HET VERHAAL VAN FENTON HARDY
Lucky Bottom was 's winters een bijzonder troosteloze plaats. In
de andere jaargetijden ging er al geen bijzondere
aantrekkingskracht van uit, maar als de koude wind van de
berghellingen woei en de sneeuw dicht in de smalle straten viel,
leek Lucky Bottom wel een verlaten dorp.
Het was vroeger een welvarende mijnnederzetting geweest, maar de
mijnen raakten een voor een uitgeput en nu was er nog maar een van
over.
Een paar goudzoekers hadden in het dorp nog steeds hun
hoofdkwartier en hingen er rond met de vage hoop, dat ze op zekere
dag een vondst zouden doen, die de stad weer tot zijn vroegere
glorie zou brengen. In het algemeen oordeelde men echter, dat de
dagen van Lucky Bottom geteld waren.
Er stonden een paar mensen op het perron met tanige, verweerde
gezichten. De Hardy's waren die dag de enige passagiers. Het was
klaarblijkelijk heel ongewoon dat iemand in Lucky Bottom uitstapte,
want de lanterfanters staarden hen aan, of ze uit een andere wereld
kwamen.
„Kunt u me zeggen, waar de hut van Hank Shale is?" vroeg Frank aan
een van de mannen die tegen een hek ge leund stonden.
De dorpsbewoner verschoof zijn pruim tabak, spuugde eens in de
sneeuw en dacht na.
„Recht de Hoofdstraat uit, " zei hij. „Dan ga je tegen de heuvel
op. Boven op de heuvel vind je Hanks hut. Je kunt hem hiervandaan
zien. "
Hij bracht hen naar het eind van het perron en wees naar de top van
een heuvel, achter de groep huisjes die de hele stad vormden.
De jongens zagen een kleine blokhut, bijna geheel ver borgen achter
de bomen en vrijwel ingesneeuwd. De afstand was niet groot en dus
zetten Frank en Joe koers naar de hut, na de man te hebben
bedankt.
Ze gingen door Lucky Bottom, dat niets meer was dan een verzameling
primitieve houten huizen en hutten aan weerszijden van een brede
straat. Toen gingen ze de heuvel
op tot de straat ophield. Verder volgden ze een smal pad door de
sneeuw tot ze eindelijk bij de woning van Hank Shale kwamen.
Hun nadering was blijkbaar opgemerkt, want de deur ging open toen
ze bij de hut kwamen en een man met een grote hangsnor stond hen op
te wachten.
„Zijn jullie de Hardy's?" vroeg hij met een piepstem.
„Ja. Hier woont toch meneer Shale?" antwoordde Frank.
„Kom erin. Kom erin, " nodigde Hank Shale hen uit, terwijl hij
opzij ging om hen binnen te laten.
„We hadden jullie gisteren al verwacht. "
De jongens kwamen in een kleine blokhut met twee kamers. Het was
een typisch vrijgezellenverblijf, dat er des ondanks erg verzorgd
en schoon uitzag. Ze hadden nauwelijks tijd om rond te kijken, want
Hank Shale ging hen voor naar de aangrenzende kamer.
„Jullie vader is hier, " zei hij. „Kom maar mee. "
Ze volgden hem de slaapkamer in en daar vonden ze Fenton Hardy op
een smal bed. Toen ze binnenkwamen ging hij overeind zitten en stak
zijn hand uit.
„Dag jongens!" groette hij, met een opgewekte lach. „Ik ben blij
jullie te zien. "
Toen de begroetingen afgelopen waren, nam Hank Shale de jassen van
de jongens aan en begon de tafel te dekken voor het avondeten. Al
heel vlug vulde de hut zich met de heerlijke geur van koffie.
Terwijl Hank in de andere kamer bezig was, hadden de jongens
gelegenheid met hun vader te praten.
„Hoe bent u gewond ge raakt, Vader?" vroeg Frank.
Fenton Hardy leunde met een zucht achterover in zijn kussens.
„Ik heb twee ribben gebro ken, " vertelde hij. „Ik ben van een
grote rots in de bergen gevallen en nu moet ik het bed houden tot
de ribben weer in orde zijn. Ik mag wel blij zijn, dat het niet
veel erger is. "
„We dachten al, dat er iemand op u geschoten had. "
„Nee, zo erg was het niet. Ik zat een kerel achterna en als ik niet
van die rots getuimeld was, had ik hem gekregen ook. Mijn goede
vriend Hank Shale stond erop, dat ik in zijn hut zou blijven tot
mijn ribben weer geheeld waren. Het is niet ernstig, maar ik zal
toch een poosje binnenshuis moeten blijven. Daarom heb ik jullie
laten komen. "
„Wilt u, dat wij met de zaak doorgaan, waar u opgehouden bent?"
Hun vader knikte.
