Hoofdstuk 16

 

 

Ze volgen je.

   Nu wist ik het zeker. Ik was er net zo zeker van dat het alleen een kwestie van tijd was voordat ze ontdekten waar ik ’s nachts werkte en een inval zouden doen.

   Iemand zit je op de hielen.

   Als een onschuldige voorbijganger me op straat had gezien, zou hij ongetwijfeld hebben gedacht dat ik gek was. Ik had namelijk de paranoïde gewoonte ontwikkeld om me elke twee minuten om te draaien om te zien wie er achter me liep. Het was geen neurotische reactie die niet meer dan een paar uur duurde nadat ik toestemming had gekregen om het commissariat de police te verlaten. Nee, het werd een regelrechte tic, en een die ik eigenlijk niet in bedwang kon houden. Elke twee minuten – precies honderdtwintig seconden (ik telde ze in gedachten) – moest ik me met een ruk omdraaien om mijn achtervolger te betrappen.

   Alleen was er nooit iemand.

   Dat komt doordat ze zo verdomde handig zijn, omdat ze wegduiken in een portiek zodra ze zien dat jij je gaat omdraaien.

   Diverse keren raakte ik door mijn abrupte pirouette in de problemen. Een oudere Afrikaanse vrouw, die met behulp van een looprek over de Faubourg Saint-Martin schuifelde, slaakte een gil toen ik me omdraaide. Ik verontschuldigde me omstandig, maar ze bleef me aanstaren alsof ik gek was. De tweede keer waren de slachtoffers twee opgeschoten jongens. Ze waren allebei een jaar of twintig, van Arabische komaf, gekleed in strakke zwartleren jacks, en ze droegen allebei een goedkope zonnebril. Hun aanvankelijke schrik sloeg al snel om in ergernis en agressiviteit. Ze grepen me onmiddellijk beet en duwden me een portiek in.

   ‘Waar ben jij verdomme mee bezig?’ snauwde een van de twee.

   ‘Ik dacht dat jullie smerissen waren.’

   ‘Lul niet,’ zei de ander. ‘Je dacht dat we je volgden, hè?’

   ‘Ik dacht echt niet…’

   ‘Je bent een racistische klootzak. Je dacht dat we zwartjes waren en je horloge wilden stelen.’

   ‘Het was niet mijn bedoeling om onbeleefd te zijn.’

   ‘Jawel,’ zei de eerste, en toen spuugde hij naar me. Tegelijkertijd gaf de ander me een harde zet, zodat ik tegen de grond ging.

   ‘Als je het nog een keer doet,’ zei hij, ‘snijden we je aan repen.’

   Maar zodra ik overeind was gekrabbeld, het spuug van de jongen van mijn jas had geveegd en weer verder liep, draaide ik me toch weer elke twee minuten om.

   Ik weet zeker dat ze er zijn. Ik weet zeker dat ze me de hele tijd in de gaten houden.

   Ik besloot te doen wat ik altijd doe als het me allemaal te veel wordt: ik verstopte me in een bioscoop. (Dat is niet helemaal waar; ik verstop me ook in bioscopen als ik het leven wél aankan.) Er draaiden oude films van Clint Eastwood in de Action Écoles, en ik ging naar The Beguiled. (Gewonde veteraan van de burgeroorlog komt terecht in een huis met alleenstaande vrouwen, gaat met de een na de ander naar bed, en betaalt een gruwelijke prijs voor zijn zedeloosheid. Ik moet die film in een vlaag van verstandsverbijstering hebben gekozen, vooral omdat ik hem al eens had gezien, twintig jaar geleden, en me dus vaag herinnerde wat me te wachten stond.) 

   Na de film was het tijd om naar mijn werk te gaan. Nu draaide ik me elke minuut om, en toen ik in de buurt van het steegje en de stalen deur kwam zelfs elke dertig seconden.

   Ik wervelde om mijn as. Niemand. Ik liep door het steegje terug naar de straat, keek naar links, keek naar rechts. Niemand. Ik ging terug naar de deur en draaide me nog één keer om. Niemand. Ik deed de deur open en achter me in het slot. Ik liep de trap op naar mijn kantoor, wetend dat ik die nacht geen woord zou kunnen schrijven, dat ik onafgebroken naar de monitor zou staren, voor het geval er een verdachte figuur in het steegje zou opduiken.

   Mijn blik bleef zes uur lang vrijwel constant op de monitor gericht. Tegen het einde van de nacht kwam er een gedachte bij me op: je bent behoorlijk de kluts kwijt. Logisch, was mijn volgende gedachte. Het doet rare dingen met je psyche als je van een moord wordt verdacht.

   Toen ik om zes uur naar buiten liep, stond er toch iemand op me te wachten aan het eind van het steegje. Het was Sezers handlanger, meneer de Zware Jongen. Hij versperde me de weg toen ik dichterbij kwam.

   ‘Monsieur Sezer wil je spreken,’ kondigde hij aan.

   ‘Op dit uur?’ Ik probeerde cool over te komen, hoewel ik me opeens allesbehalve cool voelde.

   ‘Hij is wakker.’

   ‘Ik heb slaap nodig.’

   ‘Dat doe je straks dan maar.’

   ‘Ik wil graag even naar de boulangerie om…’

   Hij pakte mijn arm beet. ‘Je gaat nu met me mee.’

   We gingen dus naar het huis waar ik woonde, en de trap op naar Sezer Confection. Sezer zat aan zijn bureau met een kopje espresso.

   ‘U bent al vroeg op,’ zei ik.

   ‘Ik heb niet veel slaap nodig,’ zei hij. ‘U wel.’

   ‘Hoe weet u dat?’

   ‘U komt elke ochtend om tien over zes thuis, uiterlijk om kwart over zes, nadat u naar de bakker bent geweest om twee pains au chocolat te kopen. U slaapt tot twee uur ’s middags. U haalt uw loon op in het internetcafé in de rue des Petites Écuries. Meestal eet u in een café in de buurt van het Canal Saint-Martin of het Gare de l’Est. Het grootste deel van uw vrije tijd brengt u door in de bioscoop, en om de paar dagen gaat u op bezoek bij iemand in de rue Linné in het Vijfde. Een vrouw, neem ik aan?’ 

   ‘Laat u me volgen?’ vroeg ik, en mijn stem klonk een beetje schril.

   ‘We zijn graag op de hoogte van het doen en laten van onze werknemers.’

   ‘Onze werknemers. Werk ik soms voor u?’

   ‘Laat ik het zo stellen: we werken allemaal voor dezelfde organisatie.’

