Joanna Werners: Twee rivieren stromen naar dezelfde zee
Een woonhuis, blaffende honden, prachtige faya lobi’s, kroton, krere krere* en flink wat fruitbomen, scheiden de buurmeisjes van elkaar.
≡ faya lobi’s, kroton, krere krere: bloemen
Al gauw is het duidelijk dat deze meisjes zich totaal verschillend ontwikkelen.
De kleine Ana houdt zich braaf aan de huisregels van oma Nina en tante Margie, die met toewijding de moederrol vervullen. Zo jong als Ana is, stelt ze al vroeg doelen in het leven. Perfectie is haar handelsmerk. Alles aan Ana zit recht in de plooi: de grote strikken boven op haar hoofd waar het haar in vlechten langs de oren naar beneden hangt; de boeken in roodbruin papier gekaft staan recht en van groot naar klein in haar schooltas, en als het uitkomt ook op dikte van de rug, gesorteerd. Zelfs wanneer Ana haar fiets stalt bij de lage stenen wal die het huis ommuurt, moet die fiets evenwijdig aan de muur staan, anders wordt ze er onrustig van. Vanwege die netheid en nauwkeurigheid krijgt Ana, als ze in de zesde klas van de lagere school zit, de bijnaam WATERPAS. En dat ze waterpas is, getuigt haar inzet om – jaren later – de stukken uit haar privé-archief in Nederland beschikbaar te stellen aan de Burgerlijke Stand in Suriname, ten einde de apostillering voor haar huwelijk te kunnen realiseren.
In tegenstelling tot Ana negeert Astra een groot deel van de regels die tante Ella, de peettante die Astra’s opvoeding heeft overgenomen omdat Astra’s moeder voor emplooi naar het eiland Bonaire is vertrokken. In haar jeugd is Astra de bon vivant, de ondeugd ook die het liefst buiten is en elle of dyul* speelt, in bomen klimt om de rijpe manja’s, pommerakken, sapotilles, sterappels en guaves te plukken.
≡ elle of dyul: tikkertje
Ook voetbalt ze graag op straat met de jongens uit de buurt. Hoe Astra’s haar of kleding zit, kan haar niets schelen. Met uiterlijk vertoon heeft Astra niets. Het krullende haar zit zoals de kam en borstel gaan of zoals de wind en de kletterende regen het haar modelleren. Bij thuiskomst uit school trekt ze de schooljurk uit en hijst zij zichzelf het liefst in een oude katoenen lange broek. Daarna verdwijnt ze zo snel mogelijk naar buiten, de straat op. De ranke Astra krijgt van haar tante de bijnaam Olijfje, de vrouw van Popeye uit het bekende stripverhaal.
§
De moeder van Astra loopt op Bonaire tegen de liefde van haar leven aan. De weduwnaar vraagt zijn geliefde ten huwelijk en samen met zijn twee zonen vertrekt het nieuwe gezin naar Nederland. Zodra Astra haar Mulo-diploma heeft behaald, vertrekt zij met het vliegtuig uit Suriname om neer te strijken in het warme Limburgse nest van haar moeder en stiefvader, waar ze kennismaakt met haar blonde stiefbroers. Astra is blij met haar eigen kamertje. Behang, vloerbedekking, vitrage en verwarming zijn nieuw voor haar. Ze kijkt haar ogen uit, gewend als ze was aan open deuren en ramen van het houten huis van haar tante Ella, waar tien kinderen drie slaapkamers deelden. Tante die geen eigen kind had opende haar armen wijd voor neefjes en nichtjes wanneer een ouder waar ook ter wereld een beter leven wilde opbouwen om op een later moment de zoon of dochter te laten overkomen.
Als Astra het voor het eerst ziet hagelen, vraagt zij zich bezorgd af waar die steentjes toch vandaan komen. Ze zegt tegen haar moeder: “Het is een gevaarlijk land, er ligt steeds iets op straat. Ik ga terug naar Suriname. Jullie wonen hier in de witte hel.”
