Hoofdstuk 10

 

 

Die avond, toen ik aan mijn bureau zat en probeerde te schrijven, bleef het tafereel op het balkon door mijn hoofd spoken. In gedachten zag ik steeds weer Margits gezicht. Zes uur na onze omhelzing kon ik haar muskusachtige geur nog ruiken, alsof het parfum zich aan mijn kleren, mijn handen en mijn gezicht had gehecht. Ik kon haar nog proeven. Haar donkere, hese stem bleef weerklinken in mijn oren.

   Ik moet die nacht minstens tien keer naar haar visitekaartje hebben gekeken. Ik noteerde haar nummer in mijn opschrijfboekje en ook nog een keer op een blocnote op het bureau, voor het geval ik het kaartje kwijt zou raken. Ik probeerde uit alle macht om mijn nieuwe quotum van duizend woorden te halen, en faalde jammerlijk. Ik was te afwezig, te verliefd.

   De uren kropen voorbij. Ik wilde niets liever dan vroeg weggaan en door de straten slenteren en proberen mijn gedachten op een rijtje te krijgen. Maar als ik voor de afgesproken tijd wegging…

   Bla, bla, bla. Ik kende alle afgezaagde argumenten, en wist dat ik de trouwe werknemer zou spelen en tot zes uur in het kamertje zou blijven zitten. En dan…

   Dan zou ik haar bellen en zeggen dat ik niet tot vijf uur de volgende dag kon wachten, en dat ik haar nú wilde zien. En dan zou ik in een taxi springen en naar de rue Linné gaan en…

   De affaire al voor het begin compleet verpesten.

   Rustig aan, mon pôte, zei ik tegen mezelf, hou het hoofd koel. 

   En toen ik die middag om twee uur wakker werd, haalde ik mijn envelop op en at ik steak-frites in een klein café in de buurt van het Gare de l’Est, en daarna maakte ik een lange avondwandeling langs het Canal Saint-Martin. Om half tien ging ik naar de film, Chabrols La femme infidèle in het Brady (waar ze een minifestival van zijn films deden), en erna liep ik naar mijn werk en dacht ik uitgebreid na over de complexe moraal van Chabrols verhaal. Het verhaal is zo oud als de wereld: een man ontdekt dat zijn vrouw hem ontrouw is. Hij gaat op zoek naar haar minnaar en vermoordt hem, en dan… 

   Maar dan tovert Chabrol een verrassend konijn uit de hoge hoed. Als de vrouw ontdekt dat haar man haar amant heeft vermoord, wordt ze niet hysterisch en hypermoralistisch. Ze geeft hem evenmin aan bij de politie. Integendeel, de vrouw wordt de handlangster van haar man, dit vanuit de gedachte dat we in elke intieme relatie (vooral een die al jaren duurt) samenzweren. En als de grens van seksualiteit eenmaal is overschreden, zijn we in bepaalde opzichten gijzelaars van het lot. Je kunt jezelf wijsmaken dat de persoon met wie je naar bed gaat rationeel is en op dezelfde golflengte zit als jij… en dan ontdek je een van de grote waarheden des levens: je kent het landschap van de geest van iemand anders nooit door en door. 

   Maar o, wat verlangde ik ernaar om die grens met Margit te overschrijden.

   Toch… discipline, discipline.

   Vandaar dat ik haar pas de volgende middag belde, uit een telefooncel in de rue des Écoles. Ik stak mijn France Telecom-kaart in de sleuf en draaide haar nummer. De telefoon ging over, een keer, twee, drie, vier keer… o, shit, ze is niet thuis… vijf keer, zes…

   ‘Hallo?’ Ze klonk versuft en slaperig.

   ‘Margit, ik ben het… Harry.’

   ‘Dat dacht ik al.’

   ‘Maak ik je wakker?’

   ‘Ik lag nog een beetje te soezen.’

   ‘Ik kan straks wel terugbellen als je…’

   ‘Je hoeft niet zo bedeesd te reageren. Ik had verwacht dat je nu zou bellen, net zoals ik wist dat je gisteren níét zou bellen.’

   ‘Hoe wist je dat allemaal?’