   ‘En welke organisatie is dat dan?’

   ‘U verwacht toch niet van me dat ik u dat vertel?’

   ‘Kunt u me dan misschien wel vertellen waarom u tegen de politie hebt gezegd dat ik Omar heb vermoord?’

   ‘Dat heb ik zeer zeker niet gezegd. Ik heb ze alleen verteld, in de loop van het verhoor, dat u aanhoudend ruzie had met monsieur Omar omdat hij volgens u het toilet niet netjes achterliet.’

   ‘In de loop van het verhóór? U zegt het alsof ze u met rubberslangen hebben geslagen.’

   ‘Net als de meeste andere mensen voel ik me niet op mijn gemak als ik met de politie moet praten.’

   ‘U wilde me erin luizen. Door de verdenking op mij te laden, hoopt u de aandacht af te leiden van…’

   Hij stak een wijsvinger omhoog. ‘Daar zou ik het maar bij laten, monsieur. Ik heb een hekel aan valse beschuldigingen.’

   ‘U vindt het anders geen probleem om andere mensen valselijk te beschuldigen.’

   ‘De politie heeft geen enkele aanwijzing dat u schuldig zou kunnen zijn.’

   ‘Behalve een motief, dankzij u, en mijn vingerafdrukken op de wc-borstel.’

   ‘U hoeft niet bang te zijn. Het bewijsmateriaal is zwak.’

   ‘Ik ben verdomme de hoofdverdachte!’

   ‘Ik kan u verzekeren dat u niet in de problemen zult komen zolang u doet wat u wordt opgedragen.’

   ‘Wat bedoelt u daar precies mee?’

   ‘U vertelt de politie niets over uw werk, hoe hard ze u ook onder druk zetten.’

   ‘Geen haar op mijn hoofd die eraan denkt om…’

   Hij stak een vinger omhoog om me het zwijgen op te leggen. Waarom deed iedereen dat toch?

   ‘En u bent ook niet zo stom dat u probeert te vluchten.’

   ‘De politie heeft mijn paspoort.’

   ‘Dat heeft nog nooit iemand ervan weerhouden om te vluchten. In deze wijk betaal je hooguit tweehonderd euro voor een vals paspoort.’

   ‘Ik heb geen plannen om waar dan ook naartoe te gaan.’

   ‘Het doet me deugd dat te horen. U zou grote problemen krijgen als u probeert te verdwijnen. Niet dat wij u zouden laten verdwijnen, tenzij u ons ertoe dwingt om u te láten verdwijnen, uiteraard.’

   Monsieur Sezer glimlachte zuinig. ‘Begrijpt u wat ik zeg, monsieur Ricks?’

   Ik knikte. Ik voelde het zweet tappelings langs mijn rug lopen.

   ‘Mooi. Als u dat begrijpt, beseft u ook dat we te allen tijde van uw gangen op de hoogte zijn. Ga door met uw huidige manier van leven – boekwinkels, bioscopen, cafés, die vrouw in het Vijfde, nachtwerk – en ik kan u verzekeren dat u niet in de problemen zult komen. Maar als u wilt vluchten – u gaat naar een station of u probeert valse papieren te kopen – dan reageren we snel en hard. Is dat duidelijk?’

   Ik knikte nogmaals.

   ‘Ik wil u horen zeggen dat het duidelijk is,’ drong hij aan.

   ‘Het is duidelijk.’

   ‘Prima. Verder wil ik dat u me de verzekering geeft dat u het me onmiddellijk laat weten als de politie u opnieuw benadert. Ik wil weten wat voor soort vragen ze u stellen.’

   ‘Dat beloof ik.’ Ik leek wel een onderdanige lakei, hoewel ik er eigenlijk aan toe wilde voegen: als jij zo in de rats zit over de politie, waarom heb je mij dan verdomme verdacht gemaakt? Maar ik wist het antwoord op die vraag. Door de verdenking op mij te laden, hield hij de politie te vriend en mij onder de duim.

   ‘Dus we begrijpen elkaar volkomen?’ vroeg hij.

   ‘Volkomen,’ beaamde ik.

   ‘Uitstekend. Nog één ding, over het stomme wicht dat u een beurt hebt gegeven, Yanna. Ik vrees dat haar man op de hoogte is gebracht van haar slippertje met u. Hij weet ook dat u een paar dagen geleden naar een kliniek bent geweest, waar men heeft vastgesteld dat u een geslachtsziekte hebt.’

   ‘Klootzak,’ hoorde ik mezelf zeggen.

   ‘Dit soort ondoordachte opmerkingen maken me boos. En ik vind het vervelend om boos te zijn. Ja, Yanna’s man gaat ú vermoorden, maar alleen als wij het zeggen. Hij is net als Omar, dom en bestiaal. Maar hij kent wel zijn plaats in de pikorde. Ik herhaal dus dat u niets te vrezen hebt: hij zal u niets aandoen, tenzij hij er opdracht toe krijgt.’

   ‘Ik wil geen problemen,’ mompelde ik.

   ‘Die krijgt u ook niet, zolang u ze niet veroorzaakt. Goedemorgen, monsieur Ricks.’

   Hij gebaarde naar meneer de Zware Jongen, die me op de schouder tikte en naar de deur wees. Ik verliet het kantoor en liep de trap af. Het liefst wilde ik over de binnenplaats naar de deur rennen, rechtstreeks naar het commissariat, maar als ik dat deed, zou ik iedereen in de kaart spelen. Sezer zou een manier verzinnen om het bewijs te leveren dat ik Omar had vermoord, en de politie zou het meteen accepteren. Wat hun betreft had deze zaak een ontknoping nodig, en die hadden ze als ze konden bewijzen dat ik schuldig was.

   Denk na, denk na.

   Maar ik kon alleen maar bedenken hoe moe ik was, en dat er maar één plaats was waar ik op dat moment thuis hoorde: in bed.

   Ik ging dus naar mijn kamer en drogeerde mezelf, want ik wist dat ik alleen geholpen door een paardenmiddel zou kunnen slapen. Ik zette de wekker niet, en werd pas wakker toen er luid op mijn deur werd gebonsd.

   ‘Amerikaan! Amerikaan!’ schreeuwde een bekende stem.

   Het duurde even voordat ik kon bedenken wie het was. Ik keek op mijn horloge. Half vijf. Shit, shit, shit. Margit verwachtte me over een half uur.

   ‘Amerikaan! Amerikaan!’ Weer bonzen.

   Wankel kwam ik uit bed, nog half versuft, en ik deed de deur open. Meneer Baard stond op de gang en keek me nijdig aan.