Astra en haar stiefbroers kunnen het goed met elkaar vinden. De jongens nemen haar mee naar de discotheek en al gauw wordt ze in hun vriendenkring opgenomen. Ze vindt het prachtig om iedere keer weer over haar geboorteland te vertellen, wanneer de dorpsjeugd zich ergens over verbaast, bijvoorbeeld over het beschaafde Nederlands dat ze spreekt. Ze lacht steeds haar tanden bloot en legt keer op keer uit dat Suriname een deel van het koninkrijk der Nederlanden is. Als ze over haar geboorteland vertelt, maakt ze zoveel handgebaren dat het is alsof ze er naartoe wil terugzwemmen. De stiefbroers zijn dan wel blond en wit, maar ze hebben jaren op de Nederlandse Antillen gewoond. Zo vormt het drietal met hun kleurnuances en taalaccenten een bijzondere verschijning die afspreekt het dorpse dialect gauw onder de knie te krijgen. Astra wordt verliefd op een jongen die flink wat jaren ouder is dan zij en een baantje bij de plaatselijke slager heeft. De verkering wordt serieus en Astra wil niet langer naar school. Ze kan bij de kaasboer aan de slag. Anderhalfjaar later spreekt ze in onvervalst dialect haar klanten toe. Het vlammetje dat zij en haar vriendje brandend hielden dooft.
Astra vindt het tijd geworden om zelfstandig te gaan wonen. Ze vindt een kamer in Maastricht. Vanaf dat moment leidt ze een leven dat lijkt op dat van een seizoensarbeidster. Ze wisselt regelmatig van baan en woonplaats. Heeft ze geld over, dan gaat ze alleen of met een vriend of vriendin naar het buitenland. Platzak terug, gaat ze weer op zoek naar werk en verhuist ze als het haar beter uitkomt. Met de uitstraling van een gelukkige vrijgezellin, vaart ze haar koers.
§
Ana zit in de zesde klas van de lagere school als er een brief uit Nederland komt. De moeder van Ana woont er nog maar kort met de man met wie zij is hertrouwd en hun twee kinderen. Na het mislukte huwelijk met de vader van Ana, is de moeder naar Aruba vertrokken om er een nieuw leven te beginnen. Ze laat Ana in Suriname achter bij oma Nina en tante Margie. De brief brengt het bericht dat Ana’s moeder haar gezin compleet wil hebben. Het is een goed moment, nu Ana naar de middelbare school moet, dat ze de oversteek naar Europa maakt. Oma Nina vindt het maar niks dat haar kleindochter en oogappel alleen in het grote vliegtuig naar Nederland moet zitten en in haar eentje de oceaan moet oversteken. Ze vindt dat Ana geen postpakketje is dat je bij de deur komt bezorgen en ze besluit met haar mee te reizen. Zo neemt Ana op de luchthaven Zanderij afscheid van haar moederlijke tante Margie. Aan de balie checken oma en Ana moeiteloos in. Ze lopen naar de douane. Ana draait zich om en zwaait met het zwarte paspoort naar tante Margie, die met haar natte zakdoek haar moeder en nichtje uitzwaait.
In het vliegtuig zit Ana stilletjes en kijkt ze voorzichtig om zich heen. Oma Nina is nerveus en gaat vaak naar het toilet. Ze bedankt de stewardessen beleefd voor het eten dat zij rondbrengen. Uit haar handtas die de grootte heeft van een weekendtas, haalt zij de in aluminiumfolie verpakte puntbroodjes die met kip en bakkeljauw zijn belegd. Dan ziet ze dat de vrouw die aan de andere kant van het gangpad zit, een roti met kip zit te eten als een opgerolde goed gevulde pannenkoek. De vrouwen knikken naar elkaar en genieten van hun eigen voedsel.
In die jaren werkt het Nederlandse paspoort nog in het voordeel van rijksgenoten, die niet eerder op Schiphol zijn geland. Ana is het lieve meisje met de strikken in het haar en oma met de weekendtas vol lekkernijen voor de kleinkinderen die zij voor het eerst zal ontmoeten, zijn vertederend voor het douanepersoneel. Oma Nina en Ana slepen hun bagage naar de uitgang waar ze met hun familie worden verenigd. Ana reageert verlegen op alles en iedereen die nieuw voor haar is. Ze kijkt meer dan dat ze praat. Ze weigert bij het nieuwe zusje en broertje op dezelfde kamer te slapen. Ze kruipt bij oma Nina in bed en als ze uit school komt, klimt ze bij haar op schoot.
Ana went moeizaam aan haar moeder die ze zeven jaar niet gezien heeft. Af en toe belde ze om te zeggen dat het goed met haar ging en dat ze aan het sparen was om een ticket voor Ana te kunnen kopen. Ana geloofde dat niet en ze werd erin bevestigd toen ze hoorde dat haar moeder ging trouwen. Ze vroeg aan haar oma hoe dat kon, want als je ging trouwen had je geld voor orgeade, gemberbier, stroop en taart. En ze had toch begrepen dat haar moeder aan de telefoon zei dat ze aan het sparen was om haar te laten halen. Haar oma zweeg en ging op het toilet zitten huilen. Ze had vaak wanneer het haar wel en niet uitkwam tegen Ana gezegd: “Vertrouw op jezelf.”
