9

In onze kamer teruggekeerd ging Mark weer op zijn bedje liggen. Maar hoewel ik even moe was als hij, moest ik eerst nog mijn indrukken ordenen van alles wat er aan de maaltijd was gebeurd. Ik waste mijn gezicht met water uit de lampetkan en ging bij het vuur zitten. Heel zacht hoorde ik door het raam heen gezang.

‘Luister,’ zei ik, ‘de monniken aan het avondgebed. Ze bidden tot God om hun ziel te bewaren nu de dag ten einde is. En, wat vind je van de vrome gemeenschap in Scarnsea?’

Hij kreunde. ‘Ik ben te moe om na te denken.’

‘Kom kom, het is je eerste dag in een klooster. Wat vind je ervan?’

Met tegenzin richtte hij zich op zijn ellebogen op en zijn gezicht kreeg een peinzende uitdrukking. De eerste vouwtjes in zijn gladde trekken werden geaccentueerd door de schaduwen. Op een dag zullen dat echte groeven worden, dacht ik, net zoals in mijn gezicht.

‘Het lijkt een wereld vol tegenstrijdigheden. Enerzijds leven ze in hun eigen wereld. Die zwarte pijen, al hun gebeden. Volgens broeder Gabriel leven ze afgescheiden van de zondige wereld. Maar hebt u gezien hoe die boef weer naar mij keek? En het ontbreekt de bewoners aan niets. Overal haarden, wandkleden, uitstekende maaltijden. Ze zitten te kaarten als mannen in een herberg.’

‘Ja. De heilige Benedictus zou hun levenswijze even walgelijk vinden als Lord Cromwell. Abt Fabian die zijn voorliefdes najaagt alsof hij een lord is – en dat is hij natuurlijk ook, hij heeft zitting in het Hogerhuis.’

‘Ik denk dat de prior een hekel aan hem heeft.’

‘Prior Mortimus schildert zichzelf af als aanhanger van de hervorming, een tegenstander van het leven in luxe. In elk geval is hij streng voor degenen die onder hem zijn gesteld. Daar geniet hij van, volgens mij.’

‘Hij doet me denken aan bepaalde onderwijzers die ik heb gehad.’

‘Onderwijzers jagen hun leerlingen niet op tot ze erbij neervallen. De meeste ouders zouden bezwaar maken tegen de manier waarop hij die jongen heeft aangepakt. Er schijnt geen afzonderlijke novicebroeder te zijn; er zijn niet genoeg roepingen. De novicen zijn uitgeleverd aan de prior.’

‘De ziekenbroeder probeerde te helpen. Hij lijkt me een goede man, al ziet hij er dan uit alsof hij aan een spit is geroosterd.’

Ik knikte. ‘En broeder Gabriel probeerde ook te helpen, door de prior te bedreigen met de abt. Ik kan me niet voorstellen dat abt Fabian zich echt bekreunt om het welzijn van de novicen, maar als de prior in zijn voorliefde voor de harde aanpak soms te ver gaat, moet hij hem afremmen om een schandaal te voorkomen. We hebben ze nu allemaal ontmoet, de vijf die wisten waarom Singleton hier was. Abt Fabian, prior Mortimus, broeder Gabriel, broeder Guy. En de thesaurier, natuurlijk…’

‘B-b-broeder Edwig,’ zei Mark.

Ik glimlachte. ‘Hij bekleedt hier een machtspositie, al kan hij soms niet uit zijn woorden komen.’

‘Hij leek me een slijmerige pad.’

‘Ja, ik moet zeggen dat ik ook een afkeer van hem heb. Maar we mogen ons niet door eerste indrukken laten misleiden. De grootste bedrieger die ik ooit heb gekend was in zijn optreden zo ridderlijk als een man maar kan zijn. En de nacht dat Singleton is vermoord was de thesaurier niet in het klooster.’

‘Maar waarom zou een van die vijf Singleton vermoorden? Dat geeft Lord Cromwell toch juist meer reden om het klooster te sluiten?’

