8
We wachtten buiten terwijl broeder Guy de crypte afsloot. Het was harder gaan sneeuwen; de grond was al wit.
‘We hebben geboft dat we dit onderweg niet hebben gehad,’ zei Mark.
‘Het zal lastig worden om weg te komen als het zo doorgaat. Misschien moeten we over zee terug.’
Broeder Guy voegde zich bij ons. Hij keek me ernstig aan. ‘Meester Shardlake, wij willen gezant Singleton graag morgen begraven. Dat zou de kloostergemeenschap ten goede komen – en zijn ziel in staat stellen rust te vinden.’
‘Waar wilt u hem begraven? Hij had geen familie.’
‘Op het lekenkerkhof. Als u toestemming geeft.’
Ik knikte. ‘Uitstekend. Ik heb genoeg gezien, de aanblik is in mijn geheugen gegrift.’
‘U hebt veel gededuceerd.’
‘Voornamelijk ervaring en veronderstelling.’ Nu ik dicht bij broeder Guy stond, merkte ik een vage geur op, als sandelhout. Hij rook heel wat prettiger dan zijn broeders.
‘Ik zal tegen de abt zeggen dat de begrafenis doorgang kan vinden,’ zei hij opgelucht.
De kerkklok luidde, en ik schrok. ‘Ik heb nog nooit zo hard horen luiden. Het is me al eerder opgevallen.’
‘De klokken zijn eigenlijk te groot voor de toren. Maar ze hebben een interessante geschiedenis. Oorspronkelijk hebben ze in de oude kathedraal in Toulouse gehangen.’
‘Hoe zijn ze dan hier gekomen?’
‘Langs een omweg. De kathedraal is acht eeuwen geleden door de Arabieren vernietigd en de klokken zijn als krijgsbuit meegenomen. Ze zijn in Salamanca in Spanje aangetroffen toen die stad voor Christus was heroverd, en aan Scarnsea geschonken bij de stichting van het klooster.’
‘Ik vind toch dat u met kleine klokken beter gediend was geweest.’
‘Wij zijn eraan gewend geraakt.’
‘Ik betwijfel of mij dat zal lukken.’
Hij glimlachte even, een beetje melancholiek. ‘U kunt er mijn Arabische voorvaderen een verwijt van maken.’
We bereikten de kloostergang net toen de monniken in processie de kerk verlieten. De aanblik was zo treffend dat ik me die nu, al die jaren later, nog nauwkeurig herinner: bijna dertig benedictijnen in zwarte pij die twee aan twee over de stenen binnenplaats liepen, met de kap omhoog en de armen in de mouwen voor de warmte, terwijl ze door het licht uit de kerkramen werden beschenen. Het was prachtig om te zien en ondanks mezelf was ik ontroerd.
Broeder Guy bracht ons terug naar onze kamer en beloofde ons korte tijd later te komen halen om ons naar de refter te geleiden. We schudden de sneeuw van onze mantels en Mark trok zijn bedje uit om erop te gaan zitten.
‘Hoe denkt u dat een man met een zwaard Singleton kan hebben vermoord? Door hem op te wachten en van achteren aan te vallen?’
Ik begon mijn zadeltas uit te pakken en papieren en boeken te sorteren. ‘Misschien. Maar wat deed Singleton om vier uur ’s nachts in de keuken?’
‘Misschien had hij daar afgesproken met de monnik over wie hij met de portier sprak?’
‘Ja, dat is de meest waarschijnlijke verklaring. Dat iemand met Singleton in de keuken had afgesproken, misschien met een belofte van informatie, en hem heeft vermoord. Terechtgesteld, eigenlijk. De hele gang van zaken doet aan een terechtstelling denken. Het zou vast veel eenvoudiger zijn geweest hem een mes in de rug te steken.’
‘Hij leek me een harde man,’ zei Mark. ‘Al was het moeilijk te zien, met zijn hoofd aan het voeteneinde in die kist.’ Hij lachte een beetje schril en ik besefte dat hij ook was aangegrepen door de aanblik.
