26

Ik had de vier overlevende ambtsdragers in de kerk ontboden. Abt Fabian, prior Mortimus, broeder Edwig en broeder Guy stonden met Mark en mij in het middenschip terwijl bedienden brokken steen van Gabriels lijk tilden. Ik constateerde dat ik de akelige aanblik kon verdragen; ik was verdoofd door de schok. Ik keek naar de reacties van de ambtsdragers: broeder Guy en prior Mortimus stonden er onbewogen bij, broeder Edwig vertrok zijn gezicht van afschuw, abt Fabian wendde zich af en braakte in het gangpad.

Ik gelastte de mannen met me mee te gaan naar Gabriels werkkamer, waar stapels te kopiëren boeken op de grond lagen en het beschadigde beeld van de rouwende Maria nog steeds scheef tegen de muur stond. Ik vroeg waar de monniken een uur eerder waren geweest, toen de steen was gevallen.

‘Overal,’ antwoordde prior Mortimus. ‘Het is het vrije uur. Met dit weer zullen er niet veel naar buiten zijn gegaan; de meesten zaten waarschijnlijk in hun cel.’

‘En Jerome?’

‘Sinds gisteren opgesloten in zijn cel.’

Broeder Guy zei dat hij alleen in zijn apotheek had zitten studeren; prior Mortimus was in zijn kantoor geweest, ook alleen. Broeder Edwig zei dat zijn assistenten konden bevestigen dat hij in de schatkamer was geweest, terwijl abt Fabian zijn rentmeester instructies had gegeven. Ik zat naar hen te kijken; zelfs wie een alibi had kon niet worden vertrouwd, omdat degenen die voor hen werkten door overreding of dreiging tot leugens konden worden gebracht. Hetzelfde gold voor alibi’s die de monniken elkaar zouden verschaffen. Ik kon elke monnik en het voltallige personeel ondervragen, maar hoeveel tijd zou dat kosten en wat schoot ik ermee op? Ik voelde me opeens hulpeloos.

‘Dus Gabriel heeft u gered?’ Het was prior Mortimus die de stilte verbrak.

‘Ja.’

‘Waarom?’ vroeg hij. ‘Met respect, heer: waarom zou hij zijn leven geven voor het uwe?’

‘Misschien is het niet zo verrassend. Ik denk dat hij tot de overtuiging was gekomen dat zijn eigen leven van geringe waarde was.’ Ik staarde strak naar de prior.

‘Dan hoop ik dat zijn handeling nu helpt bij zijn oordeel. Hij had veel zonden in de schaal gelegd.’

‘Misschien geen grote zaken in Gods ogen.’

Er werd aarzelend op de deur geklopt en het angstige gezicht van een monnik verscheen.

‘Neemt u me niet kwalijk, maar er is een brief voor de gezant van rechter Copynger. De bode zegt dat het dringend is.’

‘Juist ja. Heren, blijft u hier nog even. Kom mee, Mark.’

Terwijl we door de kerk liepen, zagen we dat Gabriels lijk was weggehaald; twee bedienden schrobden de vloer; stoom steeg op uit de emmer heet water waarmee het bloed werd verwijderd. Toen we de deur openden, keek een zee van gezichten ons aan, monniken en personeel; er klonk bezorgd gemompel. Grijze ademwolken ontsnapten aan vijftig monden. Ik zag broeder Athelstan, met grote nieuwsgierige ogen, en een handenwringende broeder Septimus, die angstig en verbijsterd om zich heen keek. Zodra broeder Jude ons zag, riep hij dat de mensen ons door moesten laten. We schreden tussen de mensen door, achter de monnik aan die ons had gehaald. Bij het poorthuis stond Bugge met een brief in zijn handen; zijn scherpe oogjes fonkelden van nieuwsgierigheid.

‘Volgens de bode was het zeer dringend, heer gezant, dus ik hoop dat u kunt billijken dat u bent gestoord. Is het waar dat broeder Gabriel door een ongeluk in de kerk om het leven is gekomen?’

‘Nee, baas Bugge, het was geen ongeluk. Hij is vermoord terwijl hij mijn leven redde.’ Ik pakte de brief aan en liep terug naar het midden van de binnenplaats. Ik voelde me veiliger op enige afstand van hoge muren.

