5

Toen Neil Parkinson nog voor de weerklank van zijn klopje op de deur weggestorven was binnenkwam was ze net weer gaan zitten, met de enveloppe nog ongeopend voor zich op het bureau. Hij ging op de bezoekersstoel zitten en keek haar ernstig aan. Ze glimlachte, nam die blik als vanzelfsprekend aan en wachtte.

Maar die ogen die ze zo vanzelfsprekend vond keken nooit naar haar met oogkleppen van vriendschappelijke genegenheid; bij iedere ontmoeting haalden ze haar uit elkaar en bouwden haar weer op, niet in wellustige zin maar zoals een verrukt jongetje het mysterie van zijn liefste speeltje ontleedt. Steeds weer opnieuw ontdekte hij haar, en avond aan avond genoot hij er van naar haar kantoor te komen om een privé-gesprekje met haar te hebben.

Niet dat ze een verblindende schoonheid was of gebrek aan schoonheid kon opvullen door sensualiteit. Wat ze had was jeugd en het voordeel van een bijzonder fraaie huid, zo licht dat de adertjes als in een mist zichtbaar waren maar nu ontsierd door de gelige kleur veroorzaakt door malariapillen. Ze had regelmatige trekken, niet groot; alleen haar ogen die dezelfde zachtbruine kleur hadden als haar haar waren groot en rustig behalve wanneer ze boos werd, dan blikkerden ze.

Ze had het figuur van de geboren verpleegster, goedgevormd maar plat van voren, heel fraaie benen, lang slank en toch gespierd, met smalle voeten en enkels; dat alles was het resultaat van voortdurend in beweging zijn en veel hard werken. Overdag wanneer ze een jurk droeg vormden de witte frisse plooien van haar verpleegsterssluier een betoverende lijst om haar gezicht, 's Avonds, in lange broek, droeg ze op weg naar en terug van de afdeling een slappe vilten hoed, maar op de afdeling zelf liep ze blootshoofds rond. Het korte, golvende haar hield ze kort en golvend door een deel van haar ruime rantsoen alcohol in te ruilen voor knippen, wassen en watergolven door een korporaal die in het burgerleven kapper was geweest en de verpleegsters op hun verzoek kapte.

Dat was de buitenkant. Van binnen was ze zo taai als uitgegloeid metaal, intelligent, volgens de maatstaven van chique meisjesscholen zeer belezen, en scherpzinnig. Ze was gedecideerd, kordaat en ondanks haar vriendelijkheid en begrip kon ze ergens in haar binnenste kern klinisch afstand nemen. Ze hoorde bij hen, had zichzelf aan hen gewijd, aan die patiënten van haar en toch hield ze datgene wat de kern van haar wezen uitmaakte voor hen verborgen. Om razend van te worden waarschijnlijk maakte dat deel uit van haar aantrekkingskracht op Neil.

Makkelijk kon het niet geweest zijn, de lichtste en handigste manier te vinden om om te gaan met soldaten voor wie ze een nieuwe bevestiging was van een bijna vergeten ras, vrouwen. En toch was ze er schitterend in geslaagd, had geen van hen ooit het minste teken gegeven van seksuele belangstelling, of romantische belangstelling of hoe je het ook maar wilde noemen. Haar titel was zuster en ze noemden haar zusje en zo deed ze zich ook altijd aan hen voor — als een zuster, iemand die veel van ze hield maar toch niet haar hele eigen ik met hen wilde delen.

Maar er was iets tussen Neil Parkinson en Honour Langtry. Ze hadden er nooit over gediscussieerd, er zelfs niet openlijk over gesproken maar ze wisten beiden dat hij wanneer de oorlog voorbij was en ze weer in het burgerleven terugkeerden zijn relatie met haar zou voortzetten, en dat ze dat prettig zou vinden.

Ze kwamen beiden uit zeer goede families, waren opgevoed in een exquise waardering van de nuances die de dienst nog maar net begon te definiëren, zodat het voor allebei ondenkbaar was dat een persoonlijke aangelegenheid de voorrang zou eisen boven wat men aan de dienst verplicht was. De oorlog had hun een strikt professioneel soort relatie opgelegd waaraan ze zich ook strikt zouden houden; maar na de oorlog zouden ze de voorzichtigheid opzij kunnen zetten.