   ‘Ik wist dat je me graag wilde zien, maar omdat je niet al te gretig over wilde komen, zou je een dag of wat wachten voordat je me belde. Maar niet langer, want dat zou op desinteresse wijzen. Het feit dat je me precies om vijf uur belt… vooral omdat ik tegen je heb gezegd dat ik voor die tijd niet gestoord wilde worden…’

   ‘Bewijst dat mannen compleet voorspelbaar zijn?’

   ‘Dat is jouw conclusie, monsieur, niet de mijne.’

   ‘Wil je me nou zien of niet?’ vroeg ik.

   ‘Recht op je doel af, een echte Amerikaan. J’adore…’ 

   ‘Ik vroeg je iets.’

   ‘Waar ben je nu?’

   ‘In de buurt van Jussieu.’

   ‘Mijn metrohalte. Komt dat even goed uit. Geef me een half uur de tijd. Heb je mijn adres?’

   ‘Ja.’

   ‘Dit is de code: S877B. De tweede trap, dan op de derde verdieping rechts. À plus tard.’ 

   Haar huis was op drie minuten lopen van metrostation Jussieu. De wijk – gezien in het schemerlicht van een namiddag in maart – was een samenraapsel van oude appartementen en een complex van kale betonnen gebouwen uit de jaren zestig, dat een dependance van de universiteit van Parijs bleek te zijn. Al had ik nog zo vaak door Parijs rondgezworven, hier was ik nooit geweest; ik kwam nooit verder dan de Grand Action, een bioscoop in de rue des Écoles, en dan ging ik altijd linksaf naar de rivier. Het was dan ook fascinerend om toevallig bij de Jardin des Plantes uit te komen. Het was een verbazingwekkend grote en onverwacht sauvage tuin in het hart van het Vijfde arrondissement. Ik ging naar binnen, en volgde een glooiend pad omhoog langs hoge bomen en exotische planten, totdat ik een soort weide bereikte, met in het midden van dit paradijselijke veld een stenen huis met een koepel. Als ik een filmregisseur was geweest, en op zoek naar een locatie voor een moderne, stedelijke versie van A Midsummer Night’s Dream, zou ik een vreugdekreet hebben geslaakt. Er was zelfs een kleine heuvel, en toen ik over een kronkelpad de top had bereikt, kwam ik bij een platform onder een afdak in pagodestijl. Het uitzicht was niet verpletterend panoramisch of monumentaal, want je keek uit over daken en schoorstenen en ramen. Toch leek het in de vallende schemering net een monochroom schilderij: een stedelijk stilleven zoals je het van de straat nooit te zien kreeg. Daken zijn romantisch, niet alleen omdat ze metaforisch gesproken aan de hemel grenzen, maar ook omdat ze verborgen zijn. Ga op een dak staan, en je denkt onwillekeurig tegelijkertijd aan de oneindige mogelijkheden die het leven biedt en het alomtegenwoordige potentieel voor zelfvernietiging. Kijk omhoog naar de lucht, en je kunt denken: alles is mogelijk. En dan schuifel je naar de rand van het dak en kijk je naar beneden en zeg je tegen jezelf: twee stapjes, en mijn leven is voorbij. En is dat nou zo afschrikwekkend? 

   Geen wonder dat zelfmoord in de romantiek werd verheerlijkt. Het werd beschouwd als een antwoord op de fundamentele wanhoop die met het leven gepaard gaat, als een creatieve daad, de grootste finale: het accepteren van tragedie door de ultieme omhelzing van tragedie.

   Maar waarom zou ik zulke tragische gedachten hebben terwijl ik seks ging hebben? Ah, seks… een beter middel om wanhoop te bestrijden is er niet.

   Ik liep de heuvel weer af en verliet de Jardin. Ik stak de straat over naar een groezelig winkeltje op een straathoek waar zo ongeveer alles te koop was, zelfs champagne. De Arabische man achter de toonbank zei dat hij achter een gekoelde fles had staan, en die kocht ik. Toen ik vroeg of hij ook condooms verkocht, ontweek hij mijn blik. ‘Er is een automaat op de volgende straathoek,’ meldde hij. 

   Ik ging naar de automaat, deed er een muntstuk van twee euro in en haalde een plastic verpakking met drie Durex-condooms uit het metalen laatje. Ik keek op mijn horloge. Het was bijna half zes.