Met dat zinnetje in haar hoofd doet Ana haar uiterste best op school en thuis gaat ze langzaamaan gesprekjes aan met de gezinsleden. Als oma Nina na twee maanden teruggaat naar Suriname, lijkt het erop dat Ana meer op haar stiefvader is gesteld dan op haar moeder. Bij het afscheid van haar oma op Schiphol, trekt Ana aan haar jurk. Ze huilen hartverscheurend. Door de tranen heen kan Ana nog net zeggen: “Oma Nina, vertrouw op jezelf,” waarna ze in haar sjaal bijt. In Den Haag, waar Ana opgroeit, sluit ze geen vriendschappen met klasgenootjes. Ze heeft maar een doel. Ze wil het diploma behalen, verder studeren en dan terug naar Suriname, naar haar oma en tante.
Ze zit in de tweede klas van het gymnasium wanneer ze de brief uit Suriname ontvangt waarin staat dat oma en tante haar zo missen dat ze hebben besloten in Nederland te komen wonen. Zo verhuist Ana naar de flat van de vrouwen die ze als haar moeders beschouwt. Het gezin vindt het niet leuk dat Ana hen verlaat, maar houdt haar niet tegen. Herenigd met de substituut moeders, gaat Ana in Leiden rechten studeren. Ze duikt in de studieboeken en besluit dan een kamer te huren in de studentenstad. Ana leidt een sober leven. Wanneer ze door tante Margie wordt uitgenodigd om mee te gaan naar een feestje, waagt Ana zich een enkele keer op de dansvloer. Ze studeert vlot af en gaat als jurist werken.
§
Tante Ella, de peettante van Astra, woont alweer twee decennia in Nederland en zal binnenkort haar bigiyari, een kroonjaar, vieren. Maanden is ze bezig geweest om adressen te achterhalen van buren, vrienden en kennissen die ze van Suriname kent en van wie ze weet dat ze in Nederland wonen. En dat is gelukt, gezien het aantal van zeker tweehonderd mensen die dit heuglijke feit met haar mogen meevieren.
Astra is de hele dag opgewonden en druk. Ze heeft geen last van de hormonen, ze heeft ook geen honger, terwijl ze normaliter de hele dag wil eten. Ze voelt dat er iets staat te gebeuren, maar ze heeft geen idee wat er op haar pad zal komen op dit feest. Op het moment dat Astra, met haar handen die onrustig in haar broekzakken bewegen, op het feest staat, komt Ana met haar tante en oma de feestzaal binnen. Astra kijkt in de richting van de entree. Ze loopt de oude buren tegemoet. Tante Margie vraagt aan Astra of zij Ana nog kent van vroeger. Er volgen seconden van stilte, dan een signaal van herkenning.
Astra en Ana omhelzen elkaar. Astra loopt met haar oude buren mee naar de jarige tante Ella om geluk te wensen. Ana begeleidt haar oma en tante naar een tafel waar zij kunnen aanschuiven. Astra is met hen meegelopen. Ze pakt de hand van Ana en vraagt of ze samen een glaasje gemberbier zullen drinken. Zo zitten de dames even later, weg bij de geluidsboxen, herinneringen uit hun jeugd in Paramaribo op te halen.
“O ja, jij droeg altijd lakschoentjes en sokken tot aan je knieën. Jij zag er uit om door een ringetje te halen,” zegt Astra met onvervalst Limburgs accent.
Ana kijkt, terwijl ze nadenkt, in de bruine ogen van Astra. Dan reageert ze: “En jij, je droeg teenslippers en je klom in bomen.”
“Teenslippers? Als ze niet kapot waren. Meestal liep ik op blote voeten. Of op patta‘s* met gaten. Tante Ella had geen geld om voor iedereen slippers te kopen. Schoenen waren luxe.”
≡ patta’s: gymschoenen
De vrouwen lachen.
“Jullie waren rijk. In mijn ogen. Jij had een fiets. Je had een lederen schooltas, een echte schooltas. Logisch dat je beter kon leren, dacht ik toen. Wij hadden geen tas. Waar moest tante Ella het geld vandaan halen? Ze was al lang blij dat ze eten voor ons had. Leuk hè dat ze dit feest kan geven. Iedereen heeft haar wat gegeven om dit feest mogelijk te maken. Ze wou het zo graag.”
Na een korte adempauze vervolgt Astra. “Waar woon je, Ana? Wat heb je al die jaren gedaan?” en zonder op antwoord te wachten vertelt ze dat ze veel van de wereld heeft gezien. Ze heeft kortere of langere tijd in het buitenland gewerkt. Als het haar ergens beviel, dan bleef ze totdat het geld op was of totdat ze er genoeg van had.
