ONDER DE GROND
Frank kon zeker niet meer dan drie meter gevallen zijn, maar het
leek wel of hij van een enorme hoogte neer-getuimeld was. Het
onverwachte van zijn val benam hem de adem en toen hij eindelijk
met een smak neerstortte op een hoop aarde en grind, was hij een
ogenblik beduusd en vroeg zich af hoe het kwam dat hij nog leefde.
En toen klonk tot zijn opluchting van vlakbij een stem.
„Hoe is het met je, Frank?"
„Ben jij het, Joe?"
„Je verwacht toch niemand anders hier beneden, wel?" vroeg Joe
lachend.
„Met mij is het best. Niets gebroken. Hoe is het met jou?"
„Een beetje door elkaar geschud, maar verder is alles goed. De
hemel zij dank, dat ik niet op mijn hoofd terecht gekomen ben.
"
„Wat is er eigenlijk gebeurd?"
„Ik denk, dat we achteruit de hoofdschacht van de mijn ingestapt
zijn. De gang waar we waren is natuurlijk een zijtak. Die vormt een
verbinding met de schacht. We zijn nu op de bodem, denk ik. "
Frank had nog steeds de lantaarn in zijn hand. Gelukkig was deze
door de val niet beschadigd en toen hij hem aan knipte scheen het
licht weer in hun gevangenis.
Hoog boven zich zagen ze een stukje van de sneeuwwitte lucht scherp
afstekend tegen de vierkante opening van de schacht.
Een primitieve ladder leidde in de schacht naar boven. Als een
zwarte vlek zagen ze de opening, waardoor ze naar be neden
getuimeld waren en uit dit gat klonken pijnlijke, woedende
kreten.
„Dat monster komt ons niet achterna. Ik denk dat de wolven daarom
zo aarzelden ons te volgen. Ze blijven wel uit de buurt van de
gang, " zei Frank.
„Het is maar goed, dat we net op tijd bij de schacht kwamen. Die
wolf zou anders in een ogenblik tijd op onze huid gezeten hebben.
Hij had gehakt van ons gemaakt. Ik dacht al dat het met ons
gedaan was en toen stapte ik achteruit... plof! Ik dacht dat ik
dwars door de aarde viel. "
„Ik ook. Ik wist niet wat er gebeurde. Ik dacht dat de vloer van de
tunnel onder me wegzakte. "
„Het is maar goed dat de schacht niet dieper is. Anders hadden we
ons leven gered, door de wolf te ontsnappen en onze nek gebroken
door in de schacht te tuimelen. "
„We boffen. Maar nu we eenmaal beneden zijn: wat gaan we nu
beginnen?"
Joe wees naar de ladder.
„We kunnen makkelijk genoeg naar boven. "
„Maar als dit de hoofdschacht is, dan moeten we toch ook de blauwe
kamer kunnen vinden, die op de kaart staat. "
„Het heeft weinig zin terug te gaan, nu we toch al zo'n eind
gevorderd zijn. Ik wist al bijna niet meer waarvoor we gekomen
zijn. "
Frank stond op. Hij was bij de val wel niet gewond, maar had toch
zijn knie wat bezeerd. Gelukkig kon hij toch zonder al te veel
moeite lopen. Hij bekeek de bodem van de schacht grondig, met
behulp van zijn lantaarn. Bijna recht tegenover hen zag hij de
ingang van de tunnel die op de kaart stond aangegeven.
„Dat is 'm!"
Om zijn geheugen op te frissen haalde hij het aanteken boekje uit
zijn zak en de jongens bestudeerden nogmaals de kaart.
„Zo te zien voert deze gang naar de grote kamer. En als we daar
zijn, vinden we weer twee gangen. Deze moeten we volgen. " Frank
wees op de met een kruis gemerkte gang. „En door die gang komen we
in een kleinere kamer. Dan gaan we weer door een tunnel tot we in
die blauwe kamer komen. En daar ligt het goud. "
„Als de bandieten het tenminste al niet hebben. "
„Misschien wel. Maar we hebben toch ook kans dat het niet zo is.