   Nummer dertien in de rue Linné was een onopvallend gebouw, vroeg negentiende-eeuws, heel breed en met een indrukwekkende zwarte deur. Links ervan zat een kebabtent en aan de rechterkant een zo te zien redelijk Italiaans restaurant. Naast de deur zat een knoppenpaneel. Ik sloeg mijn opschrijfboekje open en toetste de noodzakelijke combinatie van letters en cijfers in. Er klonk een klikje, en ik duwde de deur open. Ik was zenuwachtig.

   Zoals overal kwam ik ook hier op een binnenplaats. Maar deze binnenplaats was totaal anders dan de mijne, licht en fris en groen, geplaveid met kinderhoofdjes en schoon en goed onderhouden. Er hingen geen waslijnen aan de balkons, alleen bloembakken, en tegen de muren groeide klimop. Uit de openstaande ramen kwam geen keiharde junglemuziek. Het was er stil, de stilte van de bourgeoisie. Bij de ingang van het eerste trappenhuis hingen koperen naambordjes van mensen met een praktijk aan huis:

 

M. CLAUDE TRIFFAUX

PSYCHOLOGUE

2E ÉTAGE, GAUCHE

 

MME. B. SEMLER

EXPERT COMPTABLE

1ER ÉTAGE, DROITE

 

M. FRANÇOIS MARÉCHAL

KINÉSITHÉRAPEUTE

1ER ÉTAGE, GAUCHE

 

 

Ik glimlachte bij de gedachte dat een accountant – iemand die zich bezighoudt met andermans financiële handel en wandel (en het stressvolle betalen van belasting) – een therapeut tegenover zich had die beklemde zenuwen en verrekte spieren en andere lichamelijke kwalen behandelde die de mens door de grilligheid van het leven pleegt op te lopen. 

   Het tweede trappenhuis zat aan de andere kant van de binnenplaats. Hier ontbraken de koperen naamplaten en stonden alleen de appartementen onder elkaar. Ik zocht tevergeefs naar de naam Kadar, Margit. Ik maakte me meteen zorgen. Was ik het tweede trappenhuis voorbij gelopen? Het adres klopte, net als de deurcode. Maar waarom geen naam?

   Ik liep de drie trappen op. In mijn huis dreigde alles van ellende in elkaar te storten, maar hier waren de muren keurig geschilderd, en over het midden van de glimmend geboende houten traptreden liep een traploper. Op de derde verdieping waren maar twee deuren. Naast de bel van de linkerdeur hing een naambordje: LIESER. De deur rechts had niets. Ik belde met een inmiddels klamme hand aan, en als er een nijdig oud dametje opendeed, nam ik me voor, zou ik de domme Amerikaan spelen, me omstandig verontschuldigen en er als de gesmeerde bliksem vandoor gaan.

   Maar toen de deur openging, stond ik oog in oog met Margit.

   Ze droeg een simpele zwarte coltrui die strak om haar lichaam sloot, zodat haar volle borsten extra goed uitkwamen. Verder had ze een wijde rok van dunne, soepele stof aan, heel vrouwelijk, heel chic. Zelfs in het harde schijnsel van de trapverlichting zag haar gezicht er stralend uit, hoewel er in haar ogen een verdriet te lezen stond dat ze waarschijnlijk nooit kwijt zou raken. Ze keek me met een klein glimlachje aan.

   ‘Ik had je nog willen vertellen dat mijn naam beneden niet is vermeld.’

   ‘Ik dacht inderdaad even…’

   Ze boog zich naar voren en streek met haar lippen langs de mijne. ‘Verkeerd gedacht.’

   Ik sloeg een arm om haar heen, maar ze maakte zich zachtjes los en zei: ‘Alles op z’n tijd, monsieur. En pas nadat we jou van je zenuwen hebben verlost.’

   ‘Is het zo duidelijk?’

   ‘Manifestement.’ 