   ‘Waar was je verdomme?’

   ‘Wat?’ vroeg ik.

   ‘Je komt je geld altijd om half drie halen. Vandaag was je er niet.’

   ‘Ik heb me verslapen.’

   ‘Laat het niet nog een keer gebeuren.’ Hij smeet mijn envelop op de vloer, draaide zich om en liep weg.

   Ik raapte de envelop op en ging weer naar binnen. Mijn dufheid was opeens verdwenen, maakte plaats voor een huiveringwekkend besef: nu volgen ze me echt. Ze zitten me in een nanoseconde op de huid zodra ik afwijk van mijn normale patroon.

    

Ik sprong onder de douche en was tien minuten later aangekleed en klaar om de deur uit te gaan. Op straat keek ik naar links en naar rechts. Niemand. Maar ze waren er wel. Ze waren op de hoogte van elke stap die ik zette.

   Om kwart voor vijf haastte ik me door de rue de Paradis, langs het café waar Yanna mede-eigenaar van was. Ik was zo dom om even naar binnen te kijken. Yanna stond achter de bar. We maakten oogcontact, en ik wist meteen dat er iets aan de hand was. Binnen een paar seconden stond ze buiten, krijsend van woede. En terecht. Ze was bruut in elkaar geslagen. Allebei haar ogen waren blauw, haar lippen waren op twee plaatsen opengescheurd, ze had snijwonden boven haar wenkbrauwen, en haar linkerwang was haast inktzwart.

   ‘Stomme klootzak!’ tierde ze. ‘Ik heb gedaan wat je zei en hem verteld dat Omar me heeft aangerand, en moet je zien wat hij met me heeft gedaan. En hij zei ook tegen me dat iemand hem heeft verteld dat jij met me naar bed bent geweest.’

   ‘Het spijt me heel erg.’

   ‘Het spíjt je?’ gilde ze. ‘Die eikel heeft me bijna vermoord, en nu gaat hij jou vermoorden. Allemaal door dat briljante plannetje van jou.’

   ‘Ga naar de politie.’

   ‘En mijn eigen doodvonnis tekenen? Je begrijpt er niets van, Amerikaan. Níéts. Je kunt beter vluchten. Ga hier zo ver mogelijk vandaan. Anders ben je straks dood. Net als Omar.’

   ‘Heeft hij Omar vermoord?’

   ‘Kan niet. Ik heb het hem pas verteld toen hij ’s ochtends aankwam. Omar was toen al dood. Maar hij wist al dat Omar dood was toen hij thuiskwam. En hij wist ook dat ik zo stom ben geweest om me door jou te laten naaien. Daar begrijp ik niets van, hoe hij daar achter is gekomen.’

   Sezer moest hem voor zijn vertrek uit Turkije hebben gebeld om het hem te vertellen. Misschien had hij Omar in één moeite door zwartgemaakt, en had Yanna’s man een telefoontje gepleegd voordat hij aan boord ging, waarop Omar al schijtend zijn tracheotomie had ondergaan.

   ‘En ik begrijp ook niet dat hij jou nog niet heeft vermoord.’

   ‘Ik zal me gedeisd houden,’ zei ik.

   ‘Jij bent iemand die shit aantrekt, hè?’

   Dat kon ik niet ontkennen. ‘Ik vind het heel naar voor je dat je zo bent toegetakeld.’

   ‘Zodra ik me beter voel, sla ik hem dood.’

   Het was tien over half zes tegen de tijd dat ik bij Margit was. Ze vond het niet leuk.

   ‘Je bent veel te laat,’ zei ze zodra ze de deur opendeed. Ze droeg een peignoir van zwarte zijde, die half open hing.

   ‘Ik kan het uitleggen.’

   ‘Dat hoeft niet,’ zei ze terwijl ze me naar binnen trok. ‘Ik wil vrijen.’

   Ik maakte me los uit haar greep. ‘Dat gaat niet.’

   ‘Moet ik je eerst veroveren?’ Ze trok me naar zich toe en drukte haar kruis tegen het mijne.

   ‘Natuurlijk niet.’

   ‘Hou dan je mond,’ zei ze, en ze trok mijn hoofd naar zich toe om me te kussen, maar ik maakte me los.

   ‘Het gaat gewoon niet.’

   ‘Natuurlijk wel,’ zei ze met haar hand tegen mijn kruis.

   ‘Hou op!’

   Mijn toon was hard, en ze verstijfde. Toen haalde ze haar schouders op en liep ze voor me uit, langs haar slaapkamer en naar de bank in de zitkamer. Ze stak een sigaret op en zei: ‘Je bent verliefd, is dat het?’

   ‘Ik heb een soa.’

   Ze dacht erover na terwijl ze trekjes van haar sigaret nam. ‘De dodelijke?’ vroeg ze uiteindelijk.

   ‘Chlamydia.’

   ‘Meer niet?’

   ‘Het spijt me.’

   ‘Wat spijt je?’

   ‘Ik heb je misschien besmet.’

   ‘Dat betwijfel ik.’

   ‘Hoezo?’

   ‘Omdat… ik betwijfel het gewoon. Bovendien is chlamydia niet het einde van de wereld.’

   ‘Dat weet ik. Maar toch…’

   ‘O, ja. Schuldgevoelens, nóg meer schuldgevoelens. Het is niet belangrijk, Harry.’

   ‘Hoe kun je dat nou zeggen?’

   ‘Ik heb het zelf een keer gehad. Een cadeautje van mijn man. Hij had me ongeveer een week voordat hij werd doodgereden besmet. Hij had het opgelopen bij een jonge slet met wie hij een verhouding had. Ik was behoorlijk verontwaardigd, voornamelijk omdat ik verging van de pijn bij het plassen. Op de avond dat hij en Judit werden doodgereden, was onze ruzie daarmee begonnen. Ik zei tegen hem dat ik nu begreep waarom hij geen seks meer met me wilde… omdat hij bij dat vriendinnetje van hem al aan zijn trekken kwam. Hij werd woedend omdat ik het had gezegd waar Judit bij was, en stormde de deur uit. En dat was de laatste keer dat ik ze levend heb gezien.’

   Ze schonk zichzelf een glas whisky in en nam een slok. ‘Voor mij is chlamydia eerlijk gezegd geen halszaak.’

   ‘Wat een vreselijk verhaal,’ zei ik.

   ‘In principe is elk verhaal vreselijk,’ zei ze. ‘Maar je maakt je niet alleen zorgen over een geslachtsziekte, Harry. Er is meer aan de hand, nietwaar?’

   ‘Ik zit tot over mijn oren in de problemen,’ bekende ik, en het hele verhaal kwam eruit. Toen ik klaar was, drukte ze haar tweede sigaret uit.

   ‘Die monsieur Sezer… denk je dat hij je erin heeft geluisd?’

   ‘Dat dénk ik niet, dat wéét ik.’

   ‘Dus hij heeft Omar vermoord?’

   ‘Sezer zal nooit zijn handen vuil maken. Zijn rechterhand is een zware jongen die waarschijnlijk alle smerige klusjes voor hem opknapt.’

   ‘Enig idee waarom hij Omar dood wilde hebben?’

   ‘Iedereen had een pesthekel aan die man.’

   ‘Jij vooral.’

   ‘Ik wilde hem niet dood hebben.’

   ‘Klopt. Maar je hebt wel laten doorschemeren dat je hem liever kwijt dan rijk was. Nu ben je hem kwijt. Het probleem is alleen dat je er Sezer voor in de plaats hebt gekregen.’

   ‘Dat niet alleen. Hij laat me overal volgen.’

   ‘Vermoedelijk wil hij dat je dat dénkt.’

   ‘Als hij weet waar ik meestal lunch, als hij weet dat ik om de drie dagen hier ben…’

   ‘Ach, misschien heeft hij je een paar keer door zijn mannetjes laten volgen. Maar de hele tijd? Dat is nogal arbeidsintensief, denk je niet? Hij vertrouwt erop dat hij je door intimidatie onder de duim kan houden. Trouwens, als hij je dood wilde hebben, was je er nu waarschijnlijk al lang geweest.’

   ‘Yanna’s man slaat me dood met een hamer als Sezer hem zijn fiat geeft.’

   ‘Maar Sezer wil duidelijk dat je blijft leven.’

   ‘Voorlopig wel.’

   ‘Hoe erg is Yanna geslagen?’

   Dat vertelde ik. Haar gezicht verstrakte toen ik Yanna’s verwondingen beschreef.

   ‘Smeerlappen,’ zei ze. ‘Dat hebben ze ook met mijn moeder gedaan.’

   ‘Pardon?’ zei ik.

   ‘De geheime politie. Toen ze mijn vader vermoordden, hebben ze mijn moeder compleet in elkaar geslagen. Vooral in haar gezicht.’

   ‘Wanneer was dat?’ vroeg ik.

   ‘Op 11 mei 1957. Ik was toen zeven. Mijn vader was redacteur bij een krant. Hij was ooit lid geweest van de partij, maar hij werd fel anticommunistisch nadat de opstand in 1956 door Russische tanks was neergeslagen. De noodtoestand was uitgeroepen, en hij was in het verzet gegaan. Samen met een paar andere mensen gaf hij een illegale krant uit – heel erg anti Kadar en zijn regime – vanuit verschillende schuiladressen in Boedapest. Mijn vader was nooit thuis – in feite was hij de hele tijd op de vlucht – maar ik weet nog goed dat we regelmatig midden in de nacht werden gewekt door mannen in pakken en leren jassen. Soms doorzochten ze ons appartement, en dan sleurden ze mij zelfs uit bed om te zien of mijn vader zich eronder had verstopt.

   Dat ging maanden zo door. Ik bleef mijn moeder vragen waarom die mannen op zoek waren naar mijn vader, en wanneer mijn vader weer thuis zou komen. Mijn moeder zei alleen dat ik geduld moest hebben, dat we over niet al te lange tijd weer met zijn drietjes zouden zijn. Maar ze zei ook dat ik niet moest blijven vragen waar hij was, en dat ik, als iemand op school me vroeg waar hij was, moest zeggen dat ik geen idee had.

   Toen zei mijn moeder op een vrijdagochtend tegen me: “Ik heb een verrassing voor je. We gaan een weekendje weg.” Maar ze wilde me niet vertellen waar we heen gingen. Die avond stapten we in het donker in ons autootje en we reden weg. Uren later – ik had geen idee hoe lang we hadden gereden, want ik was op de achterbank in slaap gevallen – sloegen we af naar een onverhard pad, en we stopten uiteindelijk bij een klein huisje in het bos. Daar, in dat huisje, was mijn vader. Ik rende in zijn armen en wilde hem niet meer loslaten. Mijn moeder huilde van blijdschap om hem te zien en zij wilde hem ook omhelzen, maar papa was van mij. Toen ik moe werd, stopten ze me in bed op de doorgezakte bank in de zitkamer. Ik herinner me nog dat ik die nacht een of twee keer wakker werd van gekreun uit de slaapkamer. Destijds wist ik natuurlijk niet wat ze deden. Ik viel weer in slaap. 

   Totdat er opeens keihard op de deur werd gebonsd. Het volgende moment hoorde ik luide stemmen. Mijn moeder kwam de slaapkamer uit gerend, en toen ik omkeek, zag ik dat mijn vader door het slaapkamerraam naar buiten wilde klauteren. Toen vloog de voordeur open, en een paar politieagenten en twee mannen in burger marcheerden naar binnen. Een van de agenten rende naar de slaapkamer, trok mijn vader weer naar binnen en sloeg hem met zijn knuppel. Mijn moeder gilde, en een van de mannen in burger greep haar beet, terwijl zijn collega haar herhaaldelijk in haar gezicht stompte. Ik gilde ook, maar de andere agent hield me vast terwijl zijn partner mijn vader naar buiten sleurde. De man die mijn moeder sloeg hield op, en hij duwde haar op de bank. Haar gezicht was tot pulp geslagen en ze was duidelijk bewusteloos. Nu begon hij bevelen te schreeuwen, en hij holde naar buiten, achter de agent aan die mijn vader naar buiten had gesleept. Even later kwam hij terug om een stoel te halen. Zijn collega controleerde of mijn moeder echt niet bewoog en rende toen ook naar buiten. Er klonk geschreeuw. De agent die mij vasthield tilde me op en sleepte me mee naar buiten.

   Het was net licht aan het worden, en ik zal nooit vergeten wat ik toen te zien kreeg. De handen van mijn vader waren vastgebonden op zijn rug, en hij had een touw om zijn nek dat over een boomtak was geslagen. Ze dwongen hem op de stoel te gaan staan, recht onder het touw. Hij weigerde, en een van de agenten in burger greep hem in zijn kruis en kneep zo hard dat mijn vader dubbelsloeg. Met zijn tweeën hesen ze hem op de stoel. Ik huilde en wilde wegrennen, maar de man die mijn vader in zijn kruis had gegrepen schreeuwde naar de agent die mij vasthield dat hij mij moest laten kijken. Hij pakte mijn paardenstaart beet en dwong me om toe te kijken terwijl zijn collega de stoel wegschopte, en mijn vader kronkelde en schokte en bloed ophoestte…’

   Margit zweeg en nam een slokje whisky. ‘Het moet zeker twee minuten hebben geduurd voordat hij dood was. Een van de twee mannen in burger – ze waren van de geheime politie – zei tegen me: “Nu weet je wat we met verraders doen.”’

   ‘Jezus,’ zei ik. ‘Ik wist niet dat je…’

   ‘Ik vertel het je nu toch pas.’

   ‘Hoe konden ze dat doen? Met een klein meisje?’

   ‘Het waren smeerlappen. En ze deden het omdat ze het kónden doen. Zij hadden de macht. Zij maakten de regels. Ze konden een meisje van zeven dwingen om toe te kijken terwijl haar vader werd gelyncht.’

   ‘Wat is er daarna gebeurd?’

   ‘Ze hebben me in een auto gezet en me naar een weeshuis van de staat gebracht. Het was er verschrikkelijk. Ik ben er drie weken geweest. Ik weigerde uit bed te komen, behalve om naar de wc te gaan. Ik weigerde met iemand te praten. Ik weet nog dat ze dokters stuurden om me te onderzoeken. Ik deed geen mond open. Ze fluisterden allemaal dingen tegen de verpleegkundigen en de mensen van het weeshuis, dat ik getraumatiseerd was, dat ik een shock had, dat ik moest eten. Maar ik weigerde te eten. Uiteindelijk hebben ze me vastgebonden op een bed, een naald in mijn arm gestoken en me aan een infuus gelegd. 

   Na drie weken kwam de directrice van het weeshuis naar me toe, en ze vertelde me dat mijn moeder er was en dat ik wegging. Ik was niet eens blij. Ik huilde niet. Ik voelde me alleen maar verdoofd.

   Mijn moeder zat op me te wachten in de kamer van de directrice. Haar gezicht was nog maar half geheeld. Een oog zat halfdicht, en het andere… met dat oog heeft ze nooit meer kunnen zien. Ze stond op en sloeg haar armen om me heen, maar het was een krachteloze omhelzing, zonder troost. Ze hadden iets kapotgemaakt in haar binnenste. Er waren twee mannen in pak bij haar. Ik kromp in elkaar zodra ik ze zag en ik verschool me achter mijn moeder, want ik wist dat het net zulk soort mannen waren als die mijn vader hadden vermoord. Zelfs zij geneerden zich omdat ik zo bang voor hen was. Een van de twee fluisterde iets tegen mijn moeder, en toen fluisterde zij naar mij: “Ze zeggen dat ze je geen kwaad willen doen.” 

   Toch weigerde ik nog steeds om iedereen onder ogen te komen. Mijn moeder ging naast me op haar hurken zitten en ze vertelde me dat we toestemming hadden gekregen om weg te gaan uit Hongarije. Ze legde uit dat de twee mannen ons naar de Oostenrijkse grens zouden brengen, en dat we daar opgewacht zouden worden door mensen die ons naar Wenen zouden brengen. “Daar kunnen we een nieuw leven beginnen,” zei ze tegen me. 

   Ik zei nog steeds niets, alleen: “De mannen die papa dood hebben gemaakt… gaan ze je weer slaan?”

   Een van de mannen ging ook op zijn hurken zitten. “Ze zullen jullie nooit meer kwaad doen,” zei hij tegen me, “en ik kan je beloven dat ze zwaar zullen worden gestraft voor wat ze hebben gedaan.”

   Jaren later vertelde mijn moeder me dat de twee mannen die met haar mee waren gekomen naar het weeshuis ook van de geheime politie waren. De dood van mijn vader had nogal wat opschudding veroorzaakt. Een van de geüniformeerde agenten die erbij waren geweest toen hij werd vermoord kreeg last van gewetenswroeging, en hij nam contact op met de correspondent van Reuters in Boedapest. Het verhaal ging de hele wereld over, met de nadruk op het feit dat ze mij hadden gedwongen om naar de executie van mijn vader te kijken. De man die aan mijn paardenstaart had getrokken om mijn ogen open te houden, was dezelfde die zijn collega’s had verlinkt en naar de westerse pers was gegaan. Enfin, het bewijst dat zelfs een politieman soms een geweten heeft.’ 

   ‘En toen?’

   ‘Het werd een internationale cause célèbre. Het was het hoogtepunt van de Koude Oorlog, en de buitenlandse pers lustte er wel pap van: communistische wreedheid en zo. De regering-Kadar kwam onder grote druk te staan om “het probleem” op te lossen. Vandaar dat ze mijn moeder en mij een vrije aftocht aanboden, en ook wat geld om in het Westen een nieuw leven te beginnen.’ 

   ‘Wat is er van de twee agenten in burger geworden?’

   ‘Ze heetten Bodo en Lovas. Toen wij eenmaal weg waren uit Hongarije zijn ze voor de rechter gesleept en onder grote publieke belangstelling tot jarenlange dwangarbeid veroordeeld. Later ben ik via bronnen in Hongarije aan de weet gekomen dat ze in het geheim naar de Hongaarse ambassade in Boekarest zijn gebracht om de spionageafdeling te leiden. In zekere zin was dat een soort gevangenisstraf. Twee jaar later hadden ze allebei weer een goede baan in Boedapest.’

   ‘En sindsdien?’

   ‘Dood.’

   ‘Weet je het zeker?’

   Ze knikte.

   ‘En de agent die zijn collega’s heeft verraden?’

   ‘Die heeft gedaan wat elke echte soldaat in zijn geval gedaan zou hebben. Nadat hij de man van Reuters het hele verhaal had verteld, ging hij naar huis en schoot hij een kogel door zijn hoofd. Vaak zijn het de mensen met een geweten die een hoge prijs betalen.’

   Stilte. Ze nam een laatste trekje van haar sigaret. Ik schonk haar glas bij. Het bleef onaangeroerd. Ik probeerde haar hand in de mijne te nemen, maar ze duwde me weg.

   ‘Denk je soms dat ik op jouw medelijden zit te wachten?’ vroeg ze.

   Ik negeerde haar boosheid, wetend dat ze dat van me verwachtte, en vroeg in plaats daarvan: ‘Hoe is het je gelukt om zoiets vreselijks te verwerken?’

   ‘Dat kan niemand, ik ook niet. Voor die smeerlappen was het oorlog, weet je, en in een oorlog is alles toegestaan. Ik wil het er liever niet meer over hebben. Alleen weet je nu waarom ik elke man haat die een vrouw in haar gezicht slaat.’

   Toen: ‘Je moet Yanna’s man vermoorden.’

   ‘Ben je niet goed bij je hoofd?’ zei ik.

   ‘Hij vermoordt je.’

   ‘Alleen als Sezer het zegt. En als Sezer me uit de weg laat ruimen, weet de politie meteen dat hij erachter zit.’

   ‘Alsof het de politie iets kan schelen. Als jij “verdwijnt” ligt er niemand wakker van.’

   ‘Ik ben niet van plan om Yanna’s man te vermoorden,’ zei ik beslist. ‘Ik zou nooit iemand dood kunnen maken.’

   ‘Iedereen is in staat om een moord te plegen, Harry. Vergeet niet dat Yanna’s man een louche type is, en bovendien is zijn trots gekrenkt doordat jij met zijn vrouw naar bed bent geweest. In zijn cultuur wordt dat net zo erg gevonden als genocide of pedofilie. Sezer kan hem misschien een tijdje in bedwang houden, maar hij gáát je vermoorden, dat staat als een paal boven water.’

   Van Margits appartement nam ik de metro naar Les Halles. In het ondergrondse winkelcentrum was ik een paar keer langs een sportzaak gelopen, en die was ’s avonds nog open. Ik hield een verkoper staande en zei: ‘Het lijkt waarschijnlijk heel erg Amerikaans, maar verkopen jullie toevallig honkbalknuppels?’

   ‘Rechtdoor, en dan naar rechts,’ zei hij.

   En dat terwijl ik erop had gerekend dat ik hem uit zou moeten leggen wat een honkbalknuppel is.

   Tien minuten later stapte ik op station Les Halles weer in de metro met de grootste Louisville Slugger die ik had kunnen vinden. Ja, diverse voorbijgangers staarden me aan; ze vroegen zich ongetwijfeld af wat ik in de metro deed met zo’n bedreigend voorwerp, maar ik trok me er niets van aan. Als Yanna’s man of een van zijn criminele vriendjes me aanviel, kon ik me in elk geval verdedigen (tenzij ze een vuurwapen gebruikten uiteraard).

   Ik stapte op Château d’Eau uit de metro, de honkbalknuppel in mijn hand, en een paar mensen staken zelfs over toen ze mij op zich af zagen komen. Ik nam een andere route naar mijn werk, meed de rue de Paradis en ging binnendoor via kleine steegjes, met de honkbalknuppel de hele tijd tegen mijn bost geklemd. Elke twintig passen keek ik achter me om te zien wie me volgde.

   Ik kwam op mijn werk en vergrendelde de deur. Ik dronk de hele nacht koffie en staarde onafgebroken naar het scherm. Steeds bleef er een beeld bovenkomen: de zevenjarige Margit die door een politieman naar buiten werd gesleurd. Geen wonder dat ze na de dood van Zoltan en Judit had geprobeerd haar keel door te snijden. Hoeveel verdriet kan een persoon verdragen? Hoe lukt het je om ’s ochtends op te staan en de dag door te komen, wetend dat je twee keer onder gruwelijke omstandigheden de mensen van wie je het meest hield had verloren?

   Mijn bewondering voor haar was verzevenvoudigd. Maar datzelfde gold voor het onbehaaglijke gevoel over haar pasklare oplossingen: ‘Je moet Yanna’s man vermoorden.’

   Nee, ik moest bij Yanna’s man uit de buurt blijven en hopen dat de politie uitvogelde wie Omar werkelijk had vermoord, en zorgen dat ik mijn paspoort terugkreeg zodat ik kon verdwijnen.

   Na Sezers dreigementen en Margits waarschuwing voor het onvermijdelijke wist ik dat ik eigenlijk geen keus meer had.

   Maar ik kon niet stante pede verdwijnen. Niet nu ik zo nauwlettend in de gaten werd gehouden, en mijn paspoort in de zak van inspecteur Coutard zat.

   Stel nou dat de politie me vanavond naar mijn werk was gevolgd? Hoe moest ik het uitleggen? Bekennen – oké, ik heb een baantje – en hopen dat wat ze beneden aantroffen niet zo gruwelijk was dat…

   Bedenk het maar als je eenmaal bent gearresteerd. En misschien is dat helemaal zo gek nog niet; dan ben je tenminste veilig.

   Maar als ze je arresteren, kunnen ze je overal van beschuldigen. En dat zullen ze doen ook. Je kunt beter doorbijten, zorgen dat je je paspoort terugkrijgt en wegvluchten uit de stad.

   Je zou valse papieren kunnen kopen, dan kun je morgen al ergens anders zijn.

   En dan de rest van mijn leven op de vlucht zijn? En mijn dochter nooit meer terugzien? En altijd over mijn schouder kijken. En…

   Je ziet je dochter sowieso nooit meer terug. En je blijft sowieso over je schouder kijken, tenzij je Yanna’s man om zeep helpt.

   Doe niet zo melodramatisch. Als ik vlucht naar Amerika…

   Je zult nooit meer rust hebben. Ruim hem uit de weg.

   Hou op.

   Je weet dat je het kunt.

   Dat zeg jíj. Kijk eens wat er is gebeurd toen Omar het zwijgen werd opgelegd. Zijn smerige geheimpje, waarmee hij me had geprobeerd te chanteren, was toch in het oor van Yanna’s man gefluisterd. Dus als ik Yanna’s man vermoord, kan ik ze net zo goed allemaal vermoorden, Sezer en meneer de Zware Jongen en meneer Baard, want ze willen me misschien allemaal wel dood hebben en ze kunnen me stuk voor stuk te grazen nemen. 

   Tegen de tijd dat het zes uur was, kookte mijn hersenpan. Ik had me de hele nacht te sappel gemaakt, zodat ik nu het gevoel had dat ik een overdosis speed had geslikt. Toen ik de trap afliep naar de voordeur leek de hele groezelige gang wazig te worden, alsof alles om me heen van vorm kon veranderen. Ik hield de knuppel tegen me aan zoals een soldaat op inspectie zijn geweer tegen zijn borst houdt.

   In de boulangerie keek de Algerijn achter de toonbank nerveus naar mijn wapen.

   ‘Het is gewoon uit voorzorg,’ stelde ik hem gerust. ‘Zodat ik mezelf kan verdedigen als ze me om zeep willen brengen.’