„Ik kan jullie wel helpen, ook al lig ik in bed, " zei hij. „Maar
wat heeft jullie eigenlijk zo opgehouden? We hadden jullie gisteren
al verwacht. "
De jongens keken elkaar aan.
„U heeft vijanden, die wisten dat we zouden komen, Vader, " zei
Frank. „Ze hebben geprobeerd ons in Chicago op een dwaalspoor te
brengen. We hebben daar een hele dag vertraging gehad. "
„Hoe kwam dat dan?"
De jongens vertelden hun vader over de ontmoeting met de man die
zich Hopkins noemde, over het opgesloten zitten in de coupé van de
verkeerde trein, van hun gevecht op de weg en hun terugkeer naar
Chicago. Ze vertelden van hun simpele vermomming tijdens hun reis
en hun vader knikte goedkeurend. Toen zij vertelden van de ruw
uitziende kerel, die de trein doorzocht had in het mijndorp,
fronste hij de wenkbrauwen.
„Precies zoals ik al dacht, " merkte hij op. „Iemand moet een kopie
in handen hebben gekregen van het telegram, dat ik jullie gezonden
heb. "
„Zoiets doet de telegrafist toch niet?"
„Nee, maar ze kunnen de lijn wel afgetapt hebben. Ze konden heus
wel begrijpen, dat als ik een bericht verzond, het zou zijn om
iemand hierheen te laten komen om me te helpen. En die bende,
waarmee ik de strijd heb aangebonden, is tot alles in staat. "
„Wat zijn het voor kerels?"
„Dat is een lange geschiedenis, jongens. Maar omdat jullie aan deze
zaak zullen meehelpen, zal ik maar meteen alles vertellen wat ik
weet. Het gaat om een hoeveelheid goud, die van drie goudzoekers
werd gestolen. Een van hen, Bart
Dawson "
„Bart Dawson!" riepen Frank en Joe in koor uit.
Hun vader keek hen verbaasd aan.
„Ja. Kennen jullie hem dan?"
„Dat is de man, waar Jadbury Wilson het over had!" riep Frank
uit.
„En wie is Jadbury Wilson, als ik vragen mag?"
„Dat vertellen we u straks wel, Vader. Het kan best zijn, dat het
dezelfde niet is, maar hij had het over een goud zoeker, die Bart
Dawson heette. Gaat u maar door met uw verhaal, dan vertellen wij u
straks over Wilson. "
„Nu dan, die knaap Dawson vroeg me hierheen te komen en vertelde me
dat het goud van hem was gestolen, door een stel bandieten die al
jaren lang de hele omgeving onveilig maakten. De bandieten staan
bekend als de bende van Zwarte Peper. "
„Zwarte Peper! En zijn echte naam is Jack Pepperill. "
„Jullie schijnen net zo veel van die kerels af te weten als ik, "
zei de detective verbaasd.
„We vertellen u straks wel, hoe we daaraan komen. Het is in ieder
geval dezelfde. Gaat u maar door. "
„De bende van Zwarte Peper heeft het goud van deze goudzoekers
gestolen. Dat heb ik al ontdekt, toen ik pas twee dagen aan de zaak
werkte. We stelden een val op voor twee leden van de bende en zagen
kans ze te pakken te krijgen. We dreigden hen met de gevangenis,
als ze niet ver telden waar het goud gebleven was. Ze verklaarden
dat een van de bendeleden er met het goud vandoor gegaan was. Het
zat in vier zakken en hoewel de bende de achtervolging inzette en
ze de man gevangen namen, waren de zakken verdwenen. Wat ze ook
deden, ze konden de kerel niet zover krijgen, dat hij vertelde waar
hij het goud verborgen had. Hij ontkende de diefstal hardnekkig,
zei dat hij niets van het goud wist en ontsnapte nog diezelfde
nacht.
De bandieten dachten, dat het goud ergens in een verlaten
mijnschacht verborgen moest liggen. Dat was het verhaal dat die
twee schurken ons vertelden en terwijl ik hun be weringen probeerde
te onderzoeken werd ik aangevallen door Zwarte Peper zelf. Ik zag
kans hem van het lijf te houden en hem te ontwapenen, maar hij
vluchtte en dus zette ik hem na. Toen viel ik van die rots en brak
twee ribben. "
„En is er verder nog iets gebeurd?"
„Nee. Ik weet niet of ik die twee bandieten die we ge vangen
genomen hebben moet geloven of niet. Het kan heel goed zijn, dat ze
de waarheid verteld hebben. Het is helemaal niet uitgesloten, dat
het goud inderdaad is gestolen door de kerel die gevlucht is. Ze
zeiden dat hij later is ontsnapt en dat ze vermoedden, dat hij
terug is gegaan
naar de plek waar hij het goud verborgen had en er toen mee vandoor
gegaan is. "
„Als dat zo is, zullen we het wel niet meer te pakken krijgen.
"
„Dat is het nu juist. Daarom komt die geschiedenis me een beetje
verdacht voor. Als de vluchteling het goud opge haald had en
verdwenen was, zouden de bandieten het zoeken al lang opgegeven
hebben en dan zouden ze mij in ieder geval niet meer lastig
gevallen hebben. Maar ze zijn nog steeds in de omgeving en ik heb
nu maar het idee, dat ze precies weten waar het goud verborgen is
en alleen maar op een gelegenheid wachten om het te pakken te
krijgen. Ik geloof dat het verhaal van de vluchteling en zijn ver
dwijning met het goud gelogen is. Ze wilden me alleen maar op een
dwaalspoor brengen in de hoop dat ik de zaak als verloren zou
beschouwen, naar Bayport terug zou gaan en hun ruim baan zou laten.
"
„Wat is dan uw theorie over het goud?"
„Ik geloof dat ze heel goed weten waar het is. Ze hebben het op een
veilige plaats verborgen, maar ze durven het niet te verwijderen.
Ze willen natuurlijk wachten tot de zaak gesust is en dan gaan ze
waarschijnlijk uit elkaar. Later ontmoeten ze elkaar ergens anders
om de buit te verdelen. "
„En ons probleem is. "
„Het goud te vinden. " Fenton Hardy keek zijn zoons ernstig aan,
terwijl hij dit zei. „Ik heb veel vertrouwen in jullie, " vervolgde
hij. „Het vergt alleen een hoop werk en waakzaamheid. De hoofdzaak
is, dat de bende hierdoor zenuwachtig wordt. Ze merken natuurlijk
dat we de zaak niet opgegeven hebben en worden bang om iets te
doen. En nu, " zei hij, „mogen jullie me wel eens vertellen hoe
jullie de namen van Bart Dawson en Zwarte Peper al eerder ge hoord
hebben. "
Hierop vertelden Frank en Joe hun vader van hun ont moeting met
Jadbury Wilson, de oude goudzoeker, die zei dat hij vroeger in
Lucky Bottom gewoond had. Ze vonden het het beste niet te
vertellen, dat Jadbury Wilson, Bart Dawson verdacht van diefstal.
Als Bart Dawson weer terug was in Lucky Bottom, was het volgens hen
beter met dit nieuws nog even te wachten. Zij vertelden hun vader
alleen maar, dat Wilson de namen van Dawson en Zwarte Peper had
genoemd, als enkelen van de mannen die in Lucky Bottom hadden
gewoond toen hij daar naar goud had gezocht.
„Wat is Dawson voor iemand?" vroeg Frank.
„Een beste kerel!" verklaarde hun vader prompt. „Een dijk van een
kerel, zoals de goudzoekers zouden zeggen. Het verlies van het goud
heeft hem zwaar getroffen. Hij ver telde me, dat hij zijn hele
leven door pech achtervolgd is. Nu hij een fortuin onder zijn
bereik had, was het verlies ervan zeer zwaar voor hem. "
Frank had het gevoel, dat Bart Dawson met gelijke munt was betaald.
Hij had Jadbury Wilson een fortuin ontstolen, nadat deze vele jaren
met grote moeilijkheden te kampen had gehad. En nu kreeg hij een
koekje van z'n eigen deeg te eten. Toch kwam het hem vreemd voor,
dat Fenton Hardy zo overtuigd was van Dawsons eerlijkheid, als hij
het type man was die zijn eigen kameraden kon bestelen.
„Aan tafel of ik gooi het weg!" piepte Hank Shale uit de andere
kamer.
„Dat is de gong voor het avondmaal, " lachte meneer Hardy. „Jullie
zullen wel honger hebben na de reis. Gaan jullie maar eten. Hank
brengt het mijne wel hierheen. "
De jongens lieten het zich geen tweemaal zeggen en gingen naar de
andere kamer, waar Hank Shale al een gloeiend heet maal van bonen
en hachee uit een enorme pot opdiste.
Ze aten van ijzeren borden en dronken uit ijzeren kroezen, maar ze
waren het met elkaar eens dat geen enkel maal hun beter had kunnen
smaken.
Zelfs het eten in de restauratiewagen van de trein, heerlijk bereid
en keurig opgediend, zonk in het niet bij dit maal.
Hank was, evenals de meeste mensen die een eenzaam bestaan leiden,
een zwijgzaam man.
Gedurende het maal sprak hij niet, maar toen hij de jongens aankeek
en aan hun verzoek om nog eens op te scheppen voldeed, kroop
langzaam een glimlach over zijn gerimpeld gezicht.
„Dat is het lekkerste maal, dat ik ooit gegeten heb!" ver klaarde
Frank nadrukkelijk, terwijl hij zijn bord voor de tweede maal
schoonmaakte.
„Voor mij ook, " stemde Joe in.
„Blij dat het je smaakte, " zei Hank Shale, buitengewoon
ingenomen.