"
Frank liep naar de tunnel, terwijl hij met de lantaarn voor zich
uit scheen. Het was een brede gang en kennelijk veel gebruikt. Hij
onderzocht de vochtige vloer en vond voet sporen die nog vers
waren.
„Er is hier iemand geweest en nog niet lang geleden ook. "
„Vandaag?"
„Moeilijk te zeggen. Voetsporen zien er hier beneden weken lang
vers uit, als er maar niemand overheen loopt. Ik bedoel dat er hier
iemand is geweest, nadat de mijn verlaten was.
Dat zie je duidelijk. "
„Nou, dan zijn we op het goede spoor. "
Met stijgende opwinding gingen de jongens door de tunnel. Frank
liep voorop met de lantaarn. De gang was niet lang en al spoedig
bereikten ze de eerste kamer die op de kaart stond aangegeven. Bij
het schijnsel van de lantaarn zagen ze dat het een grote ruimte
was, die door wegrottend mijnhout gestut werd. De sporen van de
houwelen waren duidelijk op de muren te zien en een omgekeerde
kruiwagen was de stille getuige van het werk, dat hier eens was
gedaan om goud te zoeken. Frank richtte zijn lantaarn naar links en
naar rechts. In een hoek zag hij de ingang van een tweede tunnel,
maar dit was toch niet de goede. Na een paar minuten zoeken vonden
ze de tunnel die op de kaart met een kruis was gemerkt.
„We worden warmer, " zei hij, terwijl ze er naartoe liepen. De gang
was aan beide zijden voorzien van zware balken, om het plafond te
steunen en een instorting te voorkomen.
Ze gingen de tunnel in en struikelden verder over de onge lijke
vloer. Water droop van het plafond en van de muren naar beneden. De
kou en de vochtigheid deden hen huiveren.
De tunnel leidde naar een tweede, kleinere kamer.
„Nu nog de laatste gang. En dan naar de blauwe kamer!"
Ze onderzochten de kleine kamer. Maar geen spoor van een tunnel. In
een van de hoeken zagen ze een grote hoop grind en stenen, op de
vloer lag een gebroken houweel en tegen de muur stond een roestige
schop. Er waren veel voetsporen op de vochtige grond, maar van een
uitgang was geen spoor te bekennen.
„Dat is vreemd, " mompelde Frank, terwijl hij zijn lantaarn op de
wanden richtte. „Ik weet zeker dat we hier goed zijn. "
Hij keek weer op de kaart. Ze hadden de aanwijzingen nauwkeurig
opgevolgd en als de kaart goed was, moesten ze hier toch een tunnel
vinden die uit dit gewelf voerde.
„Hoor eens!" zei Joe plotseling.
Ze bleven doodstil staan.
In de mijn heerste diepe stilte.
„Wat is er aan de hand?" fluisterde Frank na een poosje.
„Ik dacht dat ik iets hoorde — net of er iemand praatte. "
Ze luisterden weer, maar ze hoorden niets dan af en toe het tikken
van druppels water die van de wanden vielen.
„Dan is het zeker verbeelding geweest, " zei Joe eindelijk. „Maar
ik dacht heus dat ik een stem hoorde. "
„De mijn is vol echo's. Het was waarschijnlijk de wind. "
„Dat zal dan wel. Maar het is ook zo griezelig, dat je van alles in
je hoofd haalt. "
„Het zou er niet best voor ons uit zien, als die bandieten nu
kwamen aangemarcheerd. "
„Daar is niet veel kans op. Ze zullen heus niet in dat hondeweer
buiten zijn. "
De jongens hervatten hun speurtocht door het gewelf. Ze schenen met
hun lantaarn in alle richtingen, in de hoop dat ze de gang zouden
vinden, die zo duidelijk op de kaart stond aangegeven. Ze hadden
geen succes.