   Ik liep achter haar aan naar binnen en de deur viel dicht. Het appartement bestond uit twee kamers. Een was de slaapkamer, met een eenvoudig tweepersoonsbed, en in de hoek een badkuip met een doucheslang en een wastafel. We liepen door, langs een smalle deur (het toilet, nam ik aan), en kwamen in een grote woonkamer. Langs een van de muren was een keuken, met een gasfornuis, een koelkast en kastjes die allemaal uit de jaren zeventig dateerden. Er stond een grote bank, bekleed met donkerrood velours, een divan bekleed met bruin velours in een fantasiepatroon, en een vorstelijke armstoel van chocoladebruin leer. Aan de andere kant waren twee ramen, van de vloer tot aan het plafond, die uitkeken op de binnenplaats. Zo te zien scheen daar ’s middags de zon naar binnen. Rechts van de ramen stond een prachtig oud cilinderbureau, met erop zo’n felrode Olivetti schrijfmachine die dertig jaar geleden populair was. Tegen de muren stonden boekenkasten met voornamelijk oude boeken in het Hongaars en het Frans, al zag ik ook een paar Engelstalige romans van Hemingway, Greene en Dos Pasos. Op drie van de planken stond een indrukwekkende verzameling langspeelplaten, voornamelijk klassieke muziek, maar uiteenlopend qua periode en stijl. Haar smaak was zeer katholiek: alles van Tallis tot Scarlatti tot Schubert tot Bruckner en Berg. Er waren geen cd’s, alleen een draaitafel en versterker. Nergens was een televisie te bekennen, er stond wel een ouderwetse Telefunken kortegolfradio. En op vrijwel elk stukje muur hingen foto’s van Boedapest en (nam ik aan) van allerlei familieleden. Maar wat me het meeste trof, was de stijlvolle eenvoud waarmee de keurig opgeruimde kamer was ingericht. Hoewel ze al in geen tientallen jaren iets nieuws had gekocht, was de sfeer geruststellend en gezellig. Freud zou hier graag zijn werk hebben gedaan, voelde ik. Net als een immigré schrijver, of een immigré vertaalster. 

   ‘Wat een mooie kamer,’ zei ik.

   ‘Als je het niet erg vindt dat de spullen een beetje ouderwets zijn. Soms denk ik dat ik nieuwe spullen moet kopen, dat ik me moet aanpassen aan de moderne wereld. Maar dat kan ik gewoon niet.’

   ‘Omdat je een hekel hebt aan moderne technologie?’

   ‘Zou kunnen.’

   ‘Werk je echt nog op zo’n ouderwetse schrijfmachine?’

   ‘Ik kan niet met computers omgaan.’

   ‘Ook niet met cd’s?’

   ‘Mijn vader had een schitterende platenverzameling, en die is nagestuurd toen mijn moeder en ik naar Parijs zijn gegaan.’

   ‘Is je vader niet met jullie meegegaan?’

   ‘Hij is overleden voordat we Hongarije verlieten.’

   ‘Plotseling?’

   ‘Inderdaad.’ Ze zei het op een toon die aangaf dat ik verder geen vragen moest stellen. ‘Hoe dan ook, hij was een muziekliefhebber en hij had deze enorme verzameling. Mijn moeder en ik zijn elk met een klein koffertje uit Boedapest weggegaan. Toen we hier eenmaal de vluchtelingenstatus hadden gekregen, moesten we een verzoek indienen bij de Hongaarse regering om onze persoonlijke bezittingen te laten opsturen. De platenverzameling van mijn vader maakte deel uit van de spullen uit ons oude appartement. Door de jaren heen heb ik de verzameling aangevuld, maar toen de cd op de markt kwam, dacht ik bij mezelf: ik heb alle muziek die ik me maar kan wensen, dus waarom zou ik overstappen?’

   ‘Dus je laat je niet meeslepen door het consumentisme en je houdt niet van winkelen?’

   ‘Winkelen is een wanhoopsdaad.’

   ‘Dat gaat wel erg ver.’

   Ze stak een sigaret op. ‘Maar het is wel waar. Dat doen mensen tegenwoordig in hun vrije tijd. Het is de grote culturele activiteit van deze eeuw, en het spreekt boekdelen over de volledige leegte van het moderne leven.’

   Ik lachte een beetje nerveus. ‘Na die preek heb ik behoefte aan alcohol,’ zei ik. ‘En in een vlaag van totale wanhoop heb ik dit voor je gekocht.’

   Ik gaf haar de zak van bruin papier, en ze haalde de fles eruit.

   ‘Ik weet niet of het goede champagne is,’ zei ik.

   ‘Goed genoeg. Heb je deze in het winkeltje in mijn straat gekocht?’

   ‘Hoe weet jij…’

   ‘Omdat ik er zelf vaak kom. Ik kan me nog herinneren dat Mustapha, de eigenaar, begin jaren zeventig net begon. Hij kwam uit Bône in Algerije.’

