DE SNEEUWSTORM
De Hardy's zetten er flink de pas in. De wind huilde over de
rotsen en floot door de bomen. De hele berg was gehuld in een
sluier van wervelende sneeuw en toen de wind aan wakkerde, prikte
de sneeuw in hun gezicht en zwiepte tegen hen aan.
„Er komt storm, " zei Frank en hij dook dieper in de kraag van zijn
jas.
„Ik hoop dat het niet erger wordt. Anders vinden we die plek nooit.
"
„We geven het nu niet meer op. Als we tot morgen wachten is het
misschien te laat. "
De storm nam snel in kracht toe. De sneeuw viel zo dik, dat zelfs
de toppen van de rotsen niet meer te zien waren. En al vlug was het
pad zo bedekt, dat de jongens het alleen nog maar op de gis
volgden.
Dat was heel moeilijk, want op vele plaatsen slingerde het pad zich
tussen de rotsen door en nu het ondergesneeuwd was, was het niet
eenvoudig de ingewikkelde kronkelingen te volgen. Soms was Frank
het spoor helemaal bijster, maar het lukte hem toch steeds het pad
terug te vinden.
De jongens worstelden zwijgend verder. De windkracht nam nog steeds
toe en de sneeuw viel zo dicht, dat Joe zijn broer nog maar
nauwelijks kon onderscheiden, hoewel hij maar ongeveer twee meter
voor hem liep. Plotseling zag hij dat zijn broer stilhield.
„Ik ben het pad kwijt!" riep Frank, terwijl hij terugkeerde.
Ze stonden nu tot hun enkels in de sneeuw. Er was geen spoor van
een pad te ontdekken. Hoog boven hen konden ze vaag een steile
sombere rotswand zien en voor hen doemde een onbegaanbare
rotshelling op.
„Ik was het al eerder kwijt, maar ik dacht dat ik toch in de goede
richting ging en verderop wel weer op het juiste spoor zou komen.
We zullen terug moeten. "
Ze keerden op hun schreden terug. Het sneeuwde nu zo ontzettend,
dat hun eigen voetsporen vrijwel weggevaagd waren. Ze konden
nauwelijks de weg terug vinden naar de
plek waar ze van het pad afgeraakt waren. Ze vonden het echter toch
nog en gingen in een andere richting verder.
Het werd bitter koud en hoewel ze warm gekleed waren, begonnen ze
toch de uitwerking te voelen van de koude wind die langs de ijzige
berghellingen naar beneden waaide.
Ze trokken hun mutsen over de oren en gingen langzaam voorwaarts
recht tegen de verschrikkelijke wind in, die tegen hen aanbeukte en
vlagen sneeuw tegen hen aan wierp.
Frank gaf een kreet van triomf toen hij eindelijk het pad weer vond
in de beschutting van een paar enorme steen klompen, waar de sneeuw
nog niet doorgedrongen was. Ze gingen met nieuwe moed verder.
Eindelijk kwamen ze door de pas waar het pad naar het verlaten kamp
van de bende overging in het hoofdpad. Hier rustten ze even.
Ver beneden zich zagen ze de helling van de berg, gehuld in een
sluier van opgezwiepte sneeuw. De stad was door de witte massa
geheel aan het oog onttrokken.
„Wat denk je, zullen we het wagen?" vroeg Frank.
„Naar de mijn?"
„Ja.
„Jij staat aan het hoofd van de optocht. We doen dus wat jij zegt.
"
„Als je denkt dat de storm te hevig is, dan gaan we naar de hut
terug. "
„Wat doe jij het liefste?"
„Ik zou het niet prettig vinden het bijltje er nu bij neer te
leggen, " antwoordde Frank, na een korte aarzeling.
„Zo denk ik er ook over, " zei Joe. „Ik stem dus voor het verder
zoeken naar de mijn. Als we daar eenmaal zijn, kunnen we in ieder
geval beschutting zoeken tegen de storm. "
„Ik dacht wel dat je dat zou zeggen, " lachte Frank. „Dan gaan we
maar. Zover ik me herinner ligt de mijn beneden ons en iets naar
rechts. "
„We zullen het wel vinden, denk ik. "
Ze begonnen de helling af te lopen. Maar toen ze eenmaal uit de
bescherming van de rotsen waren merkten ze, dat de kracht van de
storm op de helling wel het tienvoudige was geworden. De
sneeuwstorm kwam hen met volle kracht tegemoet.
„Het is erger dan ik dacht, " mompelde Frank.
De helling was diep en steil. Ze konden van het pad alleen maar een
vage aftekening tegen de sneeuw zien.
Frank gleed uit over een gladde steen en tuimelde een paar meter de
helling af, tot hij in een sneeuwbank bleef liggen. Hij stond
langzaam op en hinkte verder, gehinderd door een verstuikte
enkel.
Het pad liep om een hoge klip heen en Frank liep om de voet van de
klip en verdween tussen twee hoge rotsmassieven. Joe kon de omtrek
van zijn broer maar vaag zien en hij haastte zich naar voren om hem
niet geheel uit het oog te verliezen.
Toen hij echter de hoek om kwam zag hij voor zich een dichte
sneeuwjacht, die als een enorm wit gordijn uit de hemel was
neergelaten. Hij zag geen Frank.
Hij volgde het pad zo goed hij kon, maar na een paar minuten stond
hij stil. Hij stond nu op de onbeschutte helling en de wind kwam
hier uit alle richtingen, zodat de sneeuw aan alle kanten om hem
heen joeg. Het toch al onduidelijke pad was nu helemaal niet meer
te zien.
Hij riep: „Frank! Frank!"
Maar de wind overstemde zijn geroep. Paniek overviel hem een
moment, maar hij kalmeerde spoedig toen hij tot de conclusie kwam,
dat Frank meteen zou terugkeren, als hij merkte, dat hij zijn broer
kwijt was.
Onzeker deed hij een paar passen voorwaarts, tot het tot hem
doordrong, dat hij wel eens in de verkeerde richting kon lopen en
dat als Frank terugkwam hij hem misschien niet kon vinden. Dus
probeerde hij weer naar het pad terug te keren. Maar de sneeuw viel
nu zo hevig, dat het wel leek of hij in een leegte liep, waarin
iedere richting zoek was.
Hij was hopeloos verdwaald, dus bleef hij staan waar hij was en
riep keer op keer. Er kwam geen antwoord. Het enige wat hij hoorde
was het aanhoudend gehuil van de wind en het ruisen van de sneeuw.
Hij dacht eenmaal dat hij uit de verte een zwakke kreet hoorde,
maar hij was er niet zeker van. En hoewel hij aandachtig luisterde,
hoorde hij niets meer.
Toen hij daar zo stond op de rotsen, met de sneeuw die op hem
aanstormde en de wind die om hem heen huilde, voelde Joe de ijzige
greep van de kou. Hij sloeg zijn armen tegen zijn borst om warm te
blijven. Hij kende het gevaar van stilstaan in een dergelijke
sneeuwstorm. Hij moest verder.
Hij worstelde zich naar voren, gleed uit en viel op de rotsen. Hij
kwam weer overeind en ging langzaam voorwaarts recht tegen de storm
in. Hij wist niet of hij het pad volgde, maar hij trachtte in ieder
geval de helling af te lopen.
Wat Frank betreft, die was koppig tegen de storm in blijven lopen,
er vast op rekenend dat Joe vlak achter hem aan kwam. Pas toen hij
een heel eind gelopen had, kwam hij tot de ontdekking dat zijn
broer hem niet volgde. Hij draaide zich om en toen hij inderdaad in
de sneeuwjacht de figuur van zijn broer niet kon ontdekken, keerde
hij op zijn schreden terug, terwijl hij uit volle borst riep. Er
kwam geen antwoord.
Van rechts naar links lopend zocht hij overal. Hij durfde niet te
ver te gaan, uit angst dat hijzelf de weg zou kwijt raken. Frank
was bang, dat Joe gevallen was en zich bezeerd had. Als hij zich
namelijk niet meer kon bewegen en hulpe loos op de berghelling lag,
zou hij dood vriezen. Hieraan denkend, zocht hij verwoed in het
rond. Hij trachtte het pad terug te lopen, maar de sneeuw had zijn
voetsporen bedekt en hij kwam in een sneeuwbank terecht die hem tot
de knieën reikte en hij wist dat hij het pad weer kwijt was.
Hij ploegde doelloos door de sneeuw, maar het pad was niet te
vinden. Frank beet zijn tanden op elkaar en liep in alle
richtingen, terwijl hij ieder moment stilhield om te roepen.
Hij wist dat zijn stem in de storm verloren ging, maar toch hoopte
hij, dat Joe hem zou horen.
Frank Hardy kreeg een overweldigend gevoel van een zaamheid, toen
hij zo tussen de rotsen en door de diepe sneeuwbanken liep. Het
leek hem toe dat hij alleen was in een wereld van wervelende winden
en jagende sneeuw die neer viel uit een loodgrijze lucht.
Hij riep keer op keer, maar tevergeefs.
Het was nog steeds middag, maar de lucht was zo donker dat het wel
schemer leek. Als het duister inviel en ze waren verdwaald op de
berg, was er weinig hoop dat ze de volgende ochtend nog in leven
zouden zijn. Ze zouden omkomen van de kou.
Ik kan het beste terug gaan naar de hut van Hank Shale en zorgen
dat er een aantal mensen op zoek gaan naar Joe, dacht hij.
Dit scheen hem de enige oplossing toe. Maar toen hij zich omdraaide
en de weg die van de berg afleidde weer pro beerde te vinden,
merkte hij dat hij hem kwijt was. Er was geen spoor van te
vinden.
„En nu ben ik ook de weg kwijt!" mompelde hij.