HET AANTEKENBOEKJE VAN DE BENDELEIDER

„Bent u Bart Dawson?" vroeg Frank.
„Dat ben ik, " zei de oude man. „Ik ben de man van wie ze het goud gestolen hebben. "
De Hardy's keken de oude goudzoeker nieuwsgierig aan. Door de verhalen van Jadbury Wilson over Bart Dawson, hadden ze een antipathie gekregen tegen deze man. Maar hij zag er zo eerlijk en vriendelijk uit, dat ze zich tegen wil en dank tot hem aangetrokken voelden. Hij zag er zeker niet uit als iemand die zijn vrienden in de steek laat en hen berooft op de manier die Jadbury Wilson beschreven had. En toch was de schijn tegen hem. Volgens het verhaal van Wilson had hij zijn vrienden bedrogen en was er met het goud vandoor gegaan.
Maar, zo dacht Frank, zou hij dan twintig jaar wachten voor hij terugkwam naar de schat die hij verborgen had? En waarom zou hij terugkomen met een van de Coulsons?
Was het mogelijk, dat die twee samengespannen hadden tegen Jadbury Wilson? Het raadsel leek onoplosbaar, maar hoe meer Frank naar het goedmoedige, eerlijke gezicht van de oude man voor hem keek, des te meer kwam hij tot de overtuiging dat Bart Dawson geen van de kenmerken had van een dief of een bedrieger.
„Een zit er al vast achter de tralies, " zei Dawson, terwijl hij voldaan in zijn handen wreef. „Ik wou, dat we ze allemaal hadden. "
„Misschien duurt het niet zo lang meer voor het zover is, " merkte Frank op. „We hebben een paar aanwijzingen ge vonden, die ons kunnen helpen. "
„Dat is mooi! Dat is heel mooi!" zei de oude. „Doe je best jongens en je kunt er zeker van zijn, dat Bart Dawson jullie niet zal vergeten. "
Frank en Joe noemden de naam van Jadbury Wilson niet. Ze vonden het maar het beste hiermee te wachten, tot ze iets meer wisten over het gestolen goud. Ze hadden al vroeg geleerd, dat je als detective alles moest horen en zien, maar
zo weinig mogelijk zeggen. Dus zeiden ze Bart Dawson goedendag en verlieten de gevangenis.
„Waar nu heen?" vroeg Joe.
„Naar de plek waar we Dunne Briggs te pakken kregen. Daar waren we op de goede weg naar het kamp. "
„Maar als de bandieten daar nu weg zijn, dan heeft het niet veel zin er nog heen te gaan. "
„Je kunt nooit weten wat we er nog vinden. "
De jongens trokken de bergen weer in en na een uur lopen waren ze weer op het pad dat naar de pas leidde, waar ze de Dunne zo keurig in de val hadden laten lopen. Onderweg spraken ze over hun ontmoeting met Bart Dawson.
„Ik kan me die oude kerel niet voorstellen als een man die zijn vrienden bedriegt en hun goud steelt, zoals Jadbury vertelde, " zei Frank voor de tiende keer. „Ik zie er geen oplossing voor! Je kunt met je klompen aanvoelen dat hij geen schurk is. "
„En toch was Jadbury er absoluut van overtuigd, dat hij hen in de steek gelaten had. "
„En hij had het goud in zijn bezit. Dat weten we. Hij kwam hier terug om het op te graven. En dat bewijst dat hij het verborgen heeft, net zoals Wilson vertelde. Het hele verhaal klopt precies. "
„Maar waarom zou hij dan Coulson meegebracht hebben?" wierp Joe tegen.
„Dat is heel vreemd. Ik begrijp er niets van. Ik geloof dat we Coulson moeten opzoeken en hem vertellen wat we weten. We moeten hem vertellen, wat Jadbury Wilson ons gezegd heeft en hem eens vragen wat hij ervan denkt. "
„Dat is wel het beste. Maar vind je het niet gek dat Jadbury Wilson daar in Bayport wat te maken heeft met deze zaak helemaal in Montana?"
„Dat is zeker toevallig. We hebben de zaak van twee kanten tegelijk benaderd. Bart Dawson en Coulson weten heel veel wat wij niet weten, maar aan de andere kant weten wij veel waarvan Bart Dawson en Coulson geen idee hebben. "
„Ik denk dat wij in het voordeel zijn. Morgen proberen we Coulson te vinden. "
De jongens liepen nu door de pas en ze kwamen langs de plek waar de rotsen voorover hingen en ze de bandiet ge vangen hadden. De sporen van de worsteling waren nog steeds duidelijk in de sneeuw te zien.
