnetjes op zijn bureau legde.
Hij keek ernaar, pakte ze op, verfrommelde ze en gooide de prop op de vloer. ‘Ik dacht het niet.’
‘De wc-bril was kapot en er hing alleen een kaal peertje.’
‘Andere huurders hebben nooit geklaagd.’
‘Omar, dat zwijn, zou het niet erg vinden om uit de toiletpot te eten.’
‘Vindt u uw buurman vervelend?’
‘Ik vind het vervelend dat hij me midden in de nacht wakker heeft gemaakt om zijn televisie terug te eisen, terwijl u die hebt ingepikt.’
‘Ik heb niets ingepikt.’
‘Oké, die gladjanus van u dan.’
Sezer zei iets in het Turks tegen meneer de Zware Jongen. Hij haalde geamuseerd zijn schouders op en siste iets terug.
‘Mijn collega vertelt me net dat hij de televisie met geen vinger heeft aangeraakt,’ zei Sezer.
‘Hij liegt,’ zei ik, opeens in het Engels.
Sezer keek me aan en glimlachte. ‘Uit respect voor uw veiligheid zal ik die opmerking niet vertalen,’ antwoordde hij in vloeiend Engels. ‘En verwacht niet van me dat ik voortaan uw taal spreek, Amerikaan.’
‘U bent een schurk,’ zei ik, nog steeds in mijn moedertaal.
‘Tant pis,’ zei hij, dit keer weer in het Frans. ‘Maar nu is Omar boos. Ik heb hem namelijk verteld dat u de televisie hebt verkocht om de nieuwe wc-bril te kopen. En hij is zo’n domme boer dat hij me nog geloofde ook. Ik raad u aan een nieuwe televisie voor hem te kopen.’
‘Ik peins er niet over,’ zei ik, nu weer in het Frans.
‘Dan moet u niet vreemd opkijken als hij vanavond weer dronken thuiskomt en uw deur probeert open te breken. Hij is een sauvage.’
‘Ik waag het erop.’
‘Aha, een stoere man. Maar niet zo stoer dat u gisteravond niet eindeloos hebt liggen huilen.’
Ik probeerde niet te laten blijken hoe diep ik me geneerde. Tevergeefs. ‘Ik weet niet waar u het over hebt,’ zei ik.
‘O, jawel,’ zei hij. ‘Omar heeft u gehoord. Hij zei dat u bijna een half uur hebt gehuild. De enige reden dat hij vanochtend niet op uw deur heeft geklopt om zijn televisiegeld terug te eisen, is dat die stommeling medelijden met u had. Maar geloof me, vanavond is hij weer woedend. Omar leeft in een staat van voortdurende woede. Net als u.’
Bij de laatste zin richtte Sezer zijn blik op mij. Het was alsof er een witheet licht in mijn ogen scheen. Ik knipperde met mijn ogen en draaide mijn hoofd weg.
‘Waarom huilde u, Amerikaan?’ vroeg hij.
Ik zei niets.
‘Heimwee?’ drong hij aan.
Ik aarzelde, knikte toen.
Hij draaide zijn hoofd weer naar het raam, en zei: ‘We hebben hier allemaal heimwee.’