‘Stel dat er een persoonlijk motief in het spel was? Stel dat Singleton iets te weten was gekomen? Hij was hier al een paar dagen. Stel dat hij op het punt stond iemand te ontmaskeren?’

‘Volgens dr. Goodhaps bestudeerde hij kort voor zijn dood de boekhouding van het klooster.’

Ik knikte. ‘Ja, daarom wil ik de boeken inzien. Maar ik kom terug op de wijze waarop hij is gestorven. Als iemand hem het zwijgen wilde opleggen, was het veel gemakkelijker geweest hem een mes tussen de ribben te steken. En waarom is de kerk ontwijd?’

Mark schudde zijn hoofd. ‘Ik vraag me af waar de moordenaar het zwaard heeft verstopt, als hij een zwaard heeft gebruikt. En de relikwie. En zijn kleren, want daar moet bloed aan zijn gekomen.’

‘Er moeten wel duizend bergplaatsen zijn in dit enorme gangenstelsel.’ Ik dacht even na. ‘Anderzijds zijn de meeste gebouwen permanent in gebruik.’

‘De bijgebouwen die we hebben gezien? De werkplaats van de steenhouwer, de brouwerij en zo?’

‘Die zeker. We moeten onze ogen goed openhouden bij onze verkenningen.’

Mark zuchtte. ‘De dader kan zijn kleding en het zwaard hebben begraven. Maar zolang het blijft sneeuwen, kunnen we niet zoeken naar een plek waar de aarde is omgewoeld.’

‘Nee. Nu ja, ik begin morgen met het ondervragen van de sacristein en de thesaurier, die twee broederlijke vijanden. En ik wil graag dat jij met het meisje Alice praat.’

‘Broeder Guy heeft me gewaarschuwd dat ik haar met rust moet laten.’

‘Praten, zeg ik toch. Doe niet meer dan praten, ik wil geen problemen met broeder Guy. Jij hebt er slag van om met vrouwen om te gaan. Ze lijkt intelligent en kent waarschijnlijk meer geheimen met betrekking tot het klooster dan wie ook.’

Hij ging verliggen. ‘Ik wil niet dat ze gaat denken dat ik… dat ik haar aardig vind, maar dat het me alleen om informatie te doen is.’

‘Het is onze plicht hier informatie te verzamelen. Je hoeft haar niet op verkeerde ideeën te brengen. Als ze iets onthult waar wij ons voordeel mee kunnen doen, zal ik zorgen dat ze wordt beloond. Er zou een andere aanstelling voor haar moeten worden gevonden. Een vrouw als zij hoort niet hier tussen de monniken te verstoffen.’

Mark lachte me toe. ‘Ik geloof dat u haar ook aardig vindt, heer. Hebt u gezien hoe haar ogen stralen?’

‘Ze is anders dan de meeste vrouwen,’ zei ik neutraal.

‘Het staat me tegen om met haar aan te pappen om haar inlichtingen te ontfutselen.’

‘Daar zul je aan moeten wennen, Mark, als je in dienst van het recht of de staat wilt werken.’

‘Ja.’ Het klonk niet overtuigd. ‘Alleen… Ik wil haar niet in gevaar brengen.’

‘Ik ook niet. Maar we zouden allemaal gevaar kunnen lopen.’

Hij zweeg even. ‘Kan de abt gelijk hebben wat de hekserij betreft? Dat zou kunnen kloppen met de ontwijding van de kerk.’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Hoe langer ik erover nadenk, des te meer kom ik tot de overtuiging dat de moord is beraamd. De ontwijding was misschien bedoeld om onderzoekers op een dwaalspoor te brengen. De abt wil natuurlijk veel liever dat het door een buitenstaander is gedaan.’

‘Geen christen zou op zo’n manier een kerk ontheiligen, geen paap en geen hervormer.’

‘Nee. Het is weerzinwekkend.’ Ik zuchtte en deed mijn ogen dicht; mijn hoofd voelde zwaar van vermoeidheid. Toen ik ze weer opendeed, zag ik dat Mark belangstellend naar me keek.