“Olijfje is Olijfje gebleven,” lacht Ana enigszins zuinig, niet goed wetend hoe te moeten reageren op haar avontuurlijke bestaan.
“Je hebt nog niet verteld wat jij al die jaren hebt gedaan, waar je hebt gezeten,” herinnert Astra.
“Ik heb eigenlijk voornamelijk zitten studeren op mijn kamer. Mijn moeder ging met man en kinderen naar Nederland. Oma Nina bracht me naar hen. Twee jaar later kwam oma met tante Margie ook naar Nederland. Ik heb jaren bij hen gewoond en later op kamers in Leiden.”
“Heb je je studie afgemaakt?” vraagt Astra belangstellend.
“Ja, daar ging ik voor. Nu werk ik als jurist. Dat is het zo een beetje,” en Ana kijkt in de richting van oma Nina.
“Geen beetje. Dat is heel veel. Mijn zwerversbestaan, hoe zou ik het anders moeten noemen, heeft me veel mensenkennis opgeleverd en ik spreek mijn talen.”
“Met een grappig zuidelijk accent.”
“Tja, mijn moeder trouwde met een Nederlandse man, die ze op Bonaire ontmoette. Hij had twee zonen. Ze gingen naar Nederland. Ze kozen Limburg. Ik zou niet weten waarom, want hij kwam uit Friesland. Als ik uit het buitenland terugkwam, ging ik altijd naar het zuiden. Vandaar mijn accent. Als ik op een Surinaams feest ben, krijg ik het altijd te horen. Alsof ik mij moet verdedigen voor mijn tongval.”
“Nee, het is leuk. Een Surinaamse vrouw met een Limburgs accent. We moeten in contact blijven.”
“Voordat we weggaan wisselen we adressen uit. Goed? Eigenlijk gek,” merkt Astra op.
“Wat vind je gek?” vraagt Ana.
“Als we in Suriname waren blijven wonen, zouden we ons niet met elkaar bemoeien. Hier kan het wel. Jullie hadden een stenen huis met mooie gordijnen en vitrages. Jij was altijd netjes gekleed. Wij hadden niet genoeg lakens, laat staan gordijnen. Oude gordijnen die tante Ella van iemand had gekregen, daar sliepen we op. Ze waren matras en laken tegelijk. Jij sliep zeker in een bed. Je was daar een poppetje in huis. Een brave pop. Ik was best jaloers op je, ook op je schooltas en je fiets. Wij liepen met ons schriftje onder onze arm. Als het regende, kregen we een plastic zakje. Wij maakten ook ruzie met andere kinderen.”
“Dat weet ik. Ik werd dan bij het raam weggehaald door oma Nina. Ze wilde niet dat ik die vuile woorden moest horen.”
“Zie je, dat bedoel ik. Je werd overal tegen beschermd. Wij zochten het kwaad op. Die arme tante Ella heeft wat met ons te stellen gehad.”
Ana en Astra schieten in de lach. De muziek en de sfeer op het feest gaan min of meer aan hen voorbij totdat tante Margie poolshoogte komt nemen en vraagt of ze niet gaan dansen.
“Ja, laten we gaan swingen. Lekker Surinaams swingen,” en Astra zwaait al met haar handen.
Op de dansvloer fluistert Astra Ana in: “Waterpas was toch jouw bijnaam?”
“Het is veranderd in kompas,” lacht Ana.
§
Het ijs is gesmolten, de wind ontwart zichzelf, de zee weerklinkt. Astra en Ana varen terug in de tijd. Vervaagde beelden, begraven lampen, de vervlogen geur van de zwarte aarde, de avond van hun ontmoeting wordt helder en buldert. Dan vonkt het in bomen van licht en dansen de stemmen die eerder de boodschap van hun samenzijn hebben gebracht. Als wuivende palmbomen zingen zij elkaars naam en buigen zij diep voor het wonder van de dronkenschap van deze avond die overgaat in de nacht. Ana en Astra voelen een schok als van boomwortels die onverwacht worden ontwricht tijdens een windhoos: “Wie ben jij, wie ben jij?” zoemt het door beider hoofden. In de nachtelijke uren trekt de nevel langzaam weg. Twee zwarte vrouwen, als zwarte vlinders met lichtende bruine ogen in de gelige nacht, verlaten hun eiland van eenzaamheid en komen samen. Twee zwarte vrouwen wier leven als twee rivieren naar dezelfde zee stromen.