   ‘De geboorteplaats van Camus.’

   ‘Chapeau,’ zei ze. ‘Toen hij maar nog net in Parijs was en net met zijn winkeltje was begonnen, was hij timide en deed hij heel erg zijn best. Toch werd hij heel vaak nors behandeld, want een commerçant uit de Maghreb in deze wijk van Parijs was de mensen die hier al heel lang woonden een doorn in het oog. Nu, dertig jaar later, is hij volledig geassimileerd, en hij behandelt zijn klanten even nors als zij hem al die tijd geleden.’ 

   Ze haalde twee glazen uit een kast, zette de fles op het aanrecht, pelde het folie eraf en wrikte handig de kurk uit de fles. Er klonk een luide plop en ze vulde de twee glazen.

   ‘Dat was zeer professioneel.’

   ‘Ik zou nu iets banaals kunnen zeggen, zoals…’

   ‘… als je na dertig jaar in Parijs nou íéts leert, dan is het wel hoe je een fles champagne openmaakt.’

   Glimlachend gaf ze me een glas aan, en ik dronk gretig.

   ‘Precies.’

   ‘Maar jij zou je nooit schuldig maken aan dat soort banaliteiten.’

   ‘Het zou botsen met het sardonische gevoel voor humor dat Hongaren eigen is.’

   ‘Terwijl Amerikanen zoals ik…’

   ‘Jij giet in één teug een half glas champagne achterover.’

   ‘Vind je me ongemanierd?’

   ‘Jeetje, je kunt gedachten lezen.’

   Ze hield haar gezicht omhoog naar het mijne. Ik kuste haar.

   ‘Met vleierij,’ zei ik, ‘kom je…’

   ‘Overal.’

   Nu beantwoordde ze de kus, en ze pakte het glas champagne uit mijn hand en zette het naast het hare op het aanrecht. Toen draaide ze zich weer naar me om, en ze trok me tegen zich aan. Ik verzette me niet, en we grepen elkaar beet. Even later lagen we op de bank en trok ze mijn spijkerbroek omlaag. Mijn handen waren overal. De hare ook. Haar mond bleef tegen de mijne gedrukt, en het was alsof we elkaar probeerden te verslinden. Het idee om een condoom te gebruiken ging overboord. Plotseling was ik in haar, en ik reageerde op haar wilde hartstocht. Haar nagels boorden zich in mijn hoofdhuid, maar ik merkte het nauwelijks. Dit was ongeremde extase, en we lieten ons er allebei door meeslepen.

   Erna bleef ik boven op haar liggen, half ontkleed, volkomen uitgeput. Margit lag onder me, hijgend en slap, haar ogen gesloten en haar armen losjes om me heen. Meerdere minuten verstreken. Toen opende ze één oog en keek me aan. ‘Niet slecht.’

   Uiteindelijk kwamen we wankel overeind van de bank, en ze stelde voor om de champagne mee te nemen en naar bed te gaan. Ik pakte de fles en de twee glazen en liep achter haar aan. Terwijl we onze kleren uittrokken zei ik: ‘Dit heb ik nog nooit meegemaakt, mijn kleren uittrekken ná de seks.’

   ‘Wie zegt dat we verder geen seks meer hebben?’

   ‘Ik was beslist niet van plan om dat voor te stellen,’ zei ik terwijl ik tussen de gesteven witte lakens kroop.

   ‘Gelukkig maar.’

   Ik keek toe terwijl ze zich verder uitkleedde.

   ‘Kijk niet zo naar me,’ zei ze.

   ‘Waarom niet? Je bent mooi.’

   ‘Doe me een lol. Mijn heupen zijn te breed, mijn dijen zijn te dik en…’

   ‘Je bent mooi.’

   ‘Heb je soms last van een postcoïtale verdoving, zodat je elk gevoel voor esthetiek verliest?’

   ‘Ik zeg het nog een keer: je bent mooi.’

   Ze glimlachte en kroop naast me in bed. ‘Ik waardeer je bijziendheid.’

   ‘En jij zegt dat ik hard ben voor mezelf.’

   ‘Boven de vijftig denken alle vrouwen dat het afgelopen is. Foutu.’ 

   ‘Je ziet eruit als hooguit veertig.’