„Die arme Dunne!" zei Frank lachend. „Die kan zich wel voor zijn kop slaan, dat hij zoveel gepraat heeft. "
„We hebben hem goed voor de gek gehouden. Hij was er zeker van, dat de rest van de bende in de gevangenis zat. "
„We hebben er niet om gelogen. Hij heeft zonder meer aangenomen, dat de boeven gearresteerd waren. We hebben hem alleen maar in die waan gelaten. " De jongens grinnikten toen ze eraan terug dachten, hoe makkelijk het was geweest de Dunne om Je tuin te leiden.
„Als het nu met de anderen ook maar zo makkelijk ging!" zei Frank.
„Dat zal wel niet. Ik denk dat we met Zwarte Peper nog wel wat moeilijkheden zullen hebben, voor de zaak opgelost is. Hij heeft Lucky Bottom geloof ik, goed onder de duim. "
„Het zag er in ieder geval naar uit, dat de sheriff goed bij hem onder de plak zat. Als Bart Dawson niet op het juiste ogenblik was gekomen, dan denk ik niet dat Briggs nu in de gevangenis zat. "
Het pad leidde nu naar een groepje bomen en hier waren sporen te zien die erop wezen, dat er nog niet zo lang ge leden mensen gewoond hadden. Verschillende bomen waren omgehakt, waarschijnlijk voor brandhout en de stompen staken boven de sneeuw uit.
Er waren heel veel voetsporen in de buurt van het bosje en op enkele plaatsen was de sneeuw stevig aangestampt.
Toen de jongens dichterbij kwamen, zagen ze vaag een kleine hut midden tussen de bomen.
„Nu moeten we oppassen, " zei Frank zachtjes. „Het kan best zijn, dat er een paar teruggekomen zijn. "
De jongens gingen voorzichtig verder en bleven zoveel mogelijk in de dekking van de bomen. Ieder ogenblik bleven ze staan luisteren.
Maar ze hoorden niets. Er klonken geen stemmen uit de hut. Het enige geluid dat ze hoorden, was het ruisen van de wind in de bomen. Zachtjes slopen de jongens naar de hut, die op een kleine open plek tussen de bomen stond. Aan de rand van de open plek bleven ze staan. Maar ze hoorden nog steeds niets en eindelijk was Frank ervan overtuigd dat alles verlaten was.
„Er is niemand, " zei hij opgelucht. „We gaan eens rond kijken. "
Ze liepen zonder verdere omslag over de open plek naar de deur van de hut. Deze stond half open. Frank gluurde naar binnen. Alles was leeg. De hut was spaarzaam gemeubileerd, met een ruwe tafel, twee stoelen, en aan beide zijden kooien om in te slapen. Achter in het gebouwtje stond een kleine kachel en de ruimte werd zwak verlicht door een raam. Aan alles was duidelijk te zien, dat de schurken overhaast ver trokken waren. Papieren, kledingstukken en waardeloze voor werpen lagen overal over de vloer verspreid. Een van de stoelen lag omgevallen op de vloer. Er heerste de grootste wanorde.
De jongens gingen naar binnen.
„Zo te zien hebben ze geen tijd verspild toen ze weggingen, " merkte Joe op.
„Zeg dat wel. De hut ziet eruit of er een orkaan gewoed heeft. "
„Zullen we die papieren eens door snuffelen?" Joe wees naar een verspreide hoop oude enveloppen, brieven, verfom faaide weekbladen en gescheurde stukken papier die op de vloer lag.
„Daar stond ik net aan te denken. " Frank pakte een handvol papieren op en ging op een bed zitten. Hij begon de boel te sorteren. De weekbladen gooide hij opzij. Op sommige stukken papier stond niets dan een paar gebrekkige teke ningen of met potlood geschreven getallen, waarschijnlijk het werk van de bandieten om de verveling te verdrijven.
Frank legde een of twee brieven opzij, daar die wel eens een aanwijzing konden geven over de identiteit van de bende-
leden. Toen hij de eerste handvol papieren had doorgekeken pakte hij weer een stapeltje.
Plotseling slaakte hij een kreet van voldoening.
„Iets gevonden?" vroeg Joe.
„Dat kon wel eens van waarde zijn. " Frank hield een klein zwart aantekenboekje omhoog en begon het door te bladeren. Op de binnenkant van de omslag las hij:
„Eigendom van Zwarte Peper. "
„Dat is het notitieboekje van meneer de chef zelf. Daar zal wel wat in staan. "
Frank begon het boekje aandachtig door te kijken. De eerste paar bladzijden leverden niets op. Er stonden bijna uitsluitend afkortingen in een soort geheimschrift, dat waar schijnlijk alleen door de boef zelf gelezen kon worden. Op een van de volgende bladzijden stonden diverse namen ge schreven. Hij herkende de namen van de Dunne, de Korte en Jack, het trio dat hen bij de verlaten mijn gevangen genomen had. Naast hun namen stonden diverse bedragen vermeld, waarschijnlijk hun aandeel in de buit.
Toen zag hij op de volgende bladzijde een ruwe platte grond. Hij bekeek de tekening nieuwsgierig. Het zag er zo ongeveer uit als een plattegrond van een zeer primitief huis. Er was een grote kamer, die toegang gaf tot twee gangen. Een van die gangen was met een kruis gemerkt en beide gangen leidden naar een kleine kamer.
Vanuit een van deze kamertjes leidde weer een gang die nogmaals naar een kamertje voerde. In de hoek van dit kamertje was een kleine cirkel getekend.
„Zo'n gekke plattegrond van een huis heb ik nog nooit gezien!" zei Joe, die over de schouder van zijn broer gluurde.
Frank bekeek de plattegrond nog eens aandachtig en toen keek hij op.
„Zeg, dat is helemaal geen huis. Dat is een mijn!" zei hij. „Het is de plattegrond van een mijn. Deze grote kamer is de centrale mijnhal aan de voet van de schacht en die gangen zijn tunnels, die daar vandaan gegraven zijn. "
„Misschien is het wel de mijn waar het goud verborgen ligt!" riep Joe opgewonden uit.
„Er staat op een andere bladzij misschien nog wel meer over. " Frank bladerde nog verder en vond datgene waarna hij zo ijverig zocht.
Boven aan de bladzijde stond met een ongeoefend krabbel- pootje geschreven: Mijn bij de eenzame boom.
Daaronder stond het volgende: „Volg de aangekruiste gang
naar het tweede gewelf, dan door de tunnel naar de blauwe kamer. Goud in de cirkel. "
Frank keek zijn broer aan.
„Dit is wat we zochten, " zei hij verrukt. „Het goud heeft daar al die tijd verborgen gelegen. Het enige dat we nu moeten doen is de mijn bij de eenzame boom opzoeken en dan hebben we de schat meteen te pakken. "
„Tenzij de bandieten het intussen al weggehaald hebben, " merkte Joe op.
„Dat is zo. Daar heb ik niet aan gedacht. Ze konden het best eens weggehaald hebben, direct nadat ze het kamp verlaten hebben. Nou ja, die kans moeten we wagen. Ze hebben het nu al zo lang in die mijn laten liggen, dat ze het misschien veiliger vinden het er nog even te laten. "
Frank stond op van het bed en stak het aantekenboekje in zijn zak. Zijn ogen schitterden van opwinding. „Joe, ik geloof dat we op het goede spoor zijn! We weten precies waar het goud verborgen is en ik heb zo'n gevoel dat het er nog is. We hebben geen minuut te verliezen. Kom, dan gaan we meteen op pad, anders zijn die schurken ons voor. "
„Zeg, ik durf wedden dat ik weet waar die mijn is!" riep Joe uit. „Herinner jij je die oude mijn nog, vlak bij de plek waar ze ons te pakken kregen? Daar stond helemaal in zijn eentje een grote spar vlak bij de schacht. "
„Daar is het vast! Kom mee! We gaan het proberen!"
Haastig verlieten ze de kleine hut. Ze waren er nu vast van overtuigd, dat ze het verborgen goud op het spoor waren. Frank herinnerde zich de eenzame spar, waar Joe over sprak; en het leek erop dat die spar het kenteken was van de mijn die ze zochten.
Het sneeuwde hevig toen ze het pad weer afliepen, maar de jongens schenen het in hun opwinding niet eens te merken. Ze vergaten zelfs dat ze die middag nog niet gegeten hadden.
„Als die bandieten ons niet voor zijn geweest, " zei Frank, „dan hebben we vóór vanavond het goud gevonden!"