‘Dat is binnen een uur overal bekend,’ zei Mark.

‘Mooi. De tijd voor geheimhouding is voorbij.’ Ik verbrak het zegel en las het enkele velletje. Ik beet bezorgd op mijn lip.

‘Copynger is begonnen met zijn onderzoek. Hij heeft Sir Edward en andere landeigenaren die in dat boek vermeld staan gevraagd bij hem te komen. Er is bericht teruggekomen dat ze door de sneeuw vastzitten op hun landgoed, maar als een bode ze kan bereiken, kunnen zij ook weg, dus heeft hij ze opnieuw ontboden. Het wijst op vertragende manoeuvres. Die mensen hebben iets te verbergen.’

‘U kunt nu de confrontatie aangaan met broeder Edwig.’

‘Ik wil niet dat die gladjanus zegt dat het oefeningen en ramingen waren. Ik wil hem harde bewijzen voorleggen. Maar die heb ik morgen niet in handen en overmorgen evenmin, als het zo doorgaat.’ Ik vouwde de brief dicht. ‘Mark, wie kan hebben geweten dat we naar de kerk zouden gaan vanmorgen? Ik heb het bij de vijver tegen je gezegd. Je herinnert je dat ik zei dat ik Gabriel wilde spreken, en dat we hem in de kerk zouden vinden.’

‘Prior Mortimus was erbij, maar hij liep net weg.’

‘Misschien heeft hij net zulke scherpe oren als jij. Het punt is dat niemand anders wist waar we heen zouden gaan. Aangenomen dat iemand zich daar had verstopt om ons op te wachten.’

Hij dacht na. ‘Maar hoe kon iemand weten dat u juist op die plek onder het beeld zou gaan staan?’

‘Je hebt gelijk. O God, ik kan niet meer logisch denken.’ Ik kneedde mijn voorhoofd met mijn vingers. ‘Goed dan. Stel dat de dader een andere reden had om daar op die omloop te zijn? Stel dat hij alleen gebruikmaakte van de gelegenheid om me uit de weg te ruimen?’

‘Maar waarom zou iemand daar naar boven gaan? Er worden niet eens werkzaamheden verricht.’

‘Wie zou het meest van de werkzaamheden weten, nu Gabriel dood is?’

‘Prior Mortimus is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken.’

‘Ik denk dat ik dan maar eens met hem ga praten.’ Ik stak de brief weg. ‘Maar eerst moet ik nog iets met jou bespreken, Mark.’ Ik keek hem ernstig aan. ‘De brief die je bij Copynger hebt bezorgd over de verkoop van landerijen. Daarin heb ik hem ook gevraagd uit te zoeken of er schepen naar Londen gaan. Vanwege de sneeuw zou het een week kosten om over de Weald te rijden, maar na die brief van Jerome moet ik Cromwell spreken. Ik dacht dat er misschien een boot zou zijn en die is er ook; met het middagtij vaart er een vrachtschip met hop uit. Dat zou over twee dagen in Londen moeten zijn en een dag later vaart hij terug. Als we geluk hebben met het weer, zal ik vier dagen weg zijn. Die kans mag ik niet laten lopen. En ik wil dat jij hier blijft.’

‘Maar kunt u nu wel weg?’

Ik liep heen en weer. ‘Ik moet deze gelegenheid aangrijpen. Bedenk wel dat de koning niet weet wat hier is gebeurd. Als Jerome andere brieven naar buiten heeft gesmokkeld en als de koning die heeft gezien, kan dat Cromwell in de problemen brengen. En er is nog iets. Dat zwaard, weet je nog?’

‘Uit de vijver?’

‘Er staat een merkteken op. Zulke zwaarden worden in opdracht gemaakt. Als ik de maker kan vinden, kan ik hem vragen voor wie hij het heeft gemaakt. En dat is de enige aanwijzing die ik heb.’

‘Behalve dat we broeder Edwig kunnen ondervragen wanneer we bewijzen hebben van de landverkoop.’

‘Ja. Weet je, ik kan me niet voorstellen dat broeder Edwig met een medeplichtige heeft samengewerkt. Daar lijkt hij me te eenzelvig voor.’