‘Robin Singleton was het type advocaat dat ik verfoei. Hij wist weinig van het recht en begreep er nog minder van. Hij werkte met zijn ellebogen, was een lomperik en hielp de zaken soms met goud in de juiste hand de goede kant op. Maar hij heeft het niet verdiend zo te sterven.’
‘Ik was vergeten dat u vorig jaar bij de terechtstelling van Anne Boleyn was geweest,’ zei Mark.
‘Kon ik dat maar.’
‘Maar het heeft u wel ideeën opgeleverd.’
Ik knikte bedroefd en glimlachte toen. ‘Ik kan me een leermeester herinneren uit het eerste jaar dat ik rechten studeerde, dr. Hampton. Hij onderwees de leer van het bewijs. Hij zei vaak: “Wat zijn bij een onderzoek de meest relevante omstandigheden? Géén,” blafte hij dan. “Alle omstandigheden zijn relevant, álles moet vanuit élke gezichtshoek worden bekeken!”’
‘Dat moet u niet zeggen. Dan komen we hier nooit meer weg.’ Kreunend ging hij languit liggen. ‘Ik zou wel twaalf uur kunnen slapen, zelfs op deze plank.’
‘We kunnen nog niet gaan slapen. Ik wil de kloostergemeente aan de maaltijd ontmoeten. Als we iets willen bereiken, moeten we de mensen leren kennen. Kom mee, mannen in dienst van Lord Cromwell is geen rust vergund.’ Ik gaf een schop tegen het uittrekbed zodat het terugrolde en hij schreeuwde het uit.
Broeder Guy bracht ons naar de refter, door donkere gangen en een trap op. Het was een indrukwekkend vertrek, met een hoog plafond gesteund door dikke zuilen met hoge gewelven. Ondanks de omvang had de ruimte iets geborgens door de tapijten aan de muren en dikke biezen matten op de vloer. Een grote, rijkversierde lessenaar stond in een hoek. Kandelaars met dikke kaarsen wierpen een warm schijnsel over twee tafels die met mooi serviesgoed en bestek waren gedekt. De ene tafel, met zes couverts, stond voor het vuur en de andere, veel langere tafel, wat verder weg. Keukenpersoneel zette kannen met wijn neer en zilveren terrines waaruit opwekkende geuren opstegen. Ik bestudeerde het bestek op de tafel bij het vuur.
‘Zilver,’ merkte ik op tegen broeder Guy. ‘De borden ook.’
‘Dat is de tafel van de ambtsdragers, waar het bestuur van het klooster zit. De gewone monniken gebruiken tin.’
‘Gewone mensen hebben hout,’ zei ik, terwijl abt Fabian binnenkwam. De bedienden staakten hun werkzaamheden om een buiging te maken, en kregen op hun beurt een vriendelijk knikje. ‘En de abt eet ongetwijfeld van een gouden bord,’ fluisterde ik Mark toe.
De abt kwam naar ons toe, met een gedwongen lachje.
‘Er was me niet verteld dat u in de refter wilde eten. Ik heb in mijn keuken gebraden runderfilet laten bereiden.’
‘Dank u, maar we gaan hier eten.’
‘Zoals u wilt.’ De abt zuchtte. ‘Ik had dr. Goodhaps voorgesteld zich bij u te voegen, maar hij weigert mijn huis te verlaten en was niet over te halen.’
‘Heeft broeder Guy u verteld dat ik mijn toestemming heb gegeven gezant Singleton te begraven?’
‘Inderdaad. Ik zal voorafgaand aan de maaltijd de mededeling doen. Ik ben aan de beurt voor de lezing. In het Engels, in overeenstemming met de verordeningen,’ voegde hij er gewichtig aan toe.
‘Mooi.’