‘U zei dat het lijk van gezant Singleton u aan de onthoofding van koningin Anne Boleyn deed denken.’

Ik knikte. ‘Die herinnering doet me nog altijd walgen.’

‘Iedereen was vorig jaar verbaasd dat ze zo snel uit de gratie raakte. Hoewel veel mensen een hekel aan haar hadden.’

‘Ja. Ze noemden haar een hoer.’

‘Ze zeggen dat het hoofd nog probeerde te spreken nadat het was afgehouwen.’

Ik stak mijn hand op. ‘Ik kan er niet over praten, Mark. Ik ben er ambtshalve bij aanwezig geweest. Kom, je hebt gelijk. We kunnen beter gaan slapen.’

Hij keek teleurgesteld, maar zei niets meer terwijl hij houtblokken op het vuur legde. We stapten in bed. Vanwaar ik lag kon ik zien dat het nog altijd sneeuwde; de vlokken tekenden zich af tegen een verlicht raam verderop. Sommige monniken waren nog laat op, maar de dagen waarin de broeders zich in de winter voor donker naar bed begaven, om voor middernacht te kunnen opstaan voor het gebed, lagen ver achter ons.

Ondanks mijn vermoeidheid lag ik te draaien en mijn gedachten tolden maar door. Ik dacht vooral aan het meisje Alice. Iedereen kon hier gevaar lopen, maar een vrouw alleen liep altijd meer risico. Ik was ingenomen met het karakter dat ze had getoond. Ze deed me aan Kate denken.

Hoewel ik in slaap wilde vallen, voerden mijn gedachten me terug naar drie jaar eerder. Kate Wyndham was de dochter van een Londense lakenhandelaar die door zijn compagnon was beschuldigd van frauduleus boekhouden. De zaak kwam voor een kerkelijke rechtbank op grond van het argument dat een contract gelijkstond aan een eed voor God. In werkelijkheid was zijn compagnon familie van een aartsdeken die invloed had op de rechter, en het lukte me de zaak te laten doorsluizen naar ’s konings rechtbank, waar de zaak wegens gebrek aan bewijs werd afgewezen. De dankbare koopman, een weduwnaar, nodigde me uit bij hem te komen eten en daar leerde ik zijn enige dochter kennen.

Kate had het getroffen: haar vader achtte het nuttig vrouwen meer onderwijs te laten genieten dan nodig was voor het bijhouden van het huishoudboekje, en ze was leergierig. Ze had een lief, hartvormig gezicht en glanzend bruin haar dat tot over haar schouders viel. Ze was de eerste vrouw die ik leerde kennen met wie ik op voet van gelijkheid kon spreken. Ze discussieerde graag over het recht, de rechtbank, zelfs de kerk – want door de ervaring die haar vader had opgedaan waren ze allebei vurige hervormers geworden. Die avondlijke gesprekken met haar en haar vader in hun huis, en later de middagen alleen met Kate, die me begeleidde op lange wandelingen buiten de stad, waren de prettigste uren in mijn leven.

Ik wist dat ze me alleen als vriend zag – het werd een grapje tussen ons dat ik met haar zo vrijuit converseerde als met een man – en toch begon ik me af te vragen of er tussen ons niet iets meer zou kunnen opbloeien. Ik was eerder verliefd geweest, maar had me nooit uitgesproken, omdat ik bang was dat ik met mijn mismaakte lichaam alleen een afwijzing kon verwachten en beter kon zwijgen tot ik een fortuin had vergaard dat ik ter compensatie kon aanbieden. Maar ik kon Kate andere dingen geven die ze op prijs zou stellen: goede gesprekken, gezelschap, een kring van gelijkgezinde vrienden.