Mark aarzelde. ‘Broeder Guy kan Singleton hebben vermoord. Hij is mager, maar hij lijkt me sterk genoeg en hij is lang.’

‘Het is mogelijk, maar waarom juist hij?’

‘De geheime gang, heer. Hij kan die avond gemakkelijk zijn weggeglipt naar de keuken. Hij had geen sleutel nodig.’

Ik wreef over mijn voorhoofd. ‘Elk van de vier kan het hebben gedaan. De aanwijzingen gaan alle kanten op. Ik moet meer te weten zien te komen; ik hoop dat ik in Londen verder kom. Maar iemand moet hier blijven; ik wil dat je in het huis van de abt trekt. Let op de post, houd een oogje op wat er gebeurt.’

Hij keek me scherp aan. ‘U wilt me weg hebben bij Alice.’

‘Ik wil dat je even veilig bent als de oude dr. Goodhaps was. Je kunt zijn kamer nemen, die is geschikt ingericht voor iemand van jouw leeftijd om enige staat te voeren.’ Ik zuchtte. ‘En ja, ik wil je weg hebben bij Alice. Ik heb met haar gepraat. Ik heb haar verteld dat een band met jou schadelijk kan zijn voor je vooruitzichten.’

‘Daar had u het recht niet toe,’ viel hij uit. ‘Ik heb het recht mijn eigen weg te kiezen.’

‘Nee, Mark, dat heb je niet. Je hebt verplichtingen tegenover je familie en je eigen toekomst. Ik gelast je naar het huis van de abt te verhuizen.’

Ik zag ijs in de grote blauwe ogen die de arme Gabriel hadden verrukt. ‘Ik heb u zelf wellustig naar haar zien kijken,’ zei hij minachtend.

‘Ik beheers me.’

Hij bekeek me van top tot teen. ‘U hebt geen keus.’

Ik zette mijn tanden op elkaar. ‘Daarvoor zou ik je de straat op moeten schoppen. Ik wou dat ik je hier niet nodig had in mijn afwezigheid, maar het is niet anders. Wel, zul je doen wat ik zeg?’

‘Ik zal alles doen om u te helpen de man te pakken te krijgen die deze mensen heeft vermoord. Hij verdient te hangen. Maar ik beloof niets betreffende wat ik daarna ga doen, ook al zou u zich geheel van me afwenden.’ Hij haalde diep adem. ‘Ik wil Alice Fewterer om haar hand vragen.’

‘Dan zal ik mijn handen mogelijk van je af moeten trekken,’ zei ik kalm. ‘Bij Gods vlees, ik zou het liever niet doen, maar ik kan Lord Cromwell niet vragen iemand weer in genade aan te nemen die met een dienstmeisje is getrouwd. Dat zou onmogelijk zijn.’

Hij reageerde niet. Ik wist in mijn hart dat ik hem, als het erop aankwam, zelfs na wat hij had gezegd nog als klerk zou aanhouden en zorgen dat hij en Alice een kamer in Londen konden betrekken. Maar ik wilde het hem niet te gemakkelijk maken. De blik die ik hem teruggaf was net zo onverzettelijk als de zijne.

‘Ga een tas voor me inpakken,’ zei ik kortaf. ‘En laat Chancery zadelen. Ik denk dat ik nu wel naar de stad kan rijden. Ik ga met de prior praten en vertrek daarna naar Londen.’ Ik liep weg; ik had hem er graag bij gehad tijdens mijn gesprek met de prior, maar na wat er was gebeurd, konden we elkaar beter even mijden.

De ambtsdragers waren nog in Gabriels werkkamer; ze vormden een neerslachtig gezelschap. Het viel me op dat er geen onderlinge samenhang was; de abt in zijn steeds brozer geworden hooghartigheid, Guys eenzame ascese, de prior en de thesaurier die de zaken samen gaande hielden en toch eigenlijk geen vrienden waren. De geestelijke broederschap leek haar beperkingen te kennen.

‘U moet weten, broeders, dat ik naar Londen ga. Ik moet rapport uitbrengen aan Lord Cromwell. Ik ben over een dag of vijf terug en tot die tijd neemt Mark Poer hier voor me waar.’