   ‘Je weet precies hoe oud ik ben.’

   ‘Ja, ik ken je diepe, donkere geheim.’

   ‘Dat is niet mijn diepe, donkere geheim,’ zei ze.

   ‘Wat dan wel?’

   ‘Als het een diep en donker geheim is…’

   ‘Touché.’

   Stilte. Ik ging met mijn vingers langs haar rug en kuste haar in haar nek.

   ‘Heb je echt een diep en donker geheim?’ vroeg ik.

   Ze lachte. ‘Hemel, je neemt alles wel heel erg letterlijk.’

   ‘Al goed, ik hou mijn mond.’

   ‘Dan kun je me net zo goed kussen.’

   We hadden nog een keer seks. Eerst langzaam, zonder haast… maar geleidelijk nam dezelfde krankzinnige heftigheid bezit van ons. Ze was onvoorstelbaar hartstochtelijk, en bedreef de liefde met een gulzige, ongeremde passie. Ik had nog nooit met iemand zoals zij gevrijd, en kon alleen maar hopen dat ik net zo vurig was als zij.

   Toen we klaar waren, bleef het opnieuw een hele tijd stil. Op een gegeven moment stond ze op en ze kwam even later terug met haar sigaretten en een asbak. Ik schonk de glazen nog een keer vol. Nadat ze haar sigaret had opgestoken, zei ze: ‘Je bent duidelijk aangetast door de Parijse verdorvenheid.’

   ‘Hoezo?’

   ‘Omdat je er niets van zegt dat ik rook. Wat ben jij nou voor Amerikaan dat je me niet als een fascist de les leest over meeroken en de schadelijke gevolgen voor je longen?’

   ‘We zijn niet allemaal moraalridders.’

   ‘Nou, alle Amerikanen die ik heb ontmoet…’

   ‘Ben je wel eens in Amerika geweest?’

   ‘Nee, maar…’

   ‘Eens zien. Je komt op madames salon af en toe een Amerikaanse fatsoensrakker tegen?’

   ‘Ik ga er maar heel zelden naartoe.’

   ‘Dus ik heb geluk gehad.’

   ‘Zo zou je het kunnen zeggen.’

   ‘Waarom ga je erheen als je het er zo vreselijk vindt?’

   ‘Ik vind het er niet vreselijk. Madame is echt absurd. Ze denkt dat haar leven één groot kunstwerk is, terwijl ze in werkelijkheid kunst niet van kitsch kan onderscheiden. Ze is in de jaren zestig vijf minuten beroemd geweest als de muze van een kunstschilder, en ze is kortstondig getrouwd geweest met een rijke man.’

   ‘O, vandaar dat grote appartement.’

   ‘Uiteraard. Haar man heette Jacques Javelle. In die tijd was hij een beroemde filmproducer, voornamelijk softporno, ordinaire troep, maar hij is er wel in korte tijd rijk mee geworden. Hij is met Lorraine getrouwd toen ze sexy en hip was, een echte modepop, en intussen bleef hij zijn twee maîtresses gewoon zien. Daar was madame te Amerikaans en te moralistisch voor, en ze verbrak het huwelijk. Aan de scheiding hield ze het appartement over en verder niets. Ze raakte haar schoonheid kwijt. De tijden veranderden en zij kon zich niet goed aanpassen. Dus wat deed ze? Ze bedacht een nieuwe rol voor zichzelf en begon kunstenaars om zich heen te verzamelen. De salon levert geld op, en op zondagavond kan ze een paar uur lang doen alsof ze belangrijk is. Et voilà, het verhaal van madame L’Herbert en haar salon. Twee keer per jaar vind ik het grappig, maar niet vaker. Het is leuk om er af en toe even uit te zijn en mensen te leren kennen.’ 

   ‘Heb je geen vrienden in Parijs?’

   ‘Niet veel, en nee, dat vind ik niet erg. Sinds ik mijn dochter en mijn man heb verloren…’

   ‘Heb je ook je man verloren?’

   Een knikje. ‘Sindsdien ben ik liever alleen. Het is mijn eigen keus. Er is veel te zeggen voor eenzaamheid.’

   ‘Het heeft zijn voordelen, dat is waar.’

   ‘Als romanschrijver heb je het nodig om alleen te zijn, neem ik aan.’