Tot op de dag van vandaag vraag ik me af wat er zou zijn gebeurd als ik mijn ware gevoelens eerder had geuit, maar ik wachtte er te lang mee. Op een avond kwam ik onaangekondigd bij haar langs en ik trof haar aan met Piers Stackville, de zoon van een zakenrelatie van haar vader. Eerst maakte ik me geen zorgen, want hoewel hij zo knap was als Satan, was Stackville een jongeman zonder veel meer verdienste dan een zorgvuldig bestudeerde hoffelijkheid. Maar ik zag haar blozen en lachen om zijn vulgaire opmerkingen; mijn Kate was veranderd in een onnozel meisje. Van dat ogenblik af kon ze over niets anders praten dan wat Piers had gezegd of gedaan, en haar zuchten en lachen sneed me door de ziel.

Uiteindelijk vertelde ik haar over mijn gevoelens. Ik deed het stuntelig en dom, ik stamelde en moest naar woorden zoeken. Het ergste was dat ze volstrekt verrast was.

‘Matthew, ik dacht dat je alleen bevriend met me wilde zijn, ik heb nooit een woord van liefde van je gehoord. Het lijkt erop dat je veel verborgen hebt gehouden.’

Ik vroeg haar of het te laat was.

‘Als je het me een half jaar geleden had gevraagd – dan was het misschien op tijd geweest.’

‘Ik weet dat mijn gedaante geen hartstocht opwekt.’

‘Je doet jezelf tekort!’ zei ze onverwacht heftig. ‘Je hebt een mooi mannelijk gezicht en heel goede manieren, je vindt je kromme rug veel te belangrijk, alsof je de enige bent die zoiets heeft. Je hebt te veel medelijden met jezelf, Matthew, en je bent te trots.’

‘Dus…’

Ze schudde haar hoofd, met tranen in haar ogen. ‘Het is te laat. Ik houd van Piers. Hij zal vader om mijn hand vragen.’

Ik zei ruw dat hij niet goed genoeg was, dat ze van verveling zou wegkwijnen, maar ze zei alleen heftig dat ze binnenkort kinderen zou hebben en een goed huis om voor te zorgen en was dat niet de passende rol voor een vrouw, bepaald door God? Ontredderd nam ik afscheid.

Ik zag haar nooit meer terug. Een week later werd de stad als door een orkaan getroffen door de zweetziekte. Honderden mensen begonnen te rillen en te zweten, gingen naar bed en stierven na enkele dagen. De ziekte sloeg toe bij hoog en bij laag en werd zowel Kate als haar vader noodlottig. Ik kon me hun begrafenis herinneren, die ik als executeur van de vader had geregeld, de houten kisten die langzaam in de groeve zakten. Terwijl ik boven de kist naar Piers Stackville keek, zag ik aan zijn getekende gezicht dat hij niet minder van Kate had gehouden dan ik. Zwijgend gaf hij me een knikje van verstandhouding en ik knikte terug, met een melancholiek lachje. Ik dankte God dat ik mezelf had bevrijd van de valse doctrine van het vagevuur, waar Kate een lijdenstijd zou hebben gewacht. Ik wist dat haar zuivere ziel gered moest zijn en bij Christus zou rusten.

Ik krijg tranen in mijn ogen terwijl ik dit schrijf. Die eerste avond in Scarnsea gebeurde me dat ook. Ik liet mijn tranen stilletjes vloeien en onderdrukte mijn snikken om Mark niet wakker te maken, wat tot een beschamend tafereel zou leiden. Mijn tranen brachten me tot rust en ik viel in slaap.

Maar die nacht kwam de nachtmerrie weer. Ik had in geen maanden van de executie van koningin Anne gedroomd, maar door de aanblik van Singletons lijk kwam het allemaal terug. Weer stond ik op het gazon voor de Tower op een zonnige voorjaarsochtend, een van de mensen in een enorme menigte rond het met stro bedekte schavot. Ik stond vooraan; Lord Cromwell had al zijn beschermelingen opgedragen de terechtstelling bij te wonen en zich te vereenzelvigen met de val van de koningin. Hij stond zelf ook vooraan, niet ver van me af. Hij had opgang gemaakt in het gevolg van Anne Boleyn; nu had hij de beschuldiging van overspel opgesteld die tot haar ondergang had geleid. Met zijn strenge frons leek hij de belichaming van de toornige gerechtigheid.

