Anoushka Small: De zwarte man

Edward had het gevoel dat hij gek werd.

Het begon op een gewone dag en niets wees erop dat die het begin van zoveel ellende zou zijn. Hij had normaal geslapen en gedroomd en ook niemand anders in zijn familie had die avond een droom gehad, die als waarschuwing uitgelegd kon worden. Hij maakte zich klaar en reed naar zijn werk. Omdat het nogal ver was, moest hij al vroeg vertrekken. Het was dus nog schemerig en er was weinig verkeer op de weg. Opeens doemde er een figuur voor hem op. Hij probeerde nog te remmen, maar…te laat. Met een misselijkmakende bonk reed hij er tegenaan. Zodra de wagen gestopt was, sprong hij eruit om te zien wie hij geraakt had en om zonodig te helpen. Als dat nog kon. Verbaasd keek hij om zich heen. Er was niets. Geen lichaam, geen lijk, geen bloed, niets. Geen spoor van datgene dat volgens hem net nog hier gebeurd was. Langzaam liep hij naar zijn wagen terug. Hij was zo verbaasd dat hij nog even rondkeek. Toen schudde hij het van zich af, startte de auto en reed verder. Door het werk was hij het voorval al snel vergeten.

De volgende morgen werd hij een beetje te laat wakker, omdat hij de avond tevoren naar een NBA-game op de tv had gekeken. Hij was daardoor doodmoe naar bed gegaan en had geslapen als een blok. Slaperig zat hij achter het stuur. Een gaap verbijtend zag hij nog net een figuur op de rijweg verschijnen. Hij trapte uit alle macht op zijn rem, maar het mocht niet baten. Eenzelfde soort klap was hoorbaar voor hij zijn auto tot stilstand kon brengen. Hij keek achterom naar de weg achter hem. Zoals hij eigenlijk al verwachtte, was die leeg. Hij liep langzaam, ondertussen goed in alle richtingen kijkend, naar de plek toe, waar duidelijk zichtbaar zijn verse remsporen begonnen. Hij onderwierp de weg nogmaals aan een grondig onderzoek. Uiteindelijk had hij genoeg moed verzameld om te roepen. “Hallo, is er iemand daar?” Geen reactie. Met een ongerust hart reed hij verder naar zijn werk. Daar kon hij zijn hoofd er niet bij houden. Was het de gaap uit slaap, die hem dingen had doen zien? De vorige dag was hij echter klaarwakker geweest. Het geluid had hij bovendien echt wel gehoord. Heel duidelijk zelfs. Die avond nam hij, na een dag piekeren, een besluit: hij zou morgen voorzichtig rijden en zijn ogen goed de kost geven. Dan zou hij de man van tevoren zien aankomen. Door dat besluit gekalmeerd viel hij eindelijk in een onrustige, droomloze slaap.

De volgende ochtend reed hij heel langzaam naar zijn werk. Daarbij bleef hij om zich heen kijken. Daar was de plek waar de voorgaande ochtenden de mysterieuze figuur was opgedoken. Bijna zonder na te denken minderde hij vaart. Hij keek links en hij keek rechts in het struikgewas langs de weg. Niets. Uiteindelijk stopte hij. Niets!? Hij was er zo zeker van geweest! Misschien was de vent op een andere weg gaan spoken. Edward was in ieder geval blij dat het gedoe was opgehouden. Het was eng en vermoeiend. Een stuk vrolijker nu trok hij, met een vaartje, op en hoorde meer dan hij zag dat hij de geheimzinnige figuur wéér aanreed. Met een ruk kwam hij tot stilstand. Vloekend sprong hij uit de auto. “Waar ben je lummel? Kom hier! Wat voor rotzooi is dat? ‘s Morgens vroeg mensen stressen? Voor auto’s springen? Kom hier! Ik vermoord je! Je bent dood, hoor je, dood!” Hij stapte in en reed kwaad verder. Op zijn werk was hij niet te genieten. Hij snauwde iedereen af. Hij voelde zich voor schut gezet. Wie was zo brutaal om kiek* op hem te nemen?

≡ Kiek: plezier hebben om iemand of om iets, hoeft niet gemeen te zijn

Wie die grapjas ook was, hij vond hem niet grappig!

Ook thuis was hij nog in een slechte bui. Hij kreeg bijna ruzie met zijn vrouw en ging toen maar vroeg slapen, voor hij écht ruzie met haar kreeg. Dat vroeg slapen deed hem uitgerust opstaan. Hij voelde zich veel beter. En, dacht hij, na die bedreigingen zou de onbekende het wel laten om met zijn plagen door te gaan. Zijn vrouw, die nog half sliep, gaf hij een dikke knuffel om zijn gedrag van de vorige avond goed te maken. Hij maakte zich klaar en floot daarbij een populair liedje.

Toen reed hij weg. Toch was hij nog een klein beetje bang. Hij passeerde de plekken waar de man hem de vorige keren had laten schrikken. Duidelijk waren zijn zwarte remsporen op het wegdek te zien. Hij reed verder. Het werd lichter en er stonden hier minder bomen en struiken langs de weg. En toch zag hij niet meer van de zwarte man dan een schim, toen hij hem raakte.

Elke dag reed Edward de man aan. Langzaam maar zeker werd hij er gek van. Hij kon zich niet concentreren op het werk, thuis, op straat. Van elke schaduw schrok hij op. ‘s Ochtends was het voor hem het ergst. Hij stond op met een naar gevoel, waste zich en kleedde zich langzaam aan, probeerde iets te eten en slofte dan naar de auto. Alles deed hij met tegenzin. Behalve rijden dan. Dat deed hij vol angst. Hoe goed hij ook oplette, altijd verscheen opeens de zwarte figuur die hij niet ontwijken kon en aanreed. Soms kon het hem niet schelen. Hij reed, zag de man, hoorde en voelde de klap en zonder te stoppen of om te kijken vervolgde hij zijn weg. Soms ook stopte hij. Stapte scheldend en bedreigingen roepend uit. Vervloekte de hemel, God, de duivel, het lot. Niets hielp. Gek genoeg, hoe bang hij ook voor de botsing was, was hij toch blij als het gebeurde. Opgelucht, dat het tenminste voorbij was.

Aan niemand vertelde Edward zijn probleem. Als zijn vrouw hem vroeg wat hem scheelde, gaf hij het werk de schuld. Als collega’s het hem vroegen, zijn vrouw. Ondertussen maakte iedereen zich zorgen. Hijzelf nog het meest.

Ook moest hij steeds vaker aan zijn vader denken. Edward herinnerde zich hem als een vrolijke vent. Die van sporten hield. Niet alleen met vrienden, maar vooral ook met zijn kinderen. Edward had genoten van hun wekelijkse spelletje voetbal, op het erf. Hij hield ook van verhalen vertellen. Hij lachte daar altijd zo luid en vrolijk bij dat dat het verhaal extra leuk maakte. Van de ene op de andere dag was hij veranderd. Voetballen met vrienden wilde hij pas als je heel lang zeurde. Lachen deed hij helemaal niet meer. En op een dag was zijn vader verdwenen. Gewoon een dag niet thuisgekomen. Zijn auto was aan de kant van de weg gevonden. Met het portier aan de bestuurderskant open. Sommigen beweerden dat ze hem daarna nog hadden gezien. Gekleed in vuilniszakken of iets wat daarop leek. Edward geloofde dat verhaal natuurlijk niet. Maar hij geloofde in iets dat minstens even treurig was. Hij geloofde dat zijn vader zelfmoord had gepleegd. Hij kon zich wel herinneren hoe somber zijn vader was geweest vlak voor zijn verdwijning. En nog iets anders herinnerde hij zich. Zijn vader schrok makkelijk. Heel vreemd.

Edward dacht er vaak aan hoe hij zijn probleem kon oplossen. Zo ook vandaag tijdens het rijden. Half in gedachten zag hij een nu overbekende schim. Een klap, een schok, en hij reed door. Zoals altijd kreeg hij een gevoel van immense opluchting. Vandaag had hij zijn ontmoeting al gehad. Nu kon hij zijn weg rustig vervolgen. Nauwelijks had hij dat gedacht of de bekende schim dook weer voor hem op. Van schrik trapte Edward hard op de rem. De klap, de schok, alles nóg een keer op dezelfde dag. Dat was teveel voor Edward. Schreeuwend vluchtte hij het bos in.

§

Het is nog donker. Je hoort al vogels fluiten, de zon zal zo meteen tevoorschijn komen. Over de weg ligt nog een beetje dauw. In de bossen aan weerszijden van de weg is de mist veel dikker. Er klinkt een motor. Geleidelijk zwelt het geluid aan en er verschijnt een auto om de bocht. Er zit een vrouw in. Ze denkt aan de dingen die de afgelopen tijd met haar zijn gebeurd. Haar man is vermist. Zijn wagen, dezelfde die ze nu rijdt, is leeg aangetroffen aan de kant van de weg. Omdat ze voelt dat ze gaat huilen, drukt ze snel haar handen tegen haar ogen om de tranen te stoppen. Als ze haar ogen weer opent, ziet ze een zwarte figuur in het licht van haar koplampen. Ze kan hem nog maar net ontwijken en remt dan krachtig. Trillend van schrik kijkt ze achterom. Niets. Maar iets is haar wel bijgebleven. En nog natrillend van de schok, zegt ze hardop: “Dat was Edward.”