Aan dat vooruitzicht klampte Neil zich vast, keek er naar uit met iets dat smartelijker was dan verlangen; waar hij van droomde was praktisch het afronden van zijn leven want hij hield erg veel van haar. Hij was niet zo sterk als zij, of misschien waren zijn driften er meer bij betrokken dan de hare want het viel hem zwaar hun relatie binnen de grenzen te houden die zij aangegeven had. Zijn kleine overtredingen waren nooit meer dan een blik of een opmerking; het idee haar aan te raken of te kussen schrikte hem af want hij wist dat ze hem stante pede weg zou sturen, patiënt of niet, als hij dat zou doen. Men had met tegenzin vrouwen toegelaten tot het front en meestal bleef het beperkt tot verpleegsters. Honour Langtry vond dat het leger haar op een vertrouwenspost had gezet die geen emotioneel uitputtende intieme relatie kon velen met een man die zowel patiënt als militair was.

En toch twijfelde hij nooit aan die onuitgesproken afspraak tussen hen; als ze er geen aandeel in had gehad, er niet mee had ingestemd, zou ze hem onmiddellijk uit de droom hebben geholpen omdat ze vond dat dat haar plicht was.



Neil Longland Parkinson, enige zoon van sociaal vooraanstaande ouders in Melbourne, had de voor die tijd en dat land, Australië, typerende genesis ondergaan: hij was tot een jonge man omgevormd die Engelser was dan de Engelsen. In zijn uitspraak was geen spoor te bekennen van zijn Australische afkomst; het was een accent dat even peervormig en chic was als dat van ongeacht welke Engelse aristocraat. Van de Geelong middelbare school was hij regelrecht naar Engeland getrokken, waar hij in Oxford als eerste van zijn jaar afgestudeerd was in geschiedenis.

Sinds zijn verblijf in Oxford had hij slechts een paar maanden in zijn geboorteland doorgebracht. Zijn ambitie was te schilderen en dus trok hij van Oxford naar Parijs en vervolgens naar de Griekse Peloponnesis waar hij zich installeerde en een interessant maar niet veeleisend leven leidde dat slechts opgevrolijkt werd door de stormachtige bezoeken van de Italiaanse actrice die als zijn maïtresse fungeerde maar liever zijn echtgenote zou zijn geweest. Tussen die uitputtende momenten van grote emotionele stress in leerde hij Grieks, even vloeiend als zijn Engels, Frans en Italiaans, schilderde als een razende en beschouwde zichzelf veel meer als een uitgeweken Engelsman dan als een Australiër.

Het huwelijk had geen plaats in zijn plannen hoewel hij wel besefte dat het er vroeg of laat van moest komen; net zoals hij zich ervan bewust was dat hij alle beslissingen over zijn verdere levensloop uitstelde. Maar voor een jonge man van nog geen dertig scheen er nog een zee van tijd te zijn.

En toen veranderde alles, onverwachts, rampzalig. Zelfs in de Griekse Peloponnesis circuleerden er sinds enige tijd oorlogsgeruchten en kwam er een brief van zijn vader: een stijve, onsympathieke brief waarin stond dat hij nu zijn wilde haren wel kwijt zou zijn en het aan zijn familie en zijn positie verschuldigd was onmiddellijk thuis te komen nu het nog kon.

En dus was hij in het najaar van 1938 per boot teruggekeerd naar Australië. Hij keerde terug naar een land dat hij nauwelijks kende om ouders te begroeten die even afstandelijk waren, even liefdeloos voor hem waren als Victoriaanse landadel, hetgeen ze toevallig ook waren - niet naar koningin Victoria maar naar de Staat Victoria.

Zijn terugkeer naar Australië viel samen met zijn dertigste verjaardag, mijlpalen waaraan hij zelfs nu, meer dan zeven jaar later nog, niet terug kon denken zonder opnieuw de afgrijselijke verschrikkingen te voelen die hem sinds mei gekweld hadden. Zijn vader! Die meedogenloze, charmante, sluwe, ongelooflijk energieke oude man! Waarom had hij geen hele schep zonen verwekt? Ongelooflijk scheen het dat hij er slechts éen geproduceerd had en nog zo laat ook. Wat een zware last was het Longland Parkinsons enige zoon te zijn. Longland Parkinson te willen evenaren of zelfs voorbij te streven.