Er was enige drukte bij de deur en twee aan twee kwamen de monniken binnen. De twee ambtsdragers die we eerder hadden gezien, de blonde sacristein broeder Gabriel en Edwig, de thesaurier met het donkere haar, liepen naast elkaar naar de ambtsdragerstafel. Ze vormden een vreemde combinatie: de een lang en blond, met lichtgebogen hoofd; de ander zelfverzekerd en energiek. Bij hen voegden zich de prior, de twee ambtsdragers die ik in de kapittelkamer had ontmoet en broeder Guy. De andere monniken stonden aan de lange tafel. Ik merkte de oude kartuizer in hun midden op; hij wierp me een giftige blik toe. De abt boog zich naar ons toe.
‘Ik hoor dat broeder Jerome aanstoot heeft gegeven. Mijn verontschuldigingen. Maar zijn gelofte schrijft hem voor de maaltijd in stilte te gebruiken.’
‘Ik begrijp dat hij hier is ondergebracht op verzoek van iemand uit de familie Seymour.’
‘Onze buurman, Sir Edward Wentworth. Maar het oorspronkelijke verzoek was afkomstig van het kabinet van Lord Cromwell.’ Hij keek me schuins aan. ‘Hij zocht een onopvallend onderkomen voor Jerome, ergens ver weg. Als ver familielid van koningin Jane kon hij mensen in verlegenheid brengen.’
Ik knikte. ‘Hoelang is hij hier al?’
De abt keek naar Jeromes fronsende gezicht. ‘Achttien lange maanden.’
Ik liet mijn blik over de verzamelde monniken gaan, die me benauwd aankeken alsof ik een vreemd wild dier was dat in hun midden was losgelaten. Ik merkte op dat de meesten van middelbare leeftijd of op jaren waren, weinigen waren jong en ik telde maar drie novicepijen. Een oude monnik, wiens hoofd beefde door een aandoening, sloeg snel een kruis terwijl hij me bestudeerde.
Mijn blik werd getrokken door iemand die onzeker bij de deur stond. Ik herkende de novice die eerder onze paarden had overgenomen; hij wiebelde van de ene voet op de andere en hield iets op zijn rug. Prior Mortimus keek op van zijn tafel.
‘Simon Whelplay!’ snauwde hij. ‘Je straf is nog niet afgelopen, je krijgt vanavond geen eten. Ga in die hoek zitten.’
De jongen boog het hoofd en liep naar de hoek die het verst van het vuur was. Hij bewoog zijn handen en ik zag dat hij een zotskap had meegebracht met de letter M erop. Blozend zette hij de kap op. De overige monniken keurden hem nauwelijks een blik waardig.
‘M?’ vroeg ik.
‘Voor maleficium,’ zei de abt. ‘Hij heeft tegen de regels gezondigd, vrees ik. Gaat u toch zitten.’
Mark en ik gingen naast broeder Guy zitten, terwijl de abt naar de lessenaar liep. Ik zag dat er een bijbel op lag en tot mijn genoegen was het een Engelse, niet de Latijnse vulgaat met zijn vertaalfouten en verzonnen evangeliën.
‘Broeders,’ sprak abt Fabian met stemverheffing, ‘de recente gebeurtenissen hebben ons allen diep geschokt. Met genoegen heet ik de gezant van de vicaris-generaal welkom, gezant Shardlake, die een onderzoek naar de zaak zal instellen. Hij zal met velen van u spreken en u dient hem alle hulp te verschaffen die een afgevaardigde van Lord Cromwell toekomt.’ Ik keek hem scherp aan; zijn woorden waren dubbelzinnig.
‘Meester Shardlake heeft toestemming gegeven voor het begraven van de heer Singleton en de begrafenis vindt overmorgen plaats, na de metten.’ Er ging een gemompel langs de tafels. ‘Vandaag lezen wij uit Openbaring 7: “En na dezen zag ik vier engelen staan op de vier hoeken der aarde…”’
De keuze voor Openbaring verbaasde me, want die tekst was erg geliefd bij hervormers van het fanatieke slag die de wereld graag wilden verkondigen dat zij de mysteriën en symbolen van geweld hadden doorgrond. De passage handelde over Gods opsomming van de verlosten op de Dag des Oordeels. Ik zag er de provocerende bedoeling in de gemeenschap te vereenzelvigen met de rechtvaardigen.
‘“En hij zeide tot mij: Dezen zijn het, die uit de grote verdrukking komen; en zij hebben hun lange klederen gewassen, en hebben hun lange klederen wit gemaakt in het bloed van het Lam.”
Amen,’ besloot hij sonoor. Hij sloot de bijbel en liep plechtig de refter uit; ongetwijfeld wachtte hem in zijn eetkamer de gebraden runderfilet. Op dit teken begonnen de aanwezigen te kletsen, terwijl zes bedienden binnenkwamen om de soep op te dienen. Het was een dikke groentesoep, rijkgekruid en heerlijk van smaak. Ik had na het ontbijt niets meer gegeten en concentreerde me op mijn bord alvorens een blik op Whelplay te werpen, die stil als een standbeeld in de hoek stond. Door het raam naast hem zag ik dat het nog altijd sneeuwde. Ik wendde me tot de prior, die tegenover me zat.
‘Krijgt de novice niets van deze uitstekende soep?’
‘Over vier dagen pas weer. Hij moet tijdens de maaltijd daar blijven staan als onderdeel van zijn straf. Hij moet leren. Vindt u me te streng?’
‘Hoe oud is hij? Hij lijkt me nog geen achttien.’
‘Hij is bijna twintig, al zou je het niet zeggen omdat hij zo schriel is. Zijn noviciaat is verlengd omdat hij moeite heeft met Latijn, hoewel hij muzikaal zijn verdiensten heeft. Hij assisteert broeder Gabriel. Simon Whelplay moet gehoorzaamheid leren. Hij wordt onder meer gestraft voor het mijden van diensten in het Engels. Wanneer ik mensen straf opleg, dan is het een stevige les die de betrokkene en anderen bijblijft.’
‘Heel g-g-goed, broeder prior.’ De thesaurier knikte energiek. Hij glimlachte naar me: een kille glimlach die even een dwarsstreep trok over zijn mollige gezicht. ‘Ik ben broeder Edwig, de thesaurier.’ Hij legde zijn zilveren lepel op zijn bord, dat hij snel had leeggegeten.
‘Dus u bent verantwoordelijk voor de verdeling van de kloostergelden?’
‘En de inz-z-zameling. Ik moet ook z-z-zorgen dat de uitgaven de inkomsten niet overtreffen,’ voegde hij eraan toe. Het gestotter kon zijn zelfvoldaanheid niet verhullen.
‘Ik meen dat ik u eerder op de binnenhof heb gezien; u besprak… bouwwerkzaamheden, dacht ik, met een van uw broeders.’ Ik keek even naar de blonde monnik die eerder wellustig naar Mark had gekeken. Hij zat nu bijna recht tegenover hem en kon zijn ogen nauwelijks van hem afhouden, hoewel hij zijn blik ontweek. Maar hij zag mij kijken en boog zich over de tafel naar me toe.
‘Gabriel van Ashford, heer. Ik ben de sacristein en bovendien de koorleider; ik ben belast met de kerk, de bibliotheek en de muziek. We moeten de ambten combineren nu we minder in aantal zijn geworden.’
‘Ja. Zo’n honderd jaar geleden was hier zeker het dubbele aantal monniken? En de kerk is aan reparatie toe?’
‘Hoognodig.’ Broeder Gabriel boog zich zo gretig naar me toe dat broeder Guy bijna met zijn soep moest morsen. ‘Hebt u onze kerk gezien?’
‘Nog niet. Ik wilde morgen een bezoek brengen.’
‘Wij hebben de mooiste Normandische kerk aan de zuidkust. Ruim vierhonderd jaar oud. De kerk kan de vergelijking met de beste benedictijner huizen in Normandië doorstaan. Maar er is een lelijke scheur onder het dak ontstaan en die moet weer met steen uit Caen worden gerepareerd, in stijl met het interieur…’
‘Broeder Gabriel,’ zei de prior streng, ‘meester Shardlake heeft belangrijker zaken aan zijn hoofd dan het bewonderen van architectuur. Die zou naar zijn smaak te weelderig kunnen zijn,’ voegde hij er veelbetekenend aan toe.
‘Maar de nieuwe leer keert zich toch zeker niet tegen architectonische schoonheid?’
‘Slechts wanneer de congregatie wordt aangemoedigd het gebouw te aanbidden, in plaats van God,’ zei ik. ‘Want dat zou afgoderij zijn.’
‘Dat bedoelde ik helemaal niet,’ zei de sacristein ernstig. ‘Alleen dat in een magnifiek gebouw het oog rust moet vinden door exacte verhoudingen, eenheid van lijn…’
Broeder Edwig trok een sarcastische grijns. ‘Wat mijn broeder bedoelt is dat het klooster, om zijn esthetische opvattingen te bevredigen, f-f-failliet moet gaan aan de invoer van grote brokken kalksteen uit Frankrijk. Ik ben benieuwd hoe hij die door het moeras denkt te v-v-vervoeren.’
‘Beschikt het klooster niet over ruime reserves?’ vroeg ik. ‘Ik heb gelezen dat de inkomsten uit landbezit zo’n achthonderd pond bedragen. En de pachtbedragen stijgen voortdurend, zoals de armen tot hun ongerief weten.’
Terwijl ik het zei kwamen de bedienden terug om platte schalen neer te zetten met dampende karpers erop en schalen met groente. Onder het personeel merkte ik een oude vrouw met een haakneus op en ik bedacht dat Alice zich hier eenzaam moest voelen als zij haar enige gezelschap was. Ik wendde me weer tot de thesaurier. Hij fronste even.
‘De laatste tijd is het nodig geweest land te v-v-verkopen, om allerlei redenen. En het bedrag waarom broeder Gabriel vraagt is hoger dan vijf jaar reparatiekosten. Neemt u toch zo’n uitstekende karper. Vanochtend gevangen in onze eigen kweekvijver.’
‘Maar het moet toch mogelijk zijn geld te lenen op het jaarlijkse overschot dat u hebt?’
‘Dank u, heer. Precies wat ik heb aangevoerd,’ zei broeder Gabriel.
De thesaurier fronste nog bedenkelijker. Hij legde zijn lepel neer en gebaarde met zijn mollige handen. ‘P-p-prudent financieel beleid staat niet toe dat we voor jaren een bres in onze inkomsten laten slaan door aflossingen die eraan knagen als m-m-muizen. Het beleid van de abt is een even-even-evenwichtig…’ Zijn gezicht werd rood terwijl hij er niet in slaagde uit zijn woorden te komen.
‘Budget,’ zei de prior voor hem met een zuur lachje. Hij gaf me een karper door en zette een mes in zijn eigen vis, die hij enthousiast begon te fileren. Broeder Gabriel keek hem boos aan en nam een slokje van de goede witte wijn.
Ik haalde mijn schouders op. ‘U moet er natuurlijk onderling uit zien te komen.’
Broeder Edwig zette zijn beker neer. ‘Mijn v-v-verontschuldigingen als ik me heb laten gaan. Het is een oud twistpunt tussen de sacristein en mij.’ Hij vertrok zijn gezicht weer in die gespleten grijns, zodat regelmatige witte tanden zichtbaar werden. Ik knikte hem ernstig toe en wendde mijn blik af naar het raam, waar de sneeuw nog steeds omlaagdwarrelde. Er lag nu een dikke laag. Het tochtte door het raam en hoewel ik het aan de voorkant warm had door het vuur, had ik een koude rug. Naast het raam hoestte de novice. Zijn gebogen hoofd en zijn muts bevonden zich in de schaduw, maar ik zag dat zijn benen trilden onder zijn pij.
De stilte werd plotseling verbroken door een schorre stem.
‘Onnozele halzen! Er zal niet meer worden gebouwd. Weten jullie niet dat de wereld bijna ten einde is? De Antichrist is er!’ De kartuizer was half overeind gekomen van zijn bank. ‘Aan duizend jaar overgave aan God, in al deze gebedshuizen, is een eind gekomen. Binnenkort is er niets meer: lege gebouwen en stilte, stilte die de duivel kan vullen met zijn gebrul!’ Zijn stemgeluid zwol aan tot geschreeuw terwijl hij zijn bittere blik afwisselend liet rusten op degenen die hem omringden. De monniken wendden hun ogen af. Broeder Jerome draaide zich om, verloor zijn evenwicht en viel over de bank. Zijn gezicht was vertrokken van pijn.
Prior Mortimus stond op en sloeg met zijn vlakke hand op tafel. ‘Gods dood! Broeder Jerome, verlaat de refter en blijf in je cel tot de abt heeft besloten wat er met je moet gebeuren. Voer hem af!’
Degenen die naast hem hadden gezeten pakten broeder Jerome bij zijn oksels, hesen hem snel overeind en namen hem mee naar de deur. Zodra de deur dicht was, ging er een zucht door het vertrek. Prior Mortimus richtte zich tot mij.
‘Nogmaals mijn verontschuldigingen namens de gemeenschap.’ Er klonk instemmend gemompel aan de tafels. ‘Ik verzoek u alleen de man te excuseren omdat hij krankzinnig is.’
‘Wie ziet hij voor de Antichrist aan, vraag ik me af? Mij? Nee, eerder Lord Cromwell, of misschien Zijne Majesteit de koning?’
‘Nee, heer, nee.’ Er klonk bezorgd gemompel aan de ambtsdragerstafel. Prior Mortimus vertrok zijn dunne lippen tot een streep.
‘Als het aan mij lag, werd broeder Jerome morgen aan de deur gezet om zijn krankzinnigheid uit te schreeuwen tot hij in de Tower wordt opgesloten of, wat waarschijnlijker is, in het dolhuis, want daar hoort hij thuis. De abt handhaaft hem hier alleen om bij zijn neef sir Edward in de gunst te blijven. U weet dat Jerome familie is van wijlen de koningin?’ Ik knikte. ‘Maar dit gaat te ver. Hij moet weg.’
Ik stak hoofdschuddend mijn hand op. ‘Ik neem geen officiële nota van het geraas van een waanzinnige.’ Ik voelde hoe de opluchting zich na mijn woorden verbreidde. ‘Ik zou liever willen dat broeder Jerome hier blijft, want misschien wil ik hem nog vragen stellen. Vertelt u eens, heeft hij de heer Singleton net zo toegesproken als mij?’
‘Ja,’ zei de prior kort. ‘Zodra hij was aangekomen, sprak broeder Jerome hem aan op de binnenhof om hem voor meinedige en leugenaar uit te maken. Gezant Singleton diende hem krachtig van repliek en maakte hem uit voor roomse hoerenzoon.’
‘Meinedige en leugenaar. Dat zijn gerichtere beschuldigingen dan hij tegen mij heeft geuit. Wat kan hij daarmee hebben bedoeld?’
‘God alleen weet wat waanzinnigen bedoelen.’
Broeder Guy boog zich naar voren. ‘Het is mogelijk dat hij waanzinnig is, heer gezant, maar hij zou nooit in staat zijn geweest gezant Singleton te doden. Ik heb hem onder behandeling. Zijn linkerarm is op de pijnbank uit de kom getrokken en de pezen zijn onherstelbaar beschadigd. Met zijn rechterbeen is het nauwelijks beter gesteld en hij kan zijn evenwicht niet meer bewaren, zoals u hebt gezien. Hij kan amper zelfstandig lopen, laat staan met een wapen iemands hoofd van de romp slaan. Ik heb eerder mensen behandeld die van ambtswege waren gemarteld, in Frankrijk,’ voegde hij er met gedempte stem aan toe, ‘maar nog nooit in Engeland. Ik heb begrepen dat het iets nieuws is.’
‘De wet staat het toe indien de staat zeer ernstig wordt bedreigd,’ antwoordde ik, onaangenaam getroffen. Ik zag Marks ogen op me gericht en las er teleurstelling en verdriet in. ‘Al is het altijd betreurenswaardig,’ voegde ik er zuchtend aan toe. ‘Maar om op de arme Singleton terug te komen: broeder Jerome kan misschien te krachteloos zijn om de daad te hebben gepleegd, maar hij kan een handlanger hebben gehad.’
‘Nee, heer, nooit, nee,’ klonk het in koor aan de tafel. Ik zag alleen angst op de gezichten van de ambtsdragers, beduchtheid om in verband gebracht te worden met moord en verraad en de bijbehorende gruwelijke straffen. Maar mannen, bedacht ik, zijn bedreven in het verbergen van hun werkelijke gedachten. Broeder Guy boog weer naar voren, met een zorgelijk gefronst gezicht.
‘Heer, er is hier niemand die broeder Jeromes overtuiging deelt. Hij is een schandvlek in ons midden. Wij willen niets anders dan ons leven van gebed voortzetten in vrede, trouw aan de koning en gehoorzaam aan de vormen van devotie die hij oplegt.’
‘Daarmee spreekt onze broeder nu eens voor ons allemaal,’ liet de thesaurier er luid op volgen. ‘Daar zeg ik “Amen” op.’ Zijn amen werd door de anderen aan tafel overgenomen.
Ik knikte. ‘Maar gezant Singleton is wel dood. Wie heeft hem vermoord, denkt u? Broeder thesaurier? Broeder prior?’
‘Het zijn mensen van b-b-buiten geweest,’ zei broeder Edwig. ‘Hij had een afspraak en heeft ze betrapt. Heksen, duivelaanbidders. Die hebben ingebroken om onze kerk te ontwijden en onze relikwie te stelen, stuitten op de arme Singleton en hebben hem vermoord. Degene met wie hij de afspraak had is ongetwijfeld in doodsangst gevlucht.’
‘Meester Shardlake heeft geopperd dat de moord met een zwaard kan zijn gepleegd,’ zei broeder Guy. ‘En het is onwaarschijnlijk dat zulke mensen wapens zouden dragen uit angst om te worden betrapt.’
Ik richtte me tot broeder Gabriel. Hij zuchtte diep en haalde zijn vingers door zijn warrige haar. ‘Het verlies van de hand van de Berouwvolle Dief – het is tragisch, die zeer heilige relikwie van het calvarium van Onze Lieve Heer – ik huiver als ik denk aan waar de dief hem nu voor zou kunnen gebruiken.’ Zijn gezicht stond strak. Ik herinnerde me de schedels in de kamer van Lord Cromwell en besefte weer hoe machtig relikwieën waren.
‘Zijn hier bedrijvers van hekserij bekend?’ vroeg ik.
De prior schudde zijn hoofd. ‘Een paar wijze vrouwen in de stad, maar dat zijn gewoon oude vrouwen die spreuken prevelen boven de kruiden die ze aan de man brengen.’
‘Wie weet welke kwaden de duivel in de zondige wereld bedrijft?’ zei broeder Gabriel ingetogen. ‘Wij worden tegen hem beschermd in dit heilige leven, althans zo goed als mogelijk is, maar in de buitenwereld…’ Hij huiverde.
‘En dan is er het personeel,’ voegde ik eraan toe. ‘Zestig personen.’
‘Maar twaalf intern,’ zei de prior. ‘En na donker is alles hier degelijk op slot; onder mijn toezicht wordt door baas Bugge en zijn assistent de ronde gedaan.’
‘De interne mensen zijn voornamelijk oude, trouwe gedienstigen,’ voegde broeder Gabriel eraan toe. ‘Waarom zou zo iemand een belangrijke bezoeker van het leven beroven?’
‘Waarom zou een monnik of een burger uit het stadje dat doen? Nu ja, we zullen zien. Morgen wil ik enkelen van u ondervragen.’ Ik zag een rij in verlegenheid gebrachte gezichten.
De bedienden kwamen onze borden halen en zetten kommen met het nagerecht neer. Het bleef stil tot ze zich hadden teruggetrokken. De thesaurier zette zijn lepel in de zoete inhoud van zijn kom. ‘Aha, warme pruimedanten,’ zei hij. ‘Dat gaat er wel in op een koude avond.’
Er klonk een luide bons in de hoek van het vertrek. Iedereen schrok en keek om naar waar de novice in elkaar was gezakt. Broeder Guy schoot met een kreet van afschuw overeind en haastte zich met wapperende pij naar Simon Whelplay, die roerloos op de biezen mat lag. Ik stond op om me bij hem te voegen, net als broeder Gabriel en een woedend kijkende prior. De jongen zag zo wit als een doek. Terwijl broeder Guy voorzichtig zijn hoofd optilde, kreunde hij en met trillende wimpers sloeg hij zijn ogen op.
‘Het is niet erg,’ zei broeder Guy vriendelijk. ‘Je bent flauwgevallen. Heb je je bezeerd?’
‘Mijn hoofd. Ik heb mijn hoofd gestoten. Het spijt me…’ Tranen blonken opeens in zijn ooghoeken, zijn smalle borst schokte en hij begon meelijwekkend te huilen. Prior Mortimus snoof. Ik verbaasde me over de razernij in de donkere ogen van broeder Guy.
‘Geen wonder dat de jongen huilt, heer prior! Wanneer heeft hij voor het laatst fatsoenlijk gegeten? Hij is vel over been.’
‘Hij heeft brood en water gekregen. U weet heel goed, broeder ziekenverzorger, dat dat een straf is die binnen de leefregel van de heilige Benedictus valt…’
Broeder Guy keek hem verontwaardigd aan. ‘De heilige had niet de bedoeling dat Gods dienaren uitgehongerd zouden worden! U hebt Simon hard laten werken in de stallen en daarna urenlang in de kou laten staan.’ Het huilen van de novice ging over in een heftige hoestbui, waarbij zijn bleke gezicht paars aanliep. De ziekenbroeder luisterde scherp naar het piepen van zijn borst.
‘Zijn longen zijn met gal gevuld. Ik wil hem nu meteen opnemen in de infirmerie!’
De prior snoof weer. ‘Kan ik er wat aan doen dat hij zo’n slappeling is? Ik heb hem aan het werk gezet om hem sterk te maken. Dat is juist goed voor hem…’
De stem van broeder Gabriel schalde door de refter. ‘Krijgt broeder Guy uw toestemming de jongen naar de infirmerie te halen, of moet ik naar abt Fabian gaan?’
‘Neem die nietsnut maar mee!’ snauwde de prior. Hij liep met grote passen terug naar de tafel. ‘Slapheid en zwakte. Daar gaan we nog aan ten onder!’ Hij keek dreigend en uitdagend de refter rond terwijl broeder Gabriel en de ziekenbroeder de huilende, hoestende novice wegdroegen. Broeder Edwig schraapte zijn keel.
‘Broeder prior, het lijkt me beter om te danken en op te staan. Het is bijna tijd voor de c-c-completen.’
Prior Mortimus sprak haastig een dankgebed uit en de monniken kwamen overeind. Zij die aan de lange tafel hadden gezeten, wachtten tot de ambtsdragers de refter hadden verlaten. Terwijl we door de deuropening liepen, boog broeder Edwig zich naar me toe en zei met zalvende stem: ‘Meester Shardlake, het spijt me dat u bij de maaltijd t-t-twee keer bent gestoord. Heel betreurenswaardig. Ik moet u om v-v-vergiffenis vragen.’
‘Helemaal niet, broeder. Hoe meer ik meemaak van het leven in Scarnsea, des te verhelderender het is voor mijn onderzoek. Nu ik het daar toch over heb: ik zou u dankbaar zijn als u morgen tijd voor me kunt vrijmaken en inzage geven in de boekhouding. Uit de naspeuringen van gezant Singleton zijn punten naar voren gekomen die ik graag met u wil bespreken.’ Ik beken dat ik genoot van de verlegenheid waarin ik de thesaurier bracht. Ik knikte en liep door naar Mark, die voor een raam stond te kijken. Het sneeuwde nog steeds en alles was bedekt met een dikke laag, die geