Hoofdstuk 21

 

 

Dezelfde avond dat ze haar ogen opendeed, begon Megan weer te praten. De volgende dag kon ze met een lepel worden gevoerd. Achtenveertig uur later wilde ze per se uit bed om naar de wc te gaan. Ondanks een arm en een been in het gips lukte het haar om er op krukken naartoe te hobbelen.

   De volgende ochtend vond de politie de vrouw die Megan had aangereden; een nog maar kort geleden gescheiden vrouw van in de veertig, advocate bij een groot kantoor in Cleveland, en ze had een alcoholprobleem. Op de ochtend van het ongeluk had ze in haar motelkamer alcohol gedronken bij het ontbijt. Ze was ladderzat, en een minuut of vijf nadat ze weg was gegaan uit haar motel reed ze Megan aan. Ze raakte in paniek en reed door, sloeg op de vlucht en belandde in een motel bij de grens met Kentucky, waar de politie haar uiteindelijk vond. Ze was aan alle kanten verzekerd, en de letselschadeadvocaat die Susan in de arm had genomen dreigde met publiciteit als de vrouw niet snel met een schadevergoeding over de brug kwam.

   ‘Het was in no time rond,’ vertelde Susan me in ons dagelijkse transatlantische telefoontje. ‘Die advocaat van ons heeft zich als een ploert gedragen, maar hij was wel erg handig. Megan krijgt een schadevergoeding van een half miljoen dollar. Daar kunnen we haar studie van betalen, en het geeft ons een buffer totdat ik werk heb.’

   ‘Het belangrijkste,’ zei ik, ‘is dat ze geen blijvend lichamelijk letsel aan het ongeluk overhoudt. De psychische littekens…’

   ‘… komen boven op alle shit die ze van haar ouders over zich heen heeft gekregen. En het feit dat haar moeder een slet is die een vaste baan heeft geritseld door met een pedofiel naar bed te gaan.’

   ‘Je moet jezelf niet de schuld geven van…’

   ‘Ik kan het niet helpen.’

   ‘Ik begrijp je wel. Ik voel me ook schuldig.’

   ‘Daar ga je weer met je edelmoedigheid. Je bezorgt me alleen maar een rotgevoel.’

   ‘Denk je nou echt dat ik je door verzoeningsgezind te zijn een rotgevoel wil bezorgen? Ik heb gewoon heel erg met je te doen.’

   Stilte. Ik kon haar aan de andere kant zachtjes horen huilen.

   ‘Het spijt me,’ fluisterde ze. ‘Ik heb er een puinhoop van gemaakt. Ik…’

   ‘Onze dochter leeft en ze is gezond. Dáár gaat het nu om. En ik wil haar graag spreken,’ voegde ik eraan toe.

   ‘Ik heb haar verteld dat je meteen bent gekomen. Daar was ze blij mee, alleen begrijpt ze niet waarom je zo snel alweer terug moest naar Parijs.’

   Omdat de overleden vrouw die Megan onder een auto heeft laten komen haar ‘beurt’ moest hebben. Als ik niet was teruggegaan, lag Megan nu nog in coma.

   ‘Dat heb ik je laatst al uitgelegd. Ik had een sollicitatiegesprek.’

   ‘Je had toch kunnen zeggen dat je dochter zwaargewond was,’ betoogde ze.

   ‘Dat heb ik ze verteld, en ze waren een en al begrip, maar het was de laatste dag dat ze kandidaten konden interviewen. Ik heb geen geld. Jij ook niet. Ik kon die kans echt niet laten lopen.’

   ‘Daar ga je weer, wrijf het me maar onder de neus dat ik mijn baan kwijt ben. Alsof ik me niet al schuldig genoeg voel.’

   ‘Susan, hou op.’

   ‘Nee, ik hou niet op. Je moet een keer naar me luisteren. Wat ik je te vertellen heb…’

   Zal ik jou eens wat vertellen, Susan? Vanwege dit soort gesprekken heb ik een hekel aan je gekregen.

   ‘En wat ik jóú te vertellen heb,’ onderbrak ik haar, ‘is dat ik het komende half jaar niet mag reizen.’

   ‘Wát?’ brieste ze verontwaardigd.

   Ik legde uit dat ik vast had gezeten in een brandend pand toen ik als nachtwaker werkte (dat was even slikken voor haar), en dat de longarts die me behandelde tegen me had gezegd dat ik mijn leven op het spel zette als ik in een vliegtuig stapte.

   ‘Dus nu moet ik je bewonderen omdat je zo’n groot risico hebt genomen door hierheen te vliegen toen je dochter in coma lag?’

   ‘Susan, het kan me eerlijk gezegd geen moer schelen wat je denkt. Ik weet alleen dat ik bloed ophoestte toen ik terugkwam. De longarts heeft me verboden om het komende half jaar in een vliegtuig te stappen. En dat vind ik verschrikkelijk, want ik zou het liefst bij Megan willen zijn. Maar ga gerust je gang en denk het ergste van me. Dat heb je altijd gedaan. En dat zul je altijd blijven doen.’ En ik hing op.

   Een paar uur later, toen ik naast Margit in bed lag, zei ze tegen me: ‘Dat gesprek met Susan verliep heel goed vandaag. Ik was trots op je. Je was veel assertiever dan vroeger.’

   ‘Hoe weet jij hoe ik vroeger met haar was?’

   ‘Ik weet alles van je. Ik wist ook dat je me trouw zou zijn en vanmiddag zou komen.’

   ‘Noem je dat “trouw”, terwijl jij me dwingt? Ik ben alleen maar gekomen omdat…’

   ‘Als jij jezelf wijs wilt maken dat ik je in de val heb laten lopen, dan moet je dat vooral doen. Maar dan blijf je de rest van je leven boos omdat ik je zogenaamd in mijn netten heb verstrikt. Als je slim bent, kijk je naar de voordelen van onze verbintenis. En aangezien je over een week of twee zonder geld zit, moeten we zorgen dat je dat baantje krijgt.’

   ‘Ik had dat baantje uit mijn duim gezogen.’

   ‘Dat zeg jij.’

   Drie dagen later, toen we na de seks zoals gewoonlijk een glas whisky dronken, zei Margit: ‘Je moet aanstaande zondag terug naar de salon van Lorraine L’Herbert.’

   ‘Ik peins er niet over.’

   ‘Hoezo?’

   ‘Omdat madame en haar majordomus de deur in mijn gezicht dichtslaan zodra ze zien dat ik het ben.’

   ‘Arme Harry, je denkt altijd dat je indruk maakt op andere mensen. Madame L’Herbert maakt zich er al lang niet meer druk om dat jij opeens bij haar voor de deur stond om naar mij te vragen. Mensen die alleen maar met zichzelf bezig zijn, zoals zij, staan nooit lang stil bij andere mensen, behalve in relatie tot zichzelf. De scène die je hebt getrapt, heeft haar hooguit vijfenvijftig seconden dwarsgezeten. Wees maar niet bang, zij en die pooier van haar zijn alleen maar geïnteresseerd in jouw twintig euro entreegeld.

   Bel ze morgen en zorg dat je er zondagavond bent. Dan zorg je dat je wordt voorgesteld aan ene Laurence Coursen. Hij is directeur van het American Institute in Parijs, en hij komt al jaren op Lorraines salons om vrouwen op te pikken, want hij is getrouwd met een stinkend rijke nachtmerrie die minstens honderdvijftig kilo weegt en hem het leven heel erg zuur maakt. Ik weet dat hij op zoek is naar iemand die les kan geven over film op zijn instituut. Maak een babbeltje met hem en wees charmant.’

   ‘Charmant, ik? Alsof ik dat kan.’

   ‘Maar, Harry, je bént charmant.’

   Het was de allereerste keer dat ze me een compliment maakte.

   Ik deed wat me was opgedragen en belde Henry Montgomery, de assistent van madame L’Herbert. Hij verschoot niet verbaal van kleur toen ik mijn naam noemde, gaf me alleen de deurcode, en de opdracht om een envelop met vijfentwintig euro mee te nemen. (‘We hebben onze prijzen iets moeten verhogen.’) Dit keer was het niet meer dan twintig minuten lopen van de rue du Dragon naar het belachelijk grote appartement bij het Panthéon.

   Toen ik zondagavond binnenkwam, was de salon al in volle gang. Henry Montgomery leek me niet te herkennen. Hij pakte alleen mijn envelop aan en keek naar mijn naam (‘in blokletters, graag’), en vervolgens nam hij me mee naar Lorraine. Ook nu hield ze weer hof onder een van haar naakten. Montgomery fluisterde iets in haar oor, en onmiddellijk veranderde ze in een spraakwaterval.

   ‘Harry, wat heerlijk om je weer te zien! Het is veel te lang geleden. Wanneer was je hier voor het laatst?’

   ‘Een paar maanden geleden.’

   ‘En nog steeds hier. Parijs heeft je goed te pakken.’

   ‘Zeg dat wel,’ beaamde ik.

   ‘Je schildert, als ik me niet vergis?’

   ‘Ik geef les. Filmwetenschap. Is Larry Coursen vanavond toevallig hier?’

   ‘Dus je hengelt naar een baantje?’

   ‘Eerlijk gezegd wel.’

   ‘Recht op je doel af, typisch Amerikaans. Heerlijk, zo mag ik het horen. Larry! Larry!’ riep ze naar een wat oudere man, gekleed in een gebroken wit pak dat zo te zien een jaar of twintig oud was en nodig geperst moest worden.

   ‘Larry,’ vervolgde ze toen hij bij ons was komen staan, ‘dit is Harry, een briljante professor. Hij geeft les in… eh, wat was het ook alweer?’

   ‘Filmwetenschap.’

   ‘Echt waar?’ zei Larry. ‘Waar geef je les?’

   ‘Ik gáf les, in Ohio, aan…’

   En het gesprek kwam op gang. L’Herbert fladderde weg. Coursen en ik waren minstens een half uur met elkaar in gesprek, voornamelijk over films (hij was een echte filmgek), maar ook over het instituut waarvan hij de directeur was. Hij vroeg wat voor soort colleges ik vroeger gaf en informeerde naar mijn ‘professionele stijl’. Al snel werd duidelijk dat hij ter plekke een geïmproviseerd sollicitatiegesprek voerde.

   ‘Wat doe je precies in Parijs?’

   ‘Ik probeer een boek te schrijven.’

   ‘Heb je al publicaties op je naam?’

   ‘Alleen wetenschappelijke.’

   ‘Werkelijk? In welke bladen?’

   Ik vertelde het hem.

   ‘Heb je hier een appartement?’

   ‘Tot voor kort wel. Ik ben nu op zoek naar iets anders, dus ik zit tijdelijk in een hotel.’

   ‘Heb je het nummer van je hotel voor me?’

   Ik schreef het op.

   ‘Ik neem over een paar dagen contact met je op.’

   Hij keek om zich heen in de ruimte, en zijn blik bleef rusten op een meisje van hooguit twintig. Ze zwaaide naar hem.

   ‘Leuk je te ontmoeten, Harry,’ zei hij.

   Nadat Coursen met zijn piepjonge vriendin was vertrokken, drentelde ik naar het balkon. Het miezerde, dus er stond niemand. Ik keek naar de plek waar ik Margit voor het eerst had gezien. Stel nou dat ik die avond niet was gegaan? Stel nou dat ik niet met haar had geflirt, dat ik niet heftig met haar had gezoend, en dat ik haar niet had gebeld nadat ze me haar kaartje had gegeven? Maar dat had ik allemaal wel gedaan, want ik was eenzaam en verdrietig, en ik voelde me onbemind en in de war… en ik had haar zo vreselijk graag terug willen zien. 

   ‘Ik ben in je leven gekomen omdat je me nodig had, Harry.’

   Ja, dat is waar. En nu… nu zijn we samen. Tot in de eeuwigheid.

   Ik draaide me om en ging weer naar binnen. Lorraine stond naast de tafel met hapjes, en ze was in gesprek met een Japanse vrouw die van top tot teen in strak zwart leer was gehuld. Lorraine liep bij haar vandaan toen ik naar haar toe kwam.

   ‘Ik wilde even bedanken voor de gezelligheid,’ zei ik.

   ‘Ga je nu al weg, schat?’

   Ik knikte.

   ‘Was het een goed gesprek met Larry?’

   ‘Ja, en bedankt dat je me aan hem hebt voorgesteld. Nu maar hopen dat het iets oplevert.’

   ‘Ik zag je op het balkon. Nog steeds op zoek naar je Hongaarse?’

   ‘Nee. Ik dacht dat je me niet herkende.’

   ‘Schat, je overvalt me, je zet je voet tussen mijn deur, en je vraagt naar een vrouw die hier in 1980 één keer is geweest, dat vergeet ik heus niet. Zal ik je iets mals vertellen? Toen je weg was, heb ik haar naam genoemd tegen Henry. Hoe heette ze ook alweer? Kadar. Nou, Henry herinnerde zich haar maar al te goed. Haar man Zoltan raakte op de avond dat ze hier waren in gesprek met een andere vrouw, en er ontstond een scène op het balkon toen die Hongaarse dreigde dat ze haar over de balustrade op straat zou gooien. Henry zei dat hij nog nooit zo’n jaloerse furie had gezien, en dat ze de hele tijd alleen maar fluisterde. Nou, dan ben je volgens mij goed gek. Geef mij maar een lekkere krijspartij, veel gezonder. Wees dus maar blij dat je haar nooit hebt ontmoet. Als zo’n gekkin je in haar klauwen krijgt…’

   ‘Ik moet er echt vandoor,’ onderbrak ik haar.

   ‘Hé, wees maar niet bang, ik ga het heus niet aan Larry vertellen. Ik zou niet willen dat je een baan misloopt of zoiets. En je komt snel een keer terug, hoor je?’

   L’Herbert hield woord en repte tegen Coursen met geen woord over mijn ‘vriendin’. De volgende dag liet zijn secretaresse een bericht achter in mijn hotel. Of ik de volgende dag om drie uur bij hem kon zijn voor een gesprek.

   Het American Institute was in Neuilly, gevestigd in een enorm hôtel particulier met klaslokalen, kantoren en een grote aula voor lezingen. Coursen was vriendelijk en zakelijk. Hij had mijn wetenschappelijke publicaties opgediept, en me gegoogeld. Zoals te verwachten was, had hij alles gelezen over het schandaal dat me mijn baan had gekost. 

   ‘Ik wil het verhaal ook graag uit jouw mond horen,’ zei hij.

   Ik vertelde hem alles, en probeerde volkomen eerlijk te zijn over mijn beoordelingsfouten. Ook zei ik dat Robson de zaak weliswaar in de openbaarheid had gebracht, maar dat ik me toch enorm schuldig voelde over wat er met Shelley was gebeurd.

   ‘Ik waardeer je openhartigheid,’ zei Coursen toen ik klaar was. ‘Dat kom je tegenwoordig nog maar zelden tegen, en het is verfrissend. Verder heb ik een ex-collega van je gebeld, Douglas Stanley. Hij heeft je in lovende bewoordingen aanbevolen, en zei ook dat het hele gedoe met die studente nooit zo’n drama zou zijn geworden als Robson geen olie op het vuur had gegooid. Wat een verhaal, trouwens, wat er met Robson is gebeurd. Je zou bijna gaan geloven dat er een of andere kosmische kracht is die dat soort eikels straft.’

   ‘Zo zou je het kunnen bekijken.’

   ‘Enfin, dit is Frankrijk, godzijdank, en niet Amerika, dus ik denk niet dat er al te veel mensen bezwaar zullen maken als ik je een baan aanbied. En even tussen ons, ik voel met je mee. Mijn tweede huwelijk eindigde toen mijn vrouw me in bed betrapte met een van mijn studenten toen ik nog lesgaf aan de universiteit van Connecticut. Achteraf ben ik er alleen maar blij mee, want zo ben ik in Frankrijk terechtgekomen. We zijn allebei vluchtelingen, Harry.’

   In eerste instantie kreeg ik de baan voor een trimester. Ik ging twee cursussen geven: ‘Filmgeschiedenis’ en ‘Grote Amerikaanse regisseurs’. Ik zou in totaal twaalf uur per week lesgeven en ik kreeg achtduizend euro voor het hele trimester. Hij zou voor de noodzakelijke carte de séjour zorgen. Als alles naar wens verliep, konden we aan het eind van mijn proeftijd over verlenging van mijn contract praten. 

   Ik nam de baan ter plekke aan, maar op één voorwaarde: ik zou nooit tussen vijf en acht lesgeven.

   ‘Geen probleem,’ zei Coursen. ‘We roosteren je in voor de ochtenden en de middagen. Zeg, wie is de dame? En als je haar tussen vijf en acht ziet, moet ze getrouwd zijn.’

   ‘Ik eh… het is een beetje ingewikkeld.’

   ‘Dat is het altijd. En dat maakt het zo leuk.’

   ‘Je hebt dat gesprek heel goed gedaan,’ zei Margit de volgende dag. ‘En het was verstandig van je om zo openhartig te zijn over je affaire. Geen excuses. Geen pogingen om de schuld af te schuiven. Chapeau. Ik feliciteer je, al vind ik je nieuwe patron nogal louche. 

   Trouwens, wat die nicht Montgomery over mijn krankzinnige jaloezie heeft gezegd moet je met een korreltje zout nemen. Wat madame L’Herbert je niet heeft verteld, is dat ik die vrouw betrapte toen ze Zoltan op het balkon aan het pijpen was. Je weet dat ik heel ruimdenkend ben over dit soort dingen. Maar om mij in het openbaar zo belachelijk te maken? Het klopt dus wel, ik heb tegen haar gesist en ik heb haar half over de balustrade getild. Maar ik hield haar heel goed vast. Zo’n kleine salope als zij was geen zware gevangenisstraf waard. 

   Maar ik dwaal af. Ik ben heel erg blij voor je, Harry. En maak je geen zorgen omdat je een proeftijd hebt. Coursen zal je contract verlengen.’

   ‘Als jij het zegt.’

   ‘Ik zeg het.’

   ‘Ik wil graag dat je nog iets voor me doet. Zorg dat Susan haar baan terugkrijgt.’

   ‘Ik zal zien wat ik kan doen. Intussen heeft ze meer goed financieel nieuws gekregen. Bijna alles wat Robson bezat is naar zijn kinderen gegaan, maar hij had nog niet zo lang geleden een nieuw testament laten opmaken, en daarin laat hij het pensioen van de academie na aan je ex-vrouw. Het is geen fortuin, maar ze heeft wel een inkomen van rond de vijftienhonderd dollar per maand. En omdat er genoeg geld is voor de studie van je dochter kan ze aardig rondkomen.’

   Susan vertelde me het nieuws zelf toen ik haar die avond belde. ‘Het is zo ongeveer het enige wat Robson ooit voor me heeft gedaan. En het had niet op een beter moment kunnen komen.’

   ‘Ik ben blij voor je.’

   ‘Ik profiteer van het pensioen van een man die in kinderporno handelde, en ik moet het wel aannemen omdat het water me financieel gezien aan de lippen staat, hoe wrang is dat. En het bewijst hoe diep ik ben gezonken.’

   ‘Ik vind het verstandig van je dat je het geld aanneemt.’

   ‘In elk geval heeft de FBI besloten dat ik niet de boekhoudster was van zijn internetbusiness. Ze hebben me vandaag van alle blaam gezuiverd.’

   ‘Nog meer goed nieuws. En daar kan ik nog iets aan toevoegen.’ Ik vertelde haar van mijn baan bij het American Institute.

   ‘Bofkont. Ik mis het lesgeven heel erg.’

   ‘En ik mis mijn dochter heel erg.’

   ‘Ze heeft bijna de hele ochtend op een stoel naast haar bed gezeten. De artsen kunnen niet verklaren dat ze zonder hersenletsel uit het coma is gekomen.’

   ‘De wonderen zijn de wereld nog niet uit. We hebben geluk gehad. En ik verlang er heel erg naar om haar te spreken.’

   ‘Ik ben er gisteren over begonnen. Ze is nog steeds boos op je. Dat is ten dele mijn schuld. Toen jij in de problemen kwam, heb ik haar tegen je opgezet. Het was pure kwaadheid en wraakzuchtigheid. Ik zie nu in hoe erg het is dat ik dat heb gedaan. Ik zal proberen het goed te maken.’

   Tijdens ons volgende rendez-vous zei Margit tegen me: ‘Ze toont berouw, dat is heel wat voor haar. Soms is schuldgevoel ergens goed voor.’

   ‘Heb jij dat pensioen geregeld?’

   ‘Zou kunnen.’

   ‘En de FBI?’

   ‘Zou kunnen.’

   ‘Je vindt het fijn om me in onzekerheid te laten, hè?’

   ‘Kijk eens wat je ervoor terugkrijgt. Emotionele rust. Onrecht dat wordt rechtgezet. Een baan. Schuldbekentenissen van de mensen die je pijn hebben gedaan. Zelfs mijn diensten als makelaar. Er is een eenkamerappartement te huur in een haussmannien pand in de rue des Écoles. Zesentwintig vierkante meter, smaakvol gerenoveerd, voor maar zeshonderd euro per maand. Heel redelijk voor dit quartier, en op loopafstand van veel bioscopen.’ 

   ‘En van jou, vergeet dat niet.’

   ‘Nou, vijf minuten te voet is heel wat makkelijker dan de lange reis die je vroeger uit het Tiende moest maken.’

   ‘En je hebt me bijna binnen handbereik.’

   ‘Harry, ik heb je altijd binnen handbereik. Dat weet je. En je weet dat ik ook bij je ben als je dat helemaal niet wilt. Maar ik dwaal opnieuw af. Je moet de makelaar morgenochtend meteen bellen. Vertel ze dat je lesgeeft aan het American Institute, dat zal ze aanspreken. Als ze met bezwaren komen omdat je geen bankrekening hebt, zeg dan dat je net bent aangekomen uit Amerika en er zo snel mogelijk een zult openen. Coursen kan je een referentie geven en een voorschot van tweeduizend euro op je salaris. Dat moet genoeg zijn. Daarna…’ 

   ‘Ik denk dat ik het verder zelf wel kan.’

   ‘Lijk ik net je moeder?’

   ‘Geen commentaar.’

   ‘Ik wil gewoon dat je je leven weer opbouwt. En dat appartementje is echt ideaal. Zoiets vind je nooit voor…’

   ‘Oké, Margit, het is duidelijk. Ik ben morgen om negen uur bij het agence immobilière.’ 

   Om tien uur de volgende ochtend had ik het appartement gehuurd. Margit had gelijk, het was een juweeltje. Eenvoudig maar smaakvol. Coursen zorgde dat ik een voorschot van tweeduizend euro kreeg. Drie dagen later betrok ik de brandschone studio, met een eigen wc. Wat een wereld van verschil met mijn smerige en armoedige kamer in de rue de Paradis. Met het restant van het voorschot kocht ik lakens en handdoeken en een stereo-installatie, en ik voelde me meteen thuis.

   Toen begonnen de lessen. Ik vond mijn leerlingen leuk, en zij leken mij leuk te vinden. Ik wist meteen weer hoe fijn ik het vond om voor de klas te staan en mijn kennis over films te spuien. De eerste weken waren om voor ik het wist.

   Ik regelde telefoon in mijn appartement, en belde Susan elke dag. Vier weken na het ongeluk ging Megan weer naar school. Maar ze wilde nog steeds niet met haar vader praten. ‘Ze praat ook bijna niet met mij,’ zei Susan. ‘Ze heeft de bokkenpruik op. De artsen zeggen dat het een normale reactie is na een coma. Ze is depressief. Maar gelukkig praat ze op school met een psycholoog. Je moet gewoon geduld hebben. Ze trekt heus wel bij.’

   Geleidelijk kwam alles op zijn pootjes terecht. Mijn contract bij het American Institute werd met twee jaar verlengd. Op een receptie op het instituut raakte ik aan de praat met een man die een weekblad voor expats uitgaf en op zoek was naar een filmrecensent. Het betaalde niet viel – honderdvijftig per stukje – maar ik kon weer over films schrijven en het was een leuke bijverdienste. Ik kon wat betere kleren kopen. Ik investeerde in een televisie en een dvd-speler. Ik kocht een nieuwe laptop en een mobieltje. Ik gaf les, schreef recensies, trainde in de fitnessruimte van het instituut, en ik was een vaste bezoeker van de Cinémathèque en de vele kleine filmhuizen in mijn quartier. 

   Elke dag belde ik Susan om naar Megan te vragen. We waren beleefd tegen elkaar; de gespannen boosheid maakte plaats voor een soort afstandelijke waardering. We waren niet langer vijanden, eerder moegestreden kemphanen die tot de conclusie waren gekomen dat het makkelijker was om elkaar fatsoenlijk te behandelen. En we hadden maar één gespreksonderwerp: Megan.

   De tijd vloog om. Ik gaf de hele zomer les. Ik genoot van het verlaten Parijs in augustus, en nam tweeënhalve dag vakantie op het strand van Collioure. Naast mijn werk had ik elke dag iets te doen: een film, een tentoonstelling, een concert, en ik las boeken en tijdschriften om de tijd te doden.

   Op een middag ging ik naar het Pompidou, waar ik minstens een half uur naar een van Yves Kleins monochroom blauwe doeken staarde. Ik had het werk al eens in een kunstboek gezien, maar het was een openbaring om het in het echt te zien. Op het eerste gezicht was het niet meer dan een donkerblauw geverfd doek, in een tint die deed denken aan de lucht aan het eind van een heldere winterdag, als het donker oprukt. Maar hoe langer ik ernaar keek, hoe meer subtiele kleurschakeringen en structuren ik begon te zien, en het complexe geheel leek voor mijn ogen tot leven te komen. Het doek had een hypnotiserende werking op me; ik kreeg het gevoel dat ik in een ruimtelijke leegte staarde, een kosmisch vacuüm waaruit geen terug meer was. Totdat er iemand tegen me op botste, waardoor ik met een schok terugkeerde op terra firma. Ik was een beetje in de war. Die avond, toen ik in bed kroop en het licht uitdeed, zag ik Kleins oneindige blauw weer voor me. En ik bedacht onwillekeurig dat ik zelf in net zo’n soort vacuüm leefde.

   De cd-rom die Margit me had teruggegeven, lag onaangeroerd in een la van mijn bureau. Op een avond, begin september, haalde ik het doosje tevoorschijn en stopte ik het schijfje in mijn computer. Ik had er een hele zaterdag voor nodig om de zeshonderd pagina’s van mijn nog steeds onvoltooide roman te lezen. Toen ik aan het eind was, haalde ik het cd’tje uit mijn computer. Ik legde het terug in de la en nam me voor er nooit meer naar te kijken.

   Je hebt gelijk, je hebt gelijk, hoorde ik mezelf tegen haar zeggen. Het is van a tot z aanstellerige gewichtigdoenerij, en een echte verhaallijn zit er niet in, dus er is geen drijfveer om de bladzijden om te slaan.

   Ik wist dat ze me dat kon horen denken. Want ik wist dat ze er altijd was, dat ze altijd naar me keek.

   ‘Ben je eindelijk gekapt met dat boek van je?’ vroeg Margit toen ik haar de volgende dag zag.

   ‘Waarom stel je een vraag als je het antwoord al weet?’

   ‘Ik probeer gewoon een gesprek op gang te brengen.’

   ‘Nee, je doet wat je altijd doet: je herinnert mij eraan dat je alomtegenwoordig bent.’

   ‘Ik had verwacht dat je er inmiddels aan gewend zou zijn dat…’

   ‘Dit went nooit. Nóóit. Hoe kan het wennen dat je altijd in de buurt bent, dat je er altijd voor zorgt dat…’

   ‘… dat jou niets overkomt.’

   ‘Maar ook dat ik me aan de regels hou.’

   ‘Er is maar één regel, Harry: twee keer per week van vijf tot acht bij mij.’

   ‘En in de toekomst, als ik vier dagen bij mijn dochter op bezoek wil gaan?’

   ‘Maak er drie dagen van. Of je laat haar, als zij eraan toe is, naar Parijs vliegen.’

   ‘Kunnen we niet onderhandelen?’

   ‘Nee. Hier moet je het mee doen. Het heeft zijn kleine beperkingen. Het heeft zijn vrijheden. Zoals ik eerder al eens heb gezegd, buiten onze tijd samen ben je zo vrij als een vogeltje in de lucht.’

   ‘Zelfs al hou je me de hele tijd in de gaten?’

   ‘Wat is daar mis mee?’

   Ik zei niets. Maar een paar dagen later begon ik dit boek te schrijven. Ik wilde alles vastleggen, een verslag van wat er is gebeurd – mocht mij tóch iets overkomen – en tegelijkertijd proberen mezelf ervan te overtuigen dat ik niet in een permanente staat van waanzin leefde. Maar waarom zou je dit verhaal voor zoete koek slikken? Het is gewoon een verhaal, míjn verhaal. En zoals elk verhaal is het niet, in de zuivere betekenis van het woord, waar. Het is mijn versie van de waarheid. En dat betekent dat het eigenlijk niet waar is.

   Hoe stap je van de ene wereld over in een andere? Ik heb geen idee, maar ik blijf het twee keer per week doen.

   ‘Wat gebeurt er met je als je ouder wordt?’ vroeg ik haar laatst. ‘Ga je dan opnieuw dood?’

   ‘Ik heb geen idee.’

   ‘En als ik doodga, leid ik dan samen met jou een eeuwig spookleven?’

   ‘Ik weet het werkelijk niet, maar het is mooi gezegd. Zet je dat in je boek?’

   Ik keek haar aan. ‘Ja.’

   ‘Het is boeiend leesvoer,’ zei ze. ‘Niet dat iemand je zal geloven.’

   ‘Ik schrijf het niet met de bedoeling dat het gelezen wordt.’

   ‘Onzin. Elke schrijver wil gelezen worden, elke schrijver wil zijn ei kwijt. Maar geloof me, dit wordt nooit uitgegeven.’

   ‘Is dat een dreigement?’

   ‘Ik stel gewoon een feit vast,zoals ik het zie uiteraard.’

   ‘Dus je gaat ervoor zorgen dat het nooit wordt uitgegeven?’

   ‘Heb ik dat gezegd?’

   ‘Je laat het doorschemeren.’

   ‘Dat denk jij. Wat je doet als wij niet bij elkaar zijn…’

   … moet ik zelf weten?

    

Maar hoe kan ik een eigen leven leiden als zij er de hele tijd is? Hoe kun je een beslissing nemen als je weet dat er een derde partij aanwezig is die je voor de verkeerde keuze behoedt? Onlangs rende ik de rue des Écoles op om een taxi aan te houden, zonder dat ik in de gaten had dat er een motor aankwam. Nog geen twee seconden voordat hij me zou raken, vloog de motorrijder van zijn zadel, alsof hij door een verborgen kracht werd weggeduwd. Zonder een schrammetje stond hij weer op. Toen er even later een politiewagen stopte en de agent hem vroeg of hij het stuur had omgegooid om mij te ontwijken, zei hij zeker te weten dat iemand hem een duw had gegeven.

   ‘Hebt u iemand gezien die hem een duw heeft gegeven?’ vroeg de agent aan mij. Ik schudde mijn hoofd.

   De volgende middag, chez Margit, zei ik: ‘Bedankt dat je me gisteren hebt gered.’ 

   ‘Heeft je moeder je niet geleerd dat je naar twee kanten moet kijken voordat je een straat oversteekt?’

   ‘Als hij me had geraakt, had ik misschien een lesje geleerd.’

   ‘Als hij je had geraakt, zou je nu dood zijn. Het feit dat hij je níét heeft geraakt, heeft je ook een lesje geleerd.’

   ‘Wat ben ik blij dat ik een goede petemoei heb,’ zei ik.

   ‘En ik ben blij dat ik word gewaardeerd. Werk je nog steeds aan dat boek?’

   ‘Lees je niet mee over mijn schouder?’

   ‘Je hebt geen bewijs. Maar ik vind het wel zorgelijk dat je tot diep in de nacht werkt en dan een paar uur later alweer opstaat.’

   ‘Ik heb niet veel slaap nodig.’

   ‘Correctie: je kríjgt niet veel slaap, maar je hebt het wel nodig.’

   Wie kan er nou slapen als hij weet dat hij constant in de gaten wordt gehouden?

   ‘Maak je geen zorgen.’

   ‘Je zou weer slaappillen moeten nemen.’

   Die helpen niet. Met jou in mijn leven kan ik me nooit meer helemaal ontspannen.

   ‘Daar had ik weinig aan.’

   ‘Ga dan naar de dokter en vraag iets sterkers.’

   ‘Maak je geen zorgen.’

   ‘Je haat dit. Óns.’

   ‘Maak je geen zorgen.’

   ‘Je went er wel aan. Je moet wel. Je hebt geen keus.’

   Maar ik klampte me nog steeds vast aan de hoop dat ik, buiten onze uren samen, wél kon kiezen. Een paar avonden na dit gesprek ging ik naar een jazzclub in de rue des Lombards, en ik raakte aan de praat met een landgenote, Rachel; een vrouw van in de veertig, single, werkte voor een investeringsmaatschappij in Boston, aantrekkelijk, in haar eentje een lang weekend in Parijs (‘Het is een ontzettend drukke baan, en ik kan er alleen af en toe een paar dagen tussenuit’), en erg leuk. We zaten drie uur te praten, en ze dronk net zoveel als ik. Om twee uur ’s nachts, tegen sluitingstijd, legde ze haar hand op de mijne en zei ze dat het maar vijf minuten lopen was naar haar hotel. 

   Het was ontzettend gezellig en romantisch. Ik moest vroeg op om les te geven. Rachel sloeg in bed haar armen om me heen en zei: ‘Ik ben zo blij dat ik je heb ontmoet. Als je vanavond vrij bent…’

   ‘Ik ben vanavond vrij.’

   Ze glimlachte en kuste me. ‘Ik verheug me er nu al op je weer te zien.’

   En dat was wederzijds. Ik was doodmoe, maar tegelijkertijd opgetogen. Ik bleef maar denken hoe slim en hoe leuk Rachel was, en dat het een heerlijk gevoel was om naar haar te verlangen en te weten dat zij naar mij verlangde.

   Die avond was ik volgens afspraak om zeven uur terug in haar hotel, met een fles champagne onder mijn arm. Maar toen ik de receptionist vertelde dat ik voor Rachel kwam, vroeg hij: ‘Bent u monsieur Ricks?’

   Ik knikte.

   ‘Ik vrees dat madame is vertrokken. Een sterfgeval in de familie. Ze heeft dit voor u achtergelaten.’ Hij gaf me een envelop.

   Er zat een haastig gekrabbeld briefje in, op briefpapier van het hotel.

 

Lieve Harry,

 

Heb net gehoord dat mijn moeder vanochtend is overleden. Heel plotseling en heel naar allemaal. Ik heb genoten van ons nachtje samen. Als je ooit in Boston bent…

 

En ze gaf me haar telefoonnummer.

   Ik frommelde het briefje en gaf de fles champagne aan de receptionist, want die had ik niet meer nodig.

   ‘Als je ooit in Boston bent…’

   Rachel, ik zou als een speer naar Boston gaan om je te zien, maar niet langer dan achtenveertig uur. Langer is me niet gegund.

   ‘Heb je haar moeder vermoord?’ vroeg ik Margit de volgende middag.

   ‘Ze was tachtig! Op die leeftijd is een plotselinge hartaanval…’

   ‘Dus als ik ooit weer iets heb met een andere vrouw…’

   ‘Dan verliest ze hopelijk niet zo onverwacht haar moeder.’

   ‘Nee, dan komt ze onder een bus. Je houdt wel van verkeersongelukken, hè? Je vindt het de makkelijkste manier om rekeningen te vereffenen.’

   ‘Je hebt geen bewijs.’

   ‘Dat zeg je altijd.’

   ‘Tot over drie dagen, Harry. En wie weet, misschien is er voor die tijd een blije verrassing.’

   De verrassing kwam die avond kort voor middernacht. Ik was thuis en werkte aan mijn boek toen de telefoon ging. Ik nam op.

   ‘Papa?’

   De hoorn trilde in mijn hand. ‘Megan?’

   ‘Ik wilde even dag zeggen.’

   We babbelden een minuut of twintig met elkaar. Ik bracht de afgelopen tien maanden niet ter sprake, en zij ook niet. Het gesprek verliep aarzelend; ze was duidelijk op haar hoede. Ze vertelde over het ongeluk, over school, dat haar moeder nog steeds geen werk had, dat ze slecht sliep, en dat ze bang was voor van alles en nog wat.

   ‘De psycholoog van school met wie ik praat zei tegen me dat we allemaal bang zijn voor van alles en nog wat.’

   ‘Hij heeft gelijk,’ zei ik. ‘Het geldt voor iedereen.’

   Ze zei dat ze op moest hangen. ‘Maar misschien bel ik je volgende week weer.’

   ‘Dat zou ik fijn vinden,’ zei ik.

   ‘Cool. Tot dan, pa.’

   Nadat Megan had opgehangen, bleef ik nog heel lang aan mijn bureau zitten. Ik had een brok in mijn keel en moest mijn tranen wegslikken. Later vroeg ik me pas af of ‘zij’ dit had georkestreerd. Was dit de ‘blije verrassing’ waar ze het over had gehad?

   ‘Je kunt het niet bewijzen.’

   Maar ik had wel bewijs.

   En inspecteur Coutard had ook bewijs. Mijn laptop. Nog steeds in bewaring op het commissariat de police van het Tiende arrondissement. Een week voor Kerstmis belde hij me op mijn werk om te zeggen dat ik mijn laptop kon komen halen.

   Die middag ging ik erheen. Hij droeg hetzelfde morsige jasje als tijdens ons allereerste gesprek. Zijn bureau was bezaaid met papieren, er lag een hele berg peuken in zijn asbak, en er bungelde een sigaret in zijn mondhoek.

   ‘Hoe bent u erachter gekomen dat ik op het American Institute werk?’ vroeg ik.

   ‘Ik ben rechercheur van politie. En ik weet ook dat u tegenwoordig een carte de séjour hebt en een woning in het Vijfde. Het doet me genoegen dat u bent opgeklommen, dat het beter met u gaat.’

   ‘Ik mag niet mopperen.’

   ‘Deze hebben we niet langer nodig,’ zei hij, wijzend op de laptop die op een hoek van zijn bureau stond. ‘Sezer en zijn handlangers zitten nog steeds achter slot en grendel. Ze moeten voor de rechter verschijnen wegens de moord op Omar en alle andere gebeurtenissen uit februari van dit jaar. Het staat wel vast dat ze veroordeeld zullen worden. Het bewijsmateriaal is onweerlegbaar.’

   Laat het maar aan haar over om voor onweerlegbaar bewijs te zorgen.

   ‘Enfin,’ zei hij, tikkend op mijn laptop, ‘u kunt weer verder met uw boek.’

   ‘Ik heb het opgegeven.’

   ‘Maar waarom?’

   ‘Dat weet u best. Het was slecht.’

   ‘Dat heb ik nooit gezegd.’

   ‘Dat zeg ik ook niet.’

   ‘U hebt de strijkstok toch zeker niet aan de wilgen gehangen?’

   ‘Nee, ik werk aan iets anders.’

   ‘Een nieuwe roman?’ vroeg hij.

   ‘Non-fictie, al zal niemand dat willen geloven.’

   Ik kon zien dat hij het moest verwerken.

   ‘En uw “vriendin”, de vrouw in het Vijfde, ziet u haar nog steeds?’

   ‘Om de drie dagen, vaste prik.’

   Coutard trok zijn wenkbrauwen op en schudde zijn hoofd. Hij drukte zijn sigaret uit en stak een nieuwe op, en hij zat zeker een minuut te paffen terwijl hij me met koele professionele belangstelling bestudeerde. Ten slotte zei hij: ‘Die vrouw is een ware obsessie voor u, monsieur.’

   Dat kan ik niet ontkennen.