   ‘Monsieur, wilt u twee PAINS AU CHOCOLAT, comme d’habitude?’ vroeg hij. 

   ‘Als u ze ziet, zeg dan tegen ze dat ik op de middelbare school de beste slagman van het honkbalteam was, dus ik weet echt hoe ik met zo’n ding om moet gaan.’

   ‘Monsieur, alstublieft. Het is echt niet nodig om…’

   Toen pas besefte ik dat ik met de knuppel zwaaide en Engels sprak. ‘Sorry, sorry,’ zei ik, nu weer in het Frans. ‘Ik ben oververmoeid.’

   ‘Hindert niet, monsieur.’ Hij overhandigde me het gebruikelijke zakje met twee pains au chocolat.

   ‘Ik weet echt niet wat me bezielt.’

   ‘Twee euro, monsieur,’ zei hij, nog steeds met het zakje in zijn uitgestoken hand.

   Ik legde een briefje van vijf op de toonbank, pakte het zakje aan en liep weg.

   ‘Wilt u geen wisselgeld?’

   ‘Ik wil slapen.’

   Klonk ik paranoïde, misschien lichtelijk krankzinnig? Ongetwijfeld. Maar ik wist dat ik me na acht uur slaap een stuk beter zou voelen.

   Helaas was het me niet gegund.

   Ik ging de hoek om naar de rue de Paradis, bleef voor de voordeur staan om de code in te toetsen, en liep de trap op naar mijn kamer. Ik kwam langs de wc, die nog steeds met tape verzegeld was door de politie, zodat ik de wc op de bovenste verdieping moest gebruiken. Ik deed de deur van mijn kamer open, zette de honkbalknuppel tegen de muur, kleedde me uit, kroop tussen de lakens en…

   Er werd luid op de deur gebonsd, gevolgd door één enkel woord: ‘Politie!’

   Ik knipperde met mijn ogen en keek op de wekker naast mijn bed. 06.23 uur. Geweldig. Ik had misschien tien minuten geslapen.

   ‘Politie!’

   Weer luid gebons. Ik overwoog me van de domme te houden, en te hopen dat ze weg zouden gaan en mij zouden laten slapen.

   ‘Politie!’

   Ik wilde net iets gaan zeggen, maar toen vloog de deur open en stormden twee agenten in uniform mijn kamer binnen. Alles ging razendsnel. Ze dwongen me een broek en jasje aan te trekken, klikten handboeien om mijn polsen en voerden me tussen hen in naar beneden en naar een auto die klaarstond voor de deur.

   Tien minuten later was ik op het commissariat de police in het Tiende arrondissement. De handboeien gingen af, en in plaats daarvan werd ik vastgeketend aan een metalen stoel, die met bouten aan de vloer was vastgezet. Ik werd een minuut of twintig aan mijn lot overgelaten, en toen kwam rechercheur Leclerc de kamer binnen, met mijn honkbalknuppel in zijn ene hand.

   ‘Goedemorgen, monsieur Ricks,’ zei hij terwijl hij aan zijn bureau ging zitten. ‘Ik neem aan dat u weet wat dit is?’

   ‘Waarom ben ik hier?’ vroeg ik.

   ‘Geef alstublieft antwoord op mijn vraag.’

   ‘Een honkbalknuppel.’

   ‘Heel goed. En ik neem aan dat u ook weet dat we deze honkbalknuppel zojuist in uw chambre hebben gevonden.’

   ‘Kunt u zonder een rechterlijk bevel iemands huis doorzoeken?’

   ‘Geef antwoord op de vraag, monsieur. Is deze knuppel van u?’

   ‘Ik geef geen antwoord op vragen zolang ik niet weet waarom ik hier ben.’

   ‘U weet niet waarom u hier bent?’ vroeg hij, en aandachtig bestudeerde hij mijn gezicht.

   ‘Ik heb geen idee.’

   ‘Kent u ene monsieur Attani?’

   ‘Nooit van gehoord.’

   ‘Hij heeft een café in de rue de Paradis, een café waar u diverse keren bent gezien.’

   Ik verstijfde. Leclerc zag het.

   ‘Kent u zijn vrouw, madame Yanna Attani?’

   Ik voelde dat het zweet me uitbrak. Ik zei niets.

   ‘Ik concludeer dat u zwijgt omdat u…’

   ‘Ik ken haar,’ zei ik.

   ‘Dan kent u monsieur Attani dus ook.’

   ‘We zijn nooit officieel aan elkaar voorgesteld.’

   ‘Terwijl u wel officieel aan zijn vrouw bent voorgesteld. U schijnt zelfs intieme omgang met haar te hebben gehad, en het verhaal gaat dat monsieur Attani hiervan op de hoogte is gebracht toen hij een paar dagen geleden terugkwam uit Turkije, en dat hij in het openbaar heeft aangekondigd dat hij u zou vermoorden. Bent u van deze dreigementen op de hoogte?’

   Ik zweeg.

   ‘We willen graag weten waar u vannacht bent geweest.’

   ‘Hoezo?’

   ‘Omdat we redenen hebben om aan te nemen dat u monsieur Attani met deze knuppel hebt aangevallen.’

   ‘Is hij aangevallen?’

   ‘Hij ligt in het ziekenhuis en vecht voor zijn leven.’

   ‘O lieve god…’

   ‘Waarom doet u net of u geschrokken bent, terwijl u duidelijk zelf de dader bent?’

   ‘Ik heb niets…’

   ‘U hebt een motief: hij wilde u vermoorden. U bent misschien hopeloos verliefd op zijn vrouw…’

   ‘Ik heb niets…’

   ‘En nu hebben we het wapen gevonden waarmee zijn hoofd is ingeslagen.’

   ‘Is zijn hoofd ingeslagen?’

   ‘Hij ligt op de intensive care met een gebroken schedel, een tot pulp geslagen gezicht en twee gebroken knieschijven. Hij is hersendood en zal het einde van de dag niet halen. De dader is zeer gewelddadig te werk gegaan en heeft gebruikgemaakt van een zwaar rond voorwerp, zoals een honkbalknuppel.’

   ‘Ik zweer u…’

   ‘Waar was u vannacht?’

   ‘Als u die knuppel door het lab laat onderzoeken, zult u zien dat het hout volkomen schoon is.’

   ‘Waar was u vannacht? En ik stel de vraag niet nog een keer. Geef antwoord, of anders bel ik een rechter-commissaris om u formeel in staat van beschuldiging te stellen.’

   Stilte. Ik voelde dat het zweet nu tappelings langs mijn gezicht liep. Ik kon ze maar één alibi geven, en ik wist dat ze waarschijnlijk woedend zou zijn omdat ik haar erbij betrok, maar dat ze me niet zou verraden.

   ‘Ik was bij mijn vriendin,’ zei ik.

   Leclerc tuitte zijn lippen. Dat zinde hem totaal niet. ‘Haar naam?’

   Ik vertelde het hem.

   ‘Haar adres?’

   Dat gaf ik hem ook.

   Hij pakte de telefoon en gaf Margits naam en adres in het Vijfde aan iemand door. Nadat hij had opgehangen, zei hij tegen me: ‘We houden u voorlopig hier, hangende het onderzoek.’

   ‘Ik wil graag een advocaat spreken.’

    

‘Waarom? Als uw vriendin bevestigt dat u bij haar was, bent u vrij om te gaan.’

   ‘Ik wil toch graag een advocaat spreken.’

   ‘Hebt u een advocaat?’

   ‘Nee, maar…’

   Hij drukte op een toets van de intercom op zijn bureau, deed een korte mededeling en stond op. ‘Mijn baas, inspecteur Coutard, wil u ongetwijfeld straks spreken.’

   Toen ging hij weg. Even later kwamen twee agenten in uniform de kamer binnen. Ze maakten me los van de stoel, boeiden mijn handen weer op mijn rug, en marcheerden met mij tussen hen in een aantal trappen af en door een warnet van gangen. Uiteindelijk kwamen we in dezelfde ruimte waar ik de vorige dag op Coutard had zitten wachten. Alleen mocht ik dit keer niet ongeboeid op de bank zitten. Nee, dit keer werd ik opgesloten in de cel vlak naast de bank. Ik protesteerde en sputterde nogmaals dat ik een advocaat wilde spreken, maar een van de agenten trok hard aan de handboeien, zodat het metaal diep in mijn huid sneed.

   ‘Hou je kop,’ zei zijn collega toen hij de celdeur openmaakte.

   Ik werd naar binnen geduwd, en kreeg opdracht om op mijn buik op het betonnen bed in een hoek van de kleine cel te gaan liggen. Er lag een kaal en smerig matrasje op, een kussen overdekt met bloed- en snotvlekken, en een dun dekentje. Ik deed wat me werd opgedragen. De agent maakte de handboeien los, en terwijl hij dit deed, liet hij me weten dat als ik stomme dingen zou doen, zoals hem schoppen, zijn collega dan geen seconde zou aarzelen om me bewusteloos te slaan met zijn gummiknuppel.

   ‘Een koekje van eigen deeg, na wat je met de man van je liefje hebt gedaan.’

   ‘Ik beloof dat ik me netjes zal gedragen.’

   ‘Heel verstandig,’ zei hij. ‘Je kunt opstaan van het bed als wij weg zijn en de celdeur op slot hebben gedaan. Duidelijk?’

   ‘Ja, meneer.’

   Nadat de celdeur achter hen was dichtgevallen, stond ik echter niet op. Ik greep het matrasje vast, begroef mijn hoofd in het smerige kussen en dacht: ik ben er geweest.

   Ik trok de deken over me heen. Het enige goede van het feit dat ik niet had geslapen, was dat ik door uitputting werd overmand nu ik in een horizontale houding lag. Binnen de kortste keren was ik van de wereld.

   En toen zei een stem: ‘Sta op.’

   De stem kwam uit een luikje in de celdeur. Ik keek naar mijn pols en herinnerde me dat ze mijn horloge hadden afgepakt, net als mijn riem en schoenveters. Ik was overal stijf, en ik voelde me vies en uitgedroogd.

   ‘Hoe laat is het?’

   ‘Tien voor half zes.’

   Ik had de hele dag geslapen.

   ‘Sta op,’ herhaalde de stem. ‘Inspecteur Coutard wil u spreken.’

   ‘Mag ik eerst van het toilet gebruikmaken?’ vroeg ik, wijzend op de roestvrijstalen wc naast het bed.

   ‘Doe het wel snel.’

   Nadat ik had geplast, opende de agent de celdeur. Hij boeide mijn handen op mijn rug en voerde me mee door het labyrint van gangen waar ik die ochtend al was geweest. Coutard zat aan zijn bureau toen we binnenkwamen. Hij had een brandende sigaret in zijn mond. Hij was een dossier aan het lezen en keek op, over de rand van zijn halve brilletje heen.

   ‘Maak hem maar los,’ zei hij tegen de agent. Toen dat was gebeurd, gebaarde Coutard dat ik op de metalen stoel voor zijn bureau moest gaan zitten. De agent wilde me weer aan de stoel vastketenen, maar Coutard zei: ‘Dat hoeft niet.’ Hij keek weer naar mij en voegde eraan toe: ‘U ziet eruit alsof u wel een kop koffie kunt gebruiken.’

   ‘Heel graag.’

   Hij gebaarde naar de agent, die het kantoor verliet. Vervolgens boog hij zich weer over het dossier, mij nadrukkelijk negerend. De agent kwam terug met een wit plastic bekertje. De koffie was heet, maar ik dronk het bekertje toch in één keer leeg.

   ‘Bedankt,’ zei ik zowel tegen de agent als tegen de inspecteur.

   Coutard legde de map neer en keek me recht in de ogen. ‘Rechercheur Leclerc heeft me laten weten dat u hebt verklaard dat u de nacht hebt doorgebracht bij een vriendin, ene madame Margit Kadar, woonachtig in de rue Linné in het Vijfde arrondissement. Is dat correct?’

   ‘Dat is correct.’

   ‘We hebben het uiteraard nagetrokken, en twee mannen naar madame Kadars appartement gestuurd. Tot mijn spijt moet ik u mededelen dat madame Kadar dood is.’

   Het nieuws raakte me als een harde trap in mijn maag. ‘Dat kan niet waar zijn,’ wist ik uiteindelijk uit te brengen.

   ‘Het is, ben ik bang, maar al te waar,’ zei hij.

   Ik legde mijn hoofd in mijn handen. Niet Margit. Alsjeblieft niet Margit.

   ‘Wat is er gebeurd?’

   ‘Madame Kadar heeft zelfmoord gepleegd.’

   ‘Wat?’ fluisterde ik.

   ‘Madame Kadar heeft zich van het leven beroofd.’

   ‘Maar ik heb haar gisteren nog gezien. Wanneer is het gebeurd?’

   Coutard keek me strak aan. ‘Madame Kadar heeft in 1980 zelfmoord gepleegd.’