‘Hoe kunt u in vijf dagen op en neer zijn?’ vroeg prior Mortimus. ‘Ze zeggen dat het tot in Bristol heeft gesneeuwd.’

‘Ik reis per boot.’

‘Wat hebt u met Lord Cromwell te bespreken?’ vroeg abt Fabian zenuwachtig.

‘Privézaken. Ik heb bekend laten maken hoe broeder Gabriel is gestorven. En ik heb besloten dat het lijk van Wees Stonegarden naar vrouw Stumpe moet worden overgebracht voor de begrafenis. Zorgt u daarvoor.’

‘Maar dan komt de stad te weten dat ze hier is gestorven.’ De abt fronste, alsof hij het allemaal niet goed meer kon volgen.

‘Ja. De zaken zijn te ver gegaan om dat nog geheim te kunnen houden.’

Hij richtte zijn hoofd op en keek me aan met de hooghartigheid die ik van hem kende. ‘Ik moet protesteren, meester Shardlake. Een dergelijke zaak, die iedereen hier treft, had eerst met mij als abt moeten worden besproken.’

‘Die tijd is voorbij, heer abt,’ zei ik bits. ‘U kunt allemaal gaan, behalve prior Mortimus.’

De abt wierp me een bevreemde, vage blik toe en verliet toen met de anderen het vertrek. Ik kruiste mijn armen voor mijn borst en keek naar de prior. Ik weet niet waar ik de geestelijke energie vandaan haalde om door te gaan.

‘Ik heb me afgevraagd, broeder, wie wist dat ik naar de kerk zou gaan. U was bij de vijver aanwezig toen ik dat tegen mijn assistent zei.’

Hij lachte ongelovig. ‘Ik was al weg.’

Ik bestudeerde hem, maar zag alleen verbazing en verontwaardiging. ‘Ja, dat dacht ik al. Dus degene die de aanslag heeft gepleegd heeft niet mij opgewacht, maar had een ander doel. Wie kan reden hebben gehad om daar naar boven te gaan?’

‘Niemand, zolang er nog geen overeenstemming is over de aard van de werkzaamheden.’

‘Ik wil graag met u terug naar de omloop om nog eens te kijken.’ Ik dacht aan de verdwenen relikwie en het goud dat ergens verstopt moest zijn als ik gelijk had wat de verkoop van de landerijen betrof. Konden die ergens boven verstopt zijn, was dat waarom de dader op de omloop was geweest?

‘Zoals u wilt, heer gezant.’

Ik ging hem voor op de trap naar boven. Mijn hart bonsde toen we de omloop bereikten. In de diepte werd nog schoongemaakt; rode zwabbers werden uitgeknepen in emmers. Zo kan het aflopen met een mens. Ik voelde een golf van misselijkheid opkomen en greep de reling vast.

‘Gaat het wel?’ Prior Mortimus was een paar passen achter me blijven staan. Ik bedacht opeens dat hij, als hij me wilde belagen, sterker was dan ik; ik had Mark bij me moeten hebben.

Ik maakte een afwerend gebaar. ‘Zeker.’

Ik bekeek het stapeltje gereedschap waar de blokken steen hadden gelegen en de mand voor de werklieden, opgehangen aan de touwconstructie. ‘Hoelang is het geleden dat hier is gewerkt?’

‘De touwen en de mand zijn twee maanden geleden aangebracht, zodat de werklieden bij het beeld konden, dat in gevaarlijke staat verkeerde. Zo konden ze het verwijderen en de scheur inspecteren. De mand die met bewegende touwen is opgehangen aan de muur en de toren is een vernuftige constructie van de metselaar. Ze waren nog maar net begonnen toen broeder Edwig het werk stillegde; hij had gelijk, Gabriel had niet mogen beginnen voordat het bouwplan was goedgekeurd. Daarna heeft hij de zaak vertraagd om Gabriel een lesje te leren.’

Ik bekeek de touwconstructie. ‘Een gevaarlijke vinding.’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Steigers zijn veiliger, maar denkt u dat de thesaurier daarvoor wil betalen?’

‘U mag broeder Edwig niet,’ zei ik terloops.

‘Hij is net een dikke fret die overal op stuivers jaagt.’

‘Raadpleegt hij u vaak over de financiën van het klooster?’ Ik observeerde hem scherp, maar zijn reactie was achteloos.

‘Hij raadpleegt alleen vader abt, en verspilt tegelijk de tijd van mij en ieder ander door ons verantwoording te laten afleggen voor elke duit.’

‘Juist ja.’ Ik wendde me af en keek naar de klokkentoren. ‘Hoe kom je bij de klokken?’

‘Er is beneden nog een trap naar boven. Ik kan u mee naar boven nemen, als u wilt. Ik betwijfel of er nog zal worden gewerkt, die slag heeft Gabriel verloren door om te komen.’

Ik trok mijn wenkbrauwen op. ‘Prior Mortimus, hoe komt het dat u wordt ontroerd door de dood van een dienstmeisje, maar geen verdriet toont bij de dood van een broeder met wie u jarenlang moet hebben samengewerkt?’

‘Ik heb al eerder gezegd dat een monnik in dit leven heel andere plichten heeft dan zo’n wichtje.’ Hij keek me onverzettelijk aan. ‘Een van die plichten is niet pervers zijn.’

‘Ik ben blij dat u niet rechtspreekt uit naam des konings, broeder prior.’

Hij voerde me mee naar beneden, door het schip en naar een andere deur, waarachter een lange wenteltrap naar het dakniveau leidde. Het was een lange klim en ik was buiten adem toen we uitkwamen op een smalle houten overloop met opnieuw een deur. Een venster zonder glas bood een duizelingwekkend uitzicht over het kloostercomplex en de wijdere omgeving: witte akkers en het bos aan een kant en de grijze zee aan de andere kant. Het moest tot mijlen in de omtrek het hoogste punt zijn. Een ijzige wind huilde en bracht ons haar in de war.

‘Hierheen.’ De prior deed de deur open en we kwamen in een kale ruimte met een houten vloer waar dikke klokkentouwen tot aan de vloer hingen. Ik keek op en kon vaag de omtrek van de enorme klokken zien. Midden in de ruimte was een groot rond gat met een reling erom. Ik keek over de reling en kon weer de kerkvloer zien; we stonden nu zo hoog dat de mannen beneden op mieren leken. Ik zag de mand hangen, waarin de contouren van gereedschap en emmers zichtbaar waren, afgedekt met een groot zeil. De touwen leidden omhoog door het gat naar het vertrek, waar ze waren bevestigd aan enorme pennen die in de muren waren verankerd.

‘Als het gat er niet was, zouden de luiders doof worden van het beieren,’ merkte de prior op. ‘Ze moeten toch al hun oren dichtstoppen.’

‘Dat kan ik me voorstellen; op de grond klinken de klokken al oorverdovend.’ Ik zag een houten trap. ‘Kom je zo bij de klokken zelf?’

‘Ja, die trap is voor het personeel dat naar boven gaat om de klokken schoon te maken en te onderhouden.’

‘Laten we naar boven gaan. Na u.’

De trap leidde naar een hoger vertrek, waar een reling de klokken zelf omgaf. Ze waren inderdaad enorm, allemaal groter dan een man en met zware ringen aan het dak bevestigd. Hier was evenmin iets verborgen. Ik liep naar de klokken toe, ervoor wakend dat ik niet te dicht bij het gat kwam, want de reling was laag. De dichtstbijzijnde klok was helemaal versierd en er was een gedenkplaat op gemonteerd met een inscriptie in een vreemde taal.

‘Arrancado de la barriga del infiel, año 1059,’ las ik voor.

‘Uit de buik van de ongelovige gehaald,’ zei prior Mortimus. Ik schrok; ik had niet beseft dat hij zo dichtbij was.

‘Heer gezant,’ zei hij, ‘ik wil u iets vragen. U hebt de abt net nog gezien.’

‘Ja.’

‘Hij is een gebroken man. Hij is niet meer in staat om leiding te geven. Als het op vervanging aankomt, zal Lord Cromwell een strenge man willen hebben die trouw aan hem is. Ik weet dat hij degenen die hem steunen in de kloosters heeft bevorderd.’ Hij keek me veelbetekenend aan.

Ik schudde verbaasd mijn hoofd. ‘Prior Mortimus, denkt u echt dat dit huis voortgezet zal mogen worden? Na alles wat hier is gebeurd?’

Hij keek teleurgesteld. ‘Maar het is toch… Ons leven hier… Daar kan toch niet zomaar een eind aan worden gemaakt. Er is geen wet om ons tot overgave te dwingen. Ik weet dat er wordt gezegd dat de kloosters zullen worden gesloten, maar dat mag toch niet gebeuren?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat mag niet.’ Hij kwam nog een stap dichterbij, zodat hij mij met mijn rug tegen de reling duwde, en zijn smerige lijflucht drong in mijn neus. Mijn hart begon wild te bonzen.

‘Prior Mortimus,’ zei ik, ‘meer afstand.’

Hij staarde me aan en ging een stap opzij.

‘Heer gezant,’ zei hij nadrukkelijk, ‘ik kan dit huis redden.’

‘De toekomst van het klooster is iets waarover ik uitsluitend met Lord Cromwell kan overleggen.’ Ik had een droge mond, want één gruwelijk ogenblik had ik gedacht dat hij me over de reling wilde duwen. ‘Ik heb genoeg gezien. Er is hier niets verborgen. Laten we maar naar beneden gaan.’

In stilte daalden we af. Ik was nog nooit zo blij geweest dat ik weer vaste grond onder de voeten had.

‘Gaat u nu weg?’ vroeg de prior.

‘Ja. Maar Mark Poer neemt mijn gezag tijdens mijn afwezigheid over.’

‘Wanneer u met Lord Cromwell spreekt, wilt u dan melding maken van wat ik heb gezegd? Alstublieft. Ik kan als zijn man fungeren.’

‘Ik heb hem veel te vertellen,’ zei ik kortaf. ‘En nu moet ik weg.’

Ik draaide me om en liep haastig naar de infirmerie. De schok van Gabriels dood drong nu pas tot me door; het duizelde me en mijn benen trilden toen ik door de ziekenzaal naar onze kamer liep. Mark was er niet, maar er stond een zadeltas klaar met mijn papieren, iets te eten en een schoon hemd. Ik schoof hem opzij en ging op het bed zitten omdat ik van top tot teen sidderde. Opeens moest ik verschrikkelijk huilen en ik gaf eraan toe. Ik huilde om Gabriel, om Wees, om Simon en zelfs om Singleton. En om mijn eigen doodsangst.

Ik voelde me rustiger en waste mijn gezicht met water uit het bekken toen er op de deur werd geklopt. Ik hoopte dat het Mark zou zijn die afscheid kwam nemen, maar het was Alice, die nieuwsgierig naar mijn rode gezicht keek.

‘Heer, uw paard staat voor u klaar. U moet nu naar de stad als u de boot wilt halen.’

‘Dank je.’ Ik pakte mijn zadeltas. Ze bleef voor me staan.

‘Heer, ik zou willen dat u niet wegging.’

‘Alice, ik moet wel. In Londen zal ik misschien verklaringen vinden waardoor ik een eind kan maken aan de gruwelen.’

‘Het zwaard?’

‘Ja, het zwaard.’ Ik haalde diep adem. ‘Ga niet onnodig naar buiten terwijl ik weg ben, blijf hier.’

Ze zei niets terug. Ik liep haastig langs haar heen, uit angst dat ik, als ik nog een seconde langer bleef, iets zou zeggen waar ik spijt van zou krijgen. In het voorbijgaan wierp ze me een onpeilbare blik toe. Bij de voordeur stond de staljongen met Chancery, die zijn witte staart liet wapperen en hinnikte toen hij me zag. Ik streelde zijn flank, blij met zo’n hartelijk weerzien. Ik hees me zoals gebruikelijk met moeite in het zadel en reed naar de poort, die Bugge voor me openhield. Ik hield halt om nog een ogenblik naar de witte hof te kijken, ik weet niet waarom. Toen knikte ik naar Bugge en ik leidde Chancery naar de weg naar Scarnsea.