Dat was natuurlijk onmogelijk. De oude man was zelf de oorzaak van Neils falen, hoewel hij dat niet besefte. Neil, die niet zoals de oude man uit een arbeidersmilieu kwam met alle daarbij behorende verbitteringen en uitdagingen en bovendien nog opgescheept zat met de precieuze verfijning van zijn moeder, wist al dat hij verslagen was toen hij oud genoeg was om zichzelf een opinie te vormen over zijn wereld.

Hij was al een tiener voor hij tot besef kwam dat hij veel meer om zijn vader gaf dan om zijn moeder. En dat ondanks de onverschilligheid die zijn vader voor hem aan den dag legde en zijn moeders overdadige, dombeschermende houding. Het was een enorme opluchting geweest op kostschool te gaan en een levensplan op te stellen dat hij vanaf zijn eerste jaar op de Geelong middelbare school tot aan zijn dertigste verjaardag zou volgen. Waarom zou hij proberen een situatie te bestrijden die kennelijk onmogelijk was. Hij kon die situatie beter uit de weg gaan, negeren. Op de dag van zijn meerderjarigheid was zijn moeders geld op hem vastgezet, meer dan hij nodig had. Hij zou dus zijn eigen leven leiden, ver weg van Melbourne en ouders zijn eigen plaatsje veroveren.

Maar de komende oorlog vernietigde dat alles. Tenslotte waren er dingen die niet vermeden of genegeerd konden worden.

Het verjaardagsdiner was magnifiek geweest, uiterst formeel, met een serie genodigden waaronder met kwistige hand ladylike jonge debutantes waren rondgestrooid die zijn moeder beschouwde als wenselijke kandidaten voor een huwelijk met haar zoon. Er waren twee aartsbisschoppen, een van de Engelse Staatskerk en een rooms-katholieke, een minister van de wetgevende staatsmacht en een van de federale macht, een arts die in de mode was, de Engelse Hoge Commissaris en de Franse ambassadeur. Natuurlijk was zijn moeder verantwoordelijk voor de uitnodigingen. Tijdens de maaltijd had hij nauwelijks oog voor de jongedames of de belangrijke personages, zelfs zijn moeder drong niet door tot zijn bewustzijn. Zijn volle aandacht was gevestigd op zijn vader die aan het uiteinde van de tafel zat, met snode blauwe ogen die oneerbiedige conclusies trokken betreffende de meeste gasten. Neil wist niet hoe het kwam dat hij zo precies kon raden wat er in zijn vaders hoofd omging, maar het gaf hem een heerlijk, warm gevoel en hij keek uit naar een kans te praten met die kleine oude man die op de kleur en vorm van de ogen na niets had bijgedragen aan het uiterlijk van zijn zoon.

Later had Neil begrepen hoe ontzettend onvolwassen hij toen was, maar toen zijn vader zijn arm onder de zijne had gestoken, toen de heren eindelijk opstonden om zich bij de dames in de salon te voegen, was hij gewoon belachelijk blij geweest met dat gebaar.

'Ze kunnen het best zonder ons stellen,' zei de oude man en brieste spottend. 'Als we verdwijnen heeft je moeder tenminste iets om over te klagen.'

In de bibliotheek, vol van in leer gebonden boeken die hij nog nooit had opengeslagen laat staan gelezen, ging Longland Parkinson in een grootvaderstoel zitten terwijl zijn zoon zich op een rustbank aan zijn voeten liet zakken. De kamer was vaag verlicht maar niets kon de tekenen van een hard leven verdoezelen op het gegroefde gezicht van de oude man noch de doordringende blik die fel, keihard was, als van een roofvogel. Achter die blik kon men een intelligentie zien die volkomen los leefde van andere mensen, emotionele zwakte, morele slogans. Het was op dat moment dat Neil, wat hij voor zijn vader voelde, vertaalde in termen van liefde en verbaasd stond over zijn eigen tegenstrijdigheid; waarom koos hij iemand uit om lief te hebben die het niet nodig had?

'Als zoon ben je niet veel geweest,' zei de oude man zonder rancune.

'Dat weet ik wel.'

'Als ik geweten had dat éen brief je naar huis kon halen had ik hem al een hele tijd geleden gestuurd.'

Neil spreidde zijn handen en bekeek ze, de lange slanke vingers, handen zo zacht als meisjeshanden en met het soort kinderlijkheid dat te wijten was aan het feit dat ze nooit gebruikt waren voor werk dat zielsdiepe betekenis en belang had voor het brein dat hen bestuurde; want dat was zijn schilderen niet voor hem geweest. 'Maar het is niet om uw brief dat ik thuisgekomen ben,' zei hij langzaam.