   ‘Ik ben alleen omdat ik geen keus heb. En schrijven doodt de tijd als ik aan het werk ben.’

   ‘Wat doe je dan de hele nacht, afgezien van schrijven?’

   ‘Ik zit in een kamertje en zorg ervoor dat er niemand inbreekt, en ik laat het personeel binnen dat voor het verschepen van het bont zorgt.’

   ‘Ik wist niet dat bonthandelaren dag en nacht werkten.’

   ‘Deze wel.’

   ‘Apart,’ zei ze. ‘En hoe ben je aan dat baantje gekomen?’

   Ik vertelde haar in grote lijnen hoe ik in Parijs was aangekomen, over de vreselijke ervaring in het hotel en de klootzak van een receptionist, en over Adnans vriendelijkheid en de controle waarbij hij was opgepakt, en alle andere toevallige en merkwaardige gebeurtenissen waardoor ik in zijn chambre de bonne terecht was gekomen en mijn baantje had gekregen.

   ‘Het lijkt wel een avonturenroman,’ zei ze. ‘Een conflict met een typisch Parijse connard… monsieur… hoe heette hij ook alweer?’ 

   ‘Monsieur Brasseur van Hotel Sélect in de rue François Millet in het Zestiende. Als je iemand kent die je haat, stuur hem dan daarheen.’

   ‘Ik zal het onthouden. Maar je hebt wel fantastisch materiaal, n’est-ce pas? Eerst draait een valse receptionist je een poot uit en dan beland je in een chambre in le quartier turc. Ik durf te wedden dat je in alle jaren dat je aan het verbeteren van je Frans hebt gewerkt toen je nog in… waar woonde je nou precies?’ 

   ‘In Eaton, Ohio.’

   ‘Nooit van gehoord. Maar ja, ik ben ook nog nooit in jouw land geweest.’

   ‘Zelfs als je Amerikaans was, had je waarschijnlijk nog nooit van Eaton in Ohio gehoord. Tenzij je wel eens van Crewe College hebt gehoord, want dat is de enige reden om te weten dat er een Eaton in Ohio bestaat, hoewel het niet bepaald een beroemd instituut is.’

   ‘En daar is alles in je leven misgegaan?’

   Ik knikte.

   ‘Maar dat is een ander gesprek?’ voegde ze eraan toe.

   ‘Misschien niet. Ik praat er liever niet over.’

   ‘Ook goed,’ zei ze, en ze boog zich naar me toe om me een tongzoen te geven.

   Toen drukte ze haar sigaret uit en dronk ze haar glas leeg. ‘En nu moet ik je vragen om weg te gaan.’

   ‘Wat?’ zei ik.

   ‘Ik moet nog wat doen.’

   ‘Maar het is nog niet eens…’ ik keek op mijn horloge ‘… acht uur.’

   ‘We hebben een heerlijke cinq-à-sept gehad… zo heerlijk dat het bijna een cinq-à-huit is geworden.’ 

   ‘Ik dacht dat we de hele avond samen zouden zijn.’

   ‘Dat kan niet.’

   ‘Waarom niet?’

   ‘Omdat ik, zoals ik al zei, nog wat moet doen.’

   ‘O.’

   ‘Je lijkt wel een jongetje dat net te horen heeft gekregen dat hij uit zijn boomhut moet komen.’

   ‘Je wordt bedankt,’ zei ik gepikeerd.

   Ze nam mijn gezicht tussen haar handen. ‘Harry, niet zo verongelijkt. Je moet gewoon accepteren dat ik andere dingen te doen heb. Maar ik wil wel nog een keer met je afspreken.’

   ‘Wanneer?’

   ‘Over drie dagen.’

   ‘Dan pas?’

   Ze legde een vinger tegen mijn lippen. ‘Je zou beter moeten weten,’ fluisterde ze.

   ‘Ik wil je gewoon eerder weer zien.’

   ‘Over drie dagen,’ zei ze weer.

   ‘Maar…’

   Weer raakte haar wijsvinger mijn lippen. ‘Loop niet te hard van stapel.’

   ‘Oké.

   Ze boog zich over me heen en kuste me. ‘Drie dagen.’

   ‘Hoe laat?’

   ‘Dezelfde tijd.’

   ‘Ik zal je missen,’ zei ik.

   ‘Mooi,’ zei ze.