§
Het feest van tante Ella lijkt te zijn veranderd in hun feest, alleen hun feest. Aan het eind wisselen Ana en Astra telefoonnummers uit met de bedoeling dat Ana zal opbellen om Astra adressen van zwarte vrouwenorganisaties in het westen van het land door te geven. Bij het afscheid proeft Ana de special kiss van Astra. Bleek en vol van verslindende gedachten, gaat Ana naar huis. De stem die de boodschap van deze bijzondere ontmoeting heeft gebracht, valt op haar plaats. Dronken van fantasie en ongeloof rijdt Astra naar huis. Het golft in haar buik en de nachtrust wil niet komen. Langzaam begint het tot haar door te dringen waar de onrust en opwinding gedurende de dag vandaan kwamen. De vrouw die Astra zich droomde, was aan haar verschenen: Ana! Ze hoefde de engel die zij zich wenste niet meer zelf te kneden.
Uren later, het is vroeg in de morgen, rinkelt bij Astra de telefoon. Vandaag is zij jarig en Ana wil de eerste zijn die haar feliciteert. Op de verjaardag langskomen, lukt niet, want de plichtsgetrouwe Ana moet werken. Het gesprek tussen Astra en Ana is intens en ze besluiten elkaar enkele dagen later te ontmoeten.
Astra verdwaalt in de studentenstad en juist op het moment dat ze hulpeloos om zich heen kijkt, roept de bezorgde stem van Ana: “Hier is het. Je bent er.” Die avond zetten Ana en Astra hun levens nog eens samen op een rij en vallen de schellen van hun ogen. De mist is opgetrokken. Net als op het feest van tante Ella, dansen ze weer. Ze zinken weg. Onder hun voeten krullen droge blaadjes zich. Boven hun hoofden wuiven de palmen hun warmte toe. Van verlangen brandende ogen dwalen naar de zee. Als vlaggen op een schip zijn ze met elkaar meegevaren. Wat Ana betreft zit het goed voor de rest van haar leven, een leven samen met Astra, die zich verliest in haar thuiskomen bij Ana.
“Doe met me wat de seizoenen doen met het fruit: Laat me rijpen.” Uit de verte bereiken echo’s hun oren. Het Fon-volk in Dahomey, aan de Westkust van Afrika, kent twaalf verschillende soorten huwelijken. Eén daarvan is de bezegeling van de vrouwenliefde, het huwelijk tussen vrouwen.
§
‘Tyuku* gaat niet helpen’ staat er in het e-mailbericht dat uit Paramaribo komt.
≡ tyuku: steekpenning
Zo krijgt Ana apostillekoorts, het onbehaaglijke gevoel waarmee een mens leeft, een soort van boete voor de reizen die een mens maakt om te leren van andere culturen en volkeren, te leren van de elementen, de bomen, de bloemen, de mensen. Suriname is partij in het Apostilleverdrag dat de legalisatie van buitenlandse akten beoogt. Gestempelde stukken waaronder een verklaring van burgerlijke staat voor de periode dat men als meerderjarige in het buitenland heeft gewoond en een uittreksel uit het geboorteregister behoren in Nederland tot de te overleggen stukken ten einde elkaars wettige partner te kunnen worden. In hetzelfde e-mailbericht staat dat er slechts een ambtenaar tekenbevoegd is voor apostillestukken. Het wachten kan lang duren. Astra maant Ana tot rust. Ana leest en herleest het e-mailbericht van de oom die ze heeft ingeschakeld om de benodigde papieren in orde te maken. De huwelijksdatum komt dichterbij. Er is een zaal gehuurd om een feestje te bouwen en er zijn afspraken gemaakt met een cateraar. Ana wil voor een week naar Suriname om zelf achter de stukken aan te gaan. Haar werk en haar budget laten het echter niet toe. Zowel de vrije dagen als de financiën zijn hard nodig om het feest uitbundig te kunnen vieren en nabeleven. Ana en Astra tellen de dagen af, als bij een vrouw die uitgerekend is op zekere dag te zullen bevallen. In e-mailberichten gelooft Ana niet meer. Ze belt om de dag naar Paramaribo om te vragen of de uittreksels al onderweg zijn. Het enige wat ze van haar oom te horen krijgt: “Jaren geleden is het gebouw van de Burgerlijke Stand afgebrand. Sindsdien is het een chaos. Vele documenten zijn verloren gegaan. Ik ben zelf naar het archief gegaan om die mensen te helpen zoeken. Meisje, blijf kraken, we moeten die dingen vinden. En we gaan ‘t vinden. Jullie hebben alles al geregeld om te trouwen. Houd moed hoor, poppetje, mi gudu*.”
≡ mi gudu: mijn liefje