Een dikke laag stro lag om het blok en de uit Frankrijk ontboden beul met zijn sinistere zwarte kap stond er met gekruiste armen naast. Ik zocht het zwaard dat hij had meegebracht om een barmhartig einde te garanderen, op verzoek van de vorstin, maar zag het nergens. Ik stond met eerbiedig gebogen hoofd te wachten, want er waren zeer aanzienlijke heren aanwezig: de minister van Financiën, Lord Audley, en Sir Richard Rich, de burggraaf van Suffolk.

We stonden er als beelden bij en vooraan werd geen woord gesproken, maar achteraan werd zachtjes gepraat. Er staat een appelboom op dat gazon. Die bloeide volop en een merel zat op een hoge tak te zingen, zonder acht te slaan op de mensen. Ik keek ernaar en benijdde het schepsel zijn vrijheid.

Er ontstond beweging en de koningin kwam tevoorschijn. Ze werd geflankeerd door hofdames, een kapelaan met superplie en de bewakers in hun rode jassen. Ze zag er mager en getekend uit, de smalle schouders opgetrokken in haar witte mantel, het haar opgestoken. Terwijl ze naar het blok liep, keek ze telkens om, alsof er een bode kon komen om op last van de koning uitstel van executie te gebieden. Na negen jaar aan de boezem van het hof had ze beter moeten weten: dit grote georganiseerde spektakel kon niet worden gestaakt. Toen ze dichterbij kwam, keken haar grote bruine ogen met de donkere kringen eromheen schichtig naar het schavot en ik denk dat ze net als ik uitkeek naar het zwaard.

In mijn droom is er geen voorbereiding: geen lange gebeden, geen toespraak bij het schavot van koningin Anne die alle aanwezigen verzoekt voor het leven van de koning te bidden. In mijn droom knielt ze direct, met haar gezicht naar de toeschouwers, en begint te bidden. Ik hoor steeds weer de ijle, schorre kreten: ‘Jesu, ontvang mijn ziel! Here God, erbarm u over mijn ziel!’ Dan buigt de beul zich over haar heen en trekt het zwaard tevoorschijn, dat in het stro verborgen heeft gelegen. Dus daar lag het, denk ik en dan krimp ik in elkaar en uit een kreet terwijl het sneller door de lucht maait dan het oog kan volgen, en het hoofd van de koningin vliegt omhoog en naar voren in een grote waterval van bloed. Weer voel ik me misselijk en knijp mijn ogen dicht, en onder de mensen klinkt gemompel en hier en daar gejuich. Ik doe mijn ogen weer open bij de formule: ‘Zo vergaat het alle vijanden des konings’, nauwelijks verstaanbaar door het Franse accent van de beul. Het stro en zijn kleren zijn doordrenkt met het bloed dat nog uit het lichaam stroomt, en hij houdt het druipende hoofd van de koningin omhoog.

De papen zeggen dat op dat ogenblik de kaarsen in de kerk in Dover spontaan zijn gaan branden, maar ik kan zelf getuigen dat de ogen in het gekliefde hoofd van de koningin bewogen en wild naar de toeschouwers keken, en dat de lippen bewogen alsof ze iets wilde zeggen. Iemand gilde in de menigte achter me en ik hoorde geritsel toen de mensen, allemaal gekleed in hun mooiste kleren met pofmouwen, een kruis sloegen. In werkelijkheid duurde het nog geen dertig seconden, geen halfuur zoals mensen later beweerden, voordat er een einde aan de bewegingen kwam. Maar in mijn nachtmerrie beleefde ik elk van die seconden en bad dat die akelige ogen tot rust zouden komen. Toen liet de beul het hoofd in een pijlenkist vallen die als lijkkist dienstdeed, en terwijl het daar met een bons in terechtkwam, werd ik met een kreet wakker omdat iemand op de deur klopte.

Ik lag zwaar te ademen en voelde mijn zweet stollen in de bittere kou. Er werd weer geklopt en toen hoorde ik de stem van Alice bezorgd roepen: ‘Meester Shardlake? Mijnheer de gezant?’

Het was midden in de nacht, het vuur brandde nauwelijks meer en het was ijskoud in de kamer. Mark kreunde en bewoog op zijn strozak.

‘Wat is er?’ vroeg ik met trillende stem. Mijn hart bonsde nog van de nachtmerrie.

‘Broeder Guy vraagt of u komt.’

‘Een ogenblik!’ Ik hees mezelf uit het bed en stak een kaars aan bij het vuur. Mark kwam ook overeind, met knipperende ogen en verward haar.

‘Wat is er?’

‘Ik weet het niet. Blijf hier.’ Ik trok zo snel mogelijk mijn broek aan en deed de deur open. Het meisje stond voor de drempel, met een wit schort over haar japon.

‘Het spijt me dat ik u stoor, maar Simon Whelplay is ernstig ziek en moet u spreken. Broeder Guy zei dat ik u wakker moest maken.’

‘Het is goed.’ Ik liep achter haar aan over de koude gang. Een eindje verderop stond een deur open. Ik hoorde stemmen: die van broeder Guy en een klagende, huilerige stem. Ik keek naar binnen en zag de novice op een rolbed liggen. Zijn gezicht glom van het zweet, hij mompelde koortsachtig en zijn ademhaling schuurde. Broeder Guy zat bij het bed en depte zijn gezicht met een doek die hij in een kom doopte.

‘Wat scheelt eraan?’ Mijn stem klonk zenuwachtig, want lijders aan de zweetziekte kronkelden en hijgden ook zo.

De ziekenbroeder keek me ernstig aan. ‘Longstuwing. Geen wonder, na dat in de kou staan zonder eten. Hij heeft gevaarlijk hoge koorts. Maar hij vraagt telkens u te spreken. Hij kan geen rust vinden voor hij dat heeft gedaan.’

Ik liep naar het bed toe, maar wilde niet te dichtbij komen omdat hij dan zijn koorts over me kon uitademen. De jongen richtte zijn roodomrande ogen op mij. ‘Heer gezant,’ zei hij schor, ‘u bent hierheen gestuurd om recht te doen?’

‘Ja, ik ben hier om de dood van gezant Singleton te onderzoeken.’

‘Hij is niet de eerste die is gedood,’ bracht hij moeizaam uit. ‘Niet de eerste.’

‘Wat bedoel je? Wie is er nog meer gedood?’

Een aangrijpende hoestbui deed zijn smalle lichaam schokken en er kwamen geluiden van borrelend slijm uit zijn borst. Zijn blik viel op Alice.

‘Arm lief meisje. Ik heb haar gewaarschuwd voor het gevaar hier…’ Hij begon te huilen en zijn gesnik ging over in een nieuwe hoestbui die zijn lichaam leek te verscheuren. Ik keek Alice aan.

‘Wat bedoelt hij?’ vroeg ik op scherpe toon. ‘Waar heeft hij je voor gewaarschuwd?’

Haar gezicht drukte bevreemding uit. ‘Ik begrijp het niet; hij heeft me nooit ergens voor gewaarschuwd. Tot vandaag heb ik amper een woord met hem gewisseld.’

Ik keek naar broeder Guy. Hij leek al even bevreemd. Bezorgd bestudeerde hij de jongen.

‘Hij is ernstig ziek. Hij zou nu moeten rusten.’

‘Nee, broeder, ik moet hem verder ondervragen. Hebt u enig idee wat hij zojuist bedoelde?’

‘Nee. Ik weet niet meer dan Alice.’

Ik kwam dichter naar het bed toe en boog me over de jongen.

‘Jongeheer Whelplay, vertel me wat je bedoelt. Alice zegt dat je haar niet hebt gewaarschuwd…’

‘Alice is goed,’ piepte hij. ‘Zachtmoedig en vriendelijk. Ze moet gewaarschuwd worden…’ Hij begon weer te hoesten en broeder Guy kwam gedecideerd tussenbeide.

‘Ik moet u nu vragen hem met rust te laten. Ik dacht dat hij rustiger zou worden van een gesprek met u, maar hij ijlt. Ik moet hem een drankje geven zodat hij kan slapen.’

‘Alstublieft,’ voegde Alice eraan toe, ‘uit erbarmen. U ziet toch hoe ziek hij is.’

Ik nam afstand van de jongen, die van uitputting stil bleef liggen. ‘Hoe ziek is hij?’ vroeg ik.

De ziekenbroeder vertrok zijn mond. ‘Ofwel de koorts zal nu snel dalen, of die wordt hem fataal. Hij had niet zo bejegend mogen worden,’ voegde hij er verontwaardigd aan toe. ‘Ik heb een klacht ingediend bij de abt; hij komt morgenochtend bij de jongen kijken. Deze keer is prior Mortimus te ver gegaan.’

‘Ik moet te weten komen wat hij bedoelde. Morgen kom ik terug. Als zijn toestand verslechtert, wil ik het meteen weten.’

‘Natuurlijk. Wilt u me nu excuseren, ik moet de kruiden klaarmaken…’

Ik knikte en hij verliet ons. Ik glimlachte naar Alice in de hoop haar gerust te stellen.

‘Een vreemde zaak,’ zei ik. ‘Je hebt geen idee wat hij bedoelde? Eerst zei hij dat hij je had gewaarschuwd, daarna dat hij je moest waarschuwen.’

‘Hij heeft niets tegen me gezegd. Nadat we hem hierheen hadden gebracht, heeft hij een poosje geslapen, en daarna liep de koorts op en begon hij naar u te vragen.’

‘Wat kan hij hebben bedoeld toen hij zei dat Singleton niet de eerste was?’

‘Bij mijn eed, heer, dat weet ik niet.’ Het klonk angstig. Ik sprak haar vriendelijk toe.

‘Denk je dat je ergens gevaar door loopt, Alice?’

‘Zeker niet, heer.’ Haar gezicht werd rood en ik verbaasde me over de verontwaardiging en minachting op haar gezicht. ‘Van tijd tot tijd doet een van de monniken een toenaderingspoging, maar die weer ik af, geholpen door de bescherming van broeder Guy en mijn eigen tegenwoordigheid van geest. Het is alleen vervelend, niet gevaarlijk.’

Ik knikte, opnieuw getroffen door haar sterke karakter.

‘Ben je hier ongelukkig?’ vroeg ik met gedempte stem.

Ze haalde haar schouders op. ‘Het is een baan. En ik heb een goede meester.’

‘Alice, als ik je kan helpen of als je me iets wilt vertellen, kom dan alsjeblieft bij me. Ik heb niet graag het gevoel dat je gevaar loopt.’

‘Dank u, heer. Ik ben u dankbaar.’ Haar stem klonk niet geheel overtuigd; ze had geen reden meer vertrouwen in mij te stellen dan in de monniken. Maar misschien zou ze zich bij Mark meer op haar gemak voelen. Ze keerde zich om naar haar patiënt, die in zijn koortsachtige toestand lag te woelen en het dek van zich af duwde.

‘Goedenacht dan, Alice.’

Ze was nog bezig de novice in te stoppen en keek niet op. ‘Goedenacht, heer.’

Ik liep terug over de ijzige gang. Bij een raam bleef ik staan en ik zag dat het eindelijk niet meer sneeuwde. De onverstoorde dikke witte laag schitterde in het maanlicht. Terwijl ik uitkeek over het onherbergzame land, waarin de eeuwenoude gebouwen zwart afstaken, voelde ik me in Scarnsea zo eenzaam als in een lege grot op de maan.