'Waarvoor dan wel? De oorlog?'

'Nee.'

De blaker aan de muur achter zijn vaders hoofd verlichtte de roze, kale koepel, wierp alle schaduwen naar voren over het gezicht waarin de ogen uitdoofden, maar de harde groef van de mond bleef resoluut gesloten.

'Ik ben een vent van niks,' zei Neil.

'Van niks voor wat?' Typisch zijn vader, om die verklaring eerder dynamisch dan moreel op te vatten.

'Ik ben een rotschilder.'

'Hoe weet je dat?'

'Dat heeft-ie me gezegd, iemand die het kan weten.' Nu begonnen de woorden gemakkelijker te komen. 'Ik had genoeg werk bij elkaar voor een belangrijke tentoonstelling - op de éen of andere manier had ik altijd met een knal willen beginnen, niet met éen stuk hier en nog een paar daar. Hoe dan ook, ik had een vriend in Parijs die eigenaar is van de galerij waar ik mijn debuut wilde maken geschreven en omdat hij zin had in een vakantie in Griekenland kwam hij er naar toe om te zien wat ik gemaakt had. En hij was helemaal niet onder de indruk, dat is alles. Heel aardig, zei hij. Heel, heel charmant, echt waar. Maar zonder originaliteit, zonder kracht, geen instinctief aanvoelen van het medium. En toen suggereerde hij dat ik mijn talenten zou gebruiken in de commerciële kunst.'

Als de oude man al geroerd was door de pijn van zijn zoon, merken liet hij het niet, bleef daar gewoon zitten, intens observerend.

'Het leger,' zei hij tenslotte, 'zal je ontzettend goed doen.'

'U bedoelt dat het een man van me zal maken.'

'Dan zou het aan de buitenkant moeten beginnen en naar binnen moeten werken. Ik bedoel dat datgene wat er van binnen zit de kans moet krijgen zichzelf naar buiten te werken.'

Neil rilde. 'En als er nu van binnen niets zit?'

En de oude man had zijn schouders opgehaald, een klein, onverschillig glimlachje laten zien. 'Is het dan niet beter te wéten dat er niets zit?' vroeg hij.

Er werd met geen woord gesproken over de mogelijkheid dat hij zich op de hoogte zou stellen van de familiezaak; Neil had van tevoren geweten dat een dergelijke discussie overbodig was. Hij voelde aan dat zijn vader zich over de zaken geen zorgen maakte; wat ermee gebeurde nadat zijn eigen handen het roer hadden losgelaten ging hem niet aan. Longland Parkinson stond even ver af van het opbouwen van een van vader op zoon overgaand rijk als van zijn vrouw en zijn zoon. Hij eiste van zijn zoon niet zichzelf te bewijzen, voelde geen vijandschap voor een zoon die niet van formaat bleek te zijn. Hij had het niet nodig zijn ego te voeden door te eisen dat zijn zoon net zo zou zijn als hijzelf was, of zou bereiken wat hij had bereikt. Toen hij met Neils moeder getrouwd was had hij ongetwijfeld geweten wat voor soort kinderen ze waarschijnlijk zou krijgen en dat had hem niets kunnen schelen; door haar te trouwen had hij een lange neus getrokken tegen de society waarvan hij door haar te trouwen deel wilde gaan uitmaken. Op dit punt net als op alle andere deed Longland Parkinson alleen wat hem zelf plezier deed, hem zelf vervulling schonk.

En toch had Neil toen hij daar zijn vader zat te observeren een genegenheid gezien en een medelijden dat hem tot in z'n ziel gewond had. De oude man dacht gewoon dat Neil het niet in zich had en de oude man had een uitstekende kijk op karakters.

En dus was Neil bij het leger gegaan, natuurlijk met officiersrang. Bij het uitbreken van de oorlog was hij ingedeeld bij een bataljon A.I.F. en ingescheept naar Noord-Afrika waar hij ongelooflijk van genoot omdat hij zich daar meer thuis voelde dan in zijn geboorteland, met het grootste gemak Arabisch leerde en zichzelf op alle mogelijke manieren ten nutte maakte. Hij werd een uiterst competent en gewetensvol soldaat die buitengewone moed bleek te bezitten; zijn soldaten vonden hem aardig, zijn superieuren ook en voor het eerst in zijn leven begon hij zichzelf ook aardig te vinden. Er zit dus toch iets van de oude man in me, zei hij bij zichzelf, keek uit naar het einde van de oorlog, zag zichzelf al thuiskomen, doorgewinterd, door zijn ervaringen bijgeslepen tot een scherpe, doordringende onbarmhartigheid die zijn vader, dat wist hij, onmiddellijk zou herkennen en bewonderen. Meer dan wat dan ook in het leven wilde hij dat die roofdierogen hem als een gelijke zouden beschouwen.