„We zijn vast de verkeerde gang ingegaan, " merkte Joe op.
„Ik weet zeker dat we de goede hebben genomen. Ik heb er speciaal
op gelet. Maar wacht eens! Misschien heeft Zwarte Peper de tunnel
wel gecamoufleerd!"
„Daar zeg je zoiets. Dat kan best. "
Frank scheen met zijn lantaarn op de hoop stenen en grind in de
hoek van het gewelf. Aan de voet van de hoop zag hij voetsporen,
die recht naar, of van de hoop af leidden.
„Misschien is het hier wel, " zei hij en terwijl hij de lantaarn
aan Joe gaf, pakte hij de schop. Hij viel verwoed op het grind aan
en gooide scheppenvol naar de kant. Het duurde niet lang of hij gaf
een kreet van voldoening. Want achter de hoop grind zag hij nu een
houten deur.
„Zo, nu komen we ergens!"
Het grind vloog in het rond en binnen een paar minuten, was de deur
in zijn geheel te zien. Voor de deur lagen nog enkele rotsblokken,
die de jongens echter in een oogwenk weggerold hadden. Tot hun
teleurstelling hing er een roestig hangslot aan de deur, maar Joe
dacht ineens aan de ge broken houweel, die hij in het gewelf had
zien liggen en deze raapte hij op. Een paar felle slagen en het
hangslot lag in stukken op de bodem. Hij rukte aan de deur en heel
langzaam opende deze zich onder het protesterend gekraak van de
scharnieren.
Frank gooide de schop opzij en ging als eerste door de deuropening.
De tunnel was hier erg slecht en smal. Ze gingen voorzichtig
verder. Het viel Frank op, dat de kleur van de grond en de rotsen
hier anders was.
„Het lijkt wel blauw, " zei hij tegen zijn broer. Een of andere
chemische stof gaf aan de ondergrondse gang een vreemde tint, die
zelfs bij het gebrekkige licht duidelijk zicht baar was.
De tunnel werd nog smaller en de jongens persten zich nu werkelijk
tussen de wanden door. Plotseling stapten ze in een volgende
kamer, die eveneens in de rotsen uitgehouwen was.
De wanden hier waren nog dieper blauw gekleurd en de vochtige aarde
gaf een vreemd schijnsel af.
„Nu kunnen we ons in ieder geval niet vergissen!" zei Frank
triomfantelijk. „We zijn eindelijk in de blauwe kamer. "
Zijn woorden echoden door de kleine ruimte. De jongens beefden van
opwinding. Het einde van hun speurtocht was in zicht. Ergens in
deze ondergrondse kamer lagen vier zakken goud. Maar waar. Aan de
bodem van de kamer was niets bijzonders te zien. Er waren vaag een
paar voetsporen te zien, maar er was niets dat op een geheime
bergplaats wees. Frank haalde nogmaals de kaart tevoorschijn.
„Goud bij cirkel, " zei hij, de instructies hardop voorlezend. „Op
de map staat de cirkel in de rechterhoek aan de over kant van de
kamer. " Hij liep naar de aangeduide plaats. De grond was hier
ongewoon gelijk en glad.
„Ik denk dat het goud hier begraven ligt, " zei Frank. „Daar staat
de afdruk van een schop. "
„Ik ga die schop uit de andere kamer halen. Geef mij eens even die
lantaarn. "
Joe verdween uit de blauwe kamer. Zijn voetstappen echoden door de
smalle gang.
Frank Hardy wachtte in de vochtige duisternis. Hij voelde zich
enorm opgewonden. Ze stonden eindelijk op het punt die
geheimzinnige zaak van het verborgen goud op te lossen — als die
bandieten het nu maar niet ingepikt hadden.
Hij wachtte in spanning op de terugkeer van zijn broer.