Toen kwam Nieuw-Guinea en vervolgens de Archipel, een soort oorlog die bij hem veel minder in de smaak viel dan Noord-Afrika. Hier leerde hij dat terwijl hij gedacht had dat zijn rijpingsproces al voltrokken was, het tot nog toe alleen maar een spelletje was geweest. Het oerwoud omsingelde zijn ziel even totaal als de woestijn hem bevrijd had, liet alle opgewektheid wegsijpelen. Maar het sterkte hem ook, bracht een koppig weerstandsvermogen naar boven dat hij bij zichzelf niet vermoed had. Tenslotte hield hij op een rol te spelen, belangrijk te vinden wat anderen van hem dachten, want hij was te druk bezig om in zichzelf die rijkdommen op te graven die er voor zouden zorgen dat hijzelf en zijn mannen er heelhuids af kwamen.

Tijdens een vruchteloos, bijzonder bloederig treffen met de vijand in begin 1945 kwam er een einde aan dit alles. Hij vergiste zich en zijn soldaten betaalden de prijs. Zijn kostbare schat van vertrouwen brokkelde totaal, direct en rampzalig af. Als ze het hem nu maar kwalijk genomen hadden, hem er om uitgescholden hadden, had hij het kunnen verdragen, zei hij bij zichzelf, maar iedereen, vanaf de overlevenden van zijn compagnie tot aan zijn superieuren, vergaf hem! Hoe meer ze tegen hem zeiden dat het zijn schuld niet was, dat niemand volmaakt was, dat iedereen wel eens een blunder beging, hoe gedeprimeerder hij werd. Omdat hij niets had om tegen te vechten, wankelde hij, stortte in en kwam tot stilstand.

In mei 1945 werd hij op afdeling X geplaatst. Bij zijn aankomst huilde hij, zo ondergedompeld in zijn wanhoop dat hij niet eens wist of merkte waar ze hem in stopten. Een paar dagen hadden ze hem laten doen waar hij zin in had en het enige waar hij zin in had was ineengedoken te blijven zitten, zijn hoofd te schudden, te huilen en te treuren. Toen begon de grijsachtige figuur op de achtergrond zichzelf op te dringen in zijn ellende, en werd een irritante lastpost. Ze bleef aan hem plakken, dwong hem, forceerde hem zelfs te eten, weigerde toe te geven dat zijn toestand iets bijzonders, anders was, dwong hem bij de andere patiënten te gaan zitten terwijl hij zichzelf wilde opsluiten in zijn hokje, liet hem karweitjes doen, prikte en duwde om hem aan het praten te krijgen, eerst over van alles en nog wat, vervolgens over zichzelf en dat deed hij oneindig veel liever.

Het terugkerende bewustzijn begon zich, traag eerst, te roeren, scheen toen een enorme sprong te maken. Dingen die hem niet rechtstreeks betroffen raakten hem; hij begon zijn medepatiënten écht te zien en zijn omgeving te bekijken. Hij kreeg belangstelling voor het verschijnsel afdeling X en voor zuster Honour Langtry.

In zijn gedachten had ze nu een naam en een identiteit verworven. Niet dat hij haar meteen aardig vond; ze was te prozaïsch, niet onder de indruk van het feit dat hij een unicum was. Maar net toen hij tot de conclusie kwam dat ze een typische militaire verpleegster was begon ze te ontdooien, een zachtheid en tederheid bloot te geven die zo afstak bij de meeste ervaringen van de laatste jaren dat hij erin verdronken zou zijn als ze hem had laten begaan. Dat deed ze niet. Dat deed ze nooit. Pas toen hij zichzelf als genezen beschouwde begon hij te begrijpen hoe subtiel ze hem voortgestuwd had.

Hij hoefde niet voor verdere behandeling naar Australië te worden ingescheept maar hij werd ook niet teruggestuurd naar zijn eigen onderdeel. Blijkbaar had zijn commandant er de voorkeur aan gegeven hem te laten zitten waar hij zat; zijn divisie was momenteel niet in actieve dienst, dus ze hadden hem niet nodig.

In meer dan éen opzicht vond hij dit verdere geforceerde uitrusten in afdeling X heerlijk omdat hij zo bij zuster Langtry in de buurt bleef die hem nu meer als een collega dan als een patiënt behandelde en met wie hij de fundamenten legde voor een relatie die niets met afdeling X te maken had. Maar vanaf het moment waarop hij zichzelf als genezen beschouwd had, klaar om de dienst weer op te nemen, was de twijfel weer aan hem gaan knagen. Waarom wilden ze hem niet terughebben? Hij vond zelf het antwoord — omdat ze hem niet meer konden vertrouwen, omdat hij indien de oorlog om de éen of andere reden weer opvlamde niet berekend zou blijken voor zijn taak als bevelvoerder, en er dan nog meer zouden sneuvelen.

Hoewel iedereen zei dat het niet zo was wist Neil dat dit de werkelijke reden was waarom hij na bijna vijf maanden nog steeds een gevangene van afdeling X was. Wat hij nog niet kon begrijpen was dat zijn neurose bleef voortslepen en meestal in de vorm van een buitensporig twijfelen aan zichzelf. Indien de oorlog weer opgevlamd was hadden ze hem waarschijnlijk voorwaardelijk weer in dienst genomen en had hij zich waarschijnlijk uitstekend van zijn taak gekweten. Neils drama was dat de oorlog echt voorbij was en er geen actieve dienst meer bestond.



Hij boog voorover om de naam op de papieren op zuster Langtrys bureau te lezen en trok een gezicht. 'Nogal een klap hè, dat hij op het laatste nippertje nog hier komt?'

'Een hele schok, dat wel. Maar een klap, dat valt nog te bezien. Hoewel hij me geen lastig figuur lijkt.'

'Daarover zijn we het eens. Heel minzaam. Hij doet me een beetje denken aan een papegaai vol cliché's.'

Verrast keerde ze zich van het raam af, keek hem aan; gewoonlijk deed Neil niet zo bot over andere mannen, ook niet zo kritisch.

'Ik denk dat het een hele kerel is,' zei ze.

Een onverwachte, onverklaarbare irritatie schoot naar boven, naar buiten, verraste hem evenzeer als haar. 'Hee, zuster Langtry!' riep hij uit. 'Vind u hem aantrekkelijk? Ik zou nooit gedacht hebben dat hij überhaupt uw type was!'

Haar frons veranderde in een lach. 'Dat doe je me niet aan, Neil! Dat is beneden je waardigheid, vriend. Je klinkt precies zoals Luce en dat is geen compliment. Waarom zo hardvochtig voor die arme kerel?'

'Ik ben gewoon jaloers,' zei hij luchthartig en haalde zijn sigarettenkoker uit zijn zak. Die was van massief goud, zag er duur uit, met zijn initialen in een van de hoeken. Niemand anders op de afdeling rookte kant-en-klare sigaretten maar op dit moment was er ook niemand anders op de afdeling die officier was.

Hij knipte hem open en bood haar de inhoud aan, de aansteker reeds klaar in zijn andere hand.

Ze zuchtte maar pakte toch een sigaret, hield die vast terwijl hij hem aanstak. 'Nooit, nooit zou ik me moeten hebben laten overhalen stiekem een sigaret met je te roken terwijl ik dienst heb,' zei ze. 'De directrice zou me ophangen, nekken en vierendelen. Trouwens, ik moet je er bijna meteen uitgooien. Ik moet Michaels papieren nog doornemen voordat kolonel Kinneband komt.'

'O, God! Zeg niet dat we ons die vanavond ook nog moeten laten welgevallen!'

Ze zag er geamuseerd uit. 'Nou ja, in feite ben ik het die het me moet laten welgevallen, jullie niet.'

'En wat brengt onze kloeke chef na zonsondergang helemaal hierheen?'

'Michael natuurlijk. Ik heb opgebeld om te vragen of hij kwam want ik heb geen instructies betreffende Michael. Ik weet niet waarom hij hier op Basis nummer Vijftien is of waarom hij in afdeling X gestopt is. Ik persoonlijk sta voor een raadsel...' Opeens zuchtte ze, rekte zich een heel klein beetje uit. 'Op de een of andere manier is het vandaag geen erg prettige dag geweest.'

'Wat mij betreft is er in X geen enkele prettige dag,' zei Neil somber terwijl hij vooroverboog om zijn sigaret af te tippen in de lege granaathuls die ze als asbak gebruikte. 'Ik zit nu al bijna vijf maanden in X te vermolmen, zusje. Anderen schijnen te komen en te gaan maar ik, ik blijf zitten als een vlag op een modderschuit, een permanente vaste klant.'

En daar was het, de X-pijn, in hem en in haar. Het was zo bitter ze te zien lijden, te weten dat ze niet in staat was de oorzaak van dat lijden weg te nemen, omdat het in hun eigen onaangepastheid geworteld lag. Het was een smartelijke ontdekking geweest dat de steun die ze hun tijdens de acutere fase van hun ziekte kon geven zich zelden uitstrekte over de langgerekte periode van bijna-genezen-zijn.

'Je hebt echt een erge instorting gehad, weet je,' zei ze vriendelijk, begreep hoe schraal dat moest klinken als troost. En herkende het begin van een vaak herhaalde conversatiecirkel waarin hij zichzelf kastijdde om zijn zwakke kanten en zij meestal tevergeefs probeerde te bewijzen dat het niet noodzakelijk zwakke punten waren.

Hij morde. 'Ik ben nu al eeuwen over die instorting heen en dat weet u heel goed.' Hij strekte zijn armen voor zich uit, balde zijn vuisten totdat de pezen knobbels vormden en de spieren brede ribbels, zich onbewust dat hij haar op momenten waarop ze zo'n klein vertoon van lichamelijke kracht zag opeens sterk aantrok. Had hij het geweten dan had hij misschien de stoute schoenen aangetrokken om een stap verder te doen en hun relatie te versterken, had hij haar gekust, met haar geslapen; maar zuster Langtry's gezicht verried nooit haar gedachten.

'Als militair ben ik misschien niets meer waard,' zei hij, 'maar er moet toch iets nuttigs zijn dat ik ergens zou kunnen doen! O, zusje, ik ben afdeling X zo ontzettend, ontzettend moe! Ik ben geen geesteszieke!'

Die uitroep ontroerde haar; hun uitroepen grepen haar altijd aan maar vooral van deze man. Ze moest haar hoofd laten zakken en knipperde met haar ogen. 'Het kan nu niet lang meer duren. De oorlog is voorbij, binnenkort gaan we naar huis. Ik weet wel dat dat thuis voor jou niet de gewenste oplossing is en ik begrijp best dat je er nogal tegenop ziet. Maar toe, geloof me nu wanneer ik zeg dat je onmiddellijk je weg weer zult vinden wanneer het decor eenmaal verandert, wanneer je veel te doen hebt.'

'Hoe kan ik nu naar huis gaan? Thuis zijn er weduwen en wezen, door mijn schuld! En als ik nu de weduwe van een van die mannen tegenkom? Ik heb ze vermoord, die mannen! Wat zou ik in godsnaam tegen haar kunnen zeggen? Wat zou ik kunnen doen?'

'Je zou precies zeggen en doen wat juist is. Schiet nu op, Neil! Dat zijn gewoon spookbeelden die je uitbuit om jezelf te kwellen omdat je op afdeling X niets hebt om de tijd te verdrijven. Ik vind het afschuwelijk om te zeggen dat je op moet houden medelijden te hebben met jezelf, maar dat is precies wat je aan het .doen bent.'

Hij was niet bereid te luisteren, installeerde zich in zijn gemoedsstemming in een soort omgekeerd genot. 'Mijn onbekwaamheid is rechtstreeks verantwoordelijk voor de dood van meer dan twintig van mijn mannen, zuster Langtry! Hun weduwen en wezen, dat verzeker ik u, hebben niets van spookbeelden!' zei hij stijfjes.

Het was weken geleden dat ze hem zo down had gezien; waarschijnlijk de komst van Michael. Ze moest zijn gedrag van vanavond niet vertolken als regelrecht betrekking hebbend op haar, ze wist wel beter. De aankomst van een nieuweling maakte de oudgedienden altijd van streek. En Michael was een speciaal geval - hij was niet kneedbaar, niet het soort man dat door de knieën zou gaan voor Neils soort overheersing. Want Neil had inderdaad de neiging de afdeling te overheersen, het patiëntenbeleid voor te schrijven.

'Je moet daar vanaf zien te komen, Neil,' zei ze kortaf. 'Je bent een fijne, goeie kerel en je bent een fijne, goeie officier geweest. Vijf jaar lang heeft geen enkele officier beter werk geleverd. En nu luister je! Het staat niet eens vast dat het in feite jouw vergissing is geweest die hun het leven gekost heeft. Je bent een militair, je weet hoe gecompliceerd ieder gevecht is. En het is nu eenmaal gebeurd! Je soldaten zijn dood. Het minste wat je ze verschuldigd bent is toch zeker dat jij met je hele hart lééft. Wat voor nut heb je voor die weduwen en wezen als je hier in mijn kantoor zit te broeden en medelijden zit te hebben, niet met hen maar met jezelf? Er bestaat geen schriftelijke garantie dat het leven altijd zo zal gaan als we wel zouden willen. We moeten het nemen zoals het komt, het beroerde en het prettige. Dat wéét je! En dus is het genoeg!'

Hij grinnikte, zijn stemming was zichtbaar beter; hij stak zijn hand uit om de hare vast te pakken en legde zijn wang er tegenaan. 'Oké, zusje, boodschap goed ontvangen. Ik zal proberen een brave jongen te zijn. Ik weet niet hoe u het klaarspeelt de pijn altijd weer weg te nemen. Als u eens wist wat voor verschil het voor mijn verblijf in X gemaakt heeft dat u er was. Zonder u -' Hij haalde zijn schouders op. 'O, ik kan het me niet eens indenken hoe X dan geweest zou zijn.'

Hij zei dat ze het altijd klaarspeelde de pijn weg te nemen. Maar hoe, waarom? Het goed doen was niet voldoende; haar verstand wilde weten welke toverformule erachter stak en die ontsnapte haar altijd.

Met gefronste wenkbrauwen zat ze over het bureautje naar zijn gezicht te staren, vroeg zich af of het wel verstandig was geweest hem die paar kleine aanmoedigingen te geven. O, kon ze persoonlijke gevoelens maar helemaal losmaken van haar plicht! Deed ze Neil in feite meer kwaad dan goed door zich zo met hem in te laten? In hoeverre was bijvoorbeeld zijn optreden nu slechts een truc geweest om haar aandacht te trekken? Het juiste perspectief verdween wanneer je meer voor de man dan voor de patiënt voelde. Vaak ontdekte ze opeens dat ze een gedachtengang volgde die meer te maken had met de toekomst dan met de huidige situatie, terwijl het de huidige situatie was die al haar energie nodig had. Toegegeven, een relatie met Neil in vredestijd hield verrukkelijke mogelijkheden in, vanaf de ervaring van zijn eerste kus tot aan de beslissing of ze echt met hem wilde trouwen, maar het was verkeerd daar hier en nu bij stil te staan. Verkeerd, verkeerd!

Als man vond ze hem aantrekkelijk, opwindend, interessant. Zijn wereld leek erg op de hare, het was dus logisch geweest dat ze vrienden waren geworden. Ze mocht zijn uiterlijk, zijn goede manieren, zijn opvoeding, zijn background. En ze hield van het soort man dat hij was - met uitzondering van die eeuwige, ongelukkige obsessie van hem. Zolang hij bleef terugkomen op die dag van de slachting alsof die de rest van zijn leven het zwart van de rouw zou verlenen, twijfelde ze sterk aan de levensvatbaarheid van een relatie in vredestijd. Want ze wilde haar eigen gevoelsmatige kapitaal niet vastzetten op een gevoelsmatig verlamde man, hoe begrijpelijk die verlamming ook zijn mocht. Ze wilde iemand, had iemand nodig die haar als gelijke zou tegemoet treden, niet iemand die op haar steunde en haar tegelijk als een godin vereerde.

'Daarvoor ben ik hier, om de pijn weg te nemen,' zei ze luchtigjes en trok haar hand zo terug dat ze zijn gevoelens niet kwetste. Michaels papieren lagen nog steeds onder de andere hand; ze pakte ze op. 'Het spijt me dat ik het kort moet maken, Neil, maar ik heb echt werk te doen.'

Hij kwam overeind, keek gespannen op haar neer. 'U komt daarna toch nog, hè? Die toestand van die nieuwe opname komt daar toch niet tussen, nietwaar?'

Verrast keek ze op. 'Daar kan niets tussen komen! Heb ik ooit mijn laatste kopje thee op de afdeling gemist?' vroeg ze, glimlachte en boog toen haar hoofd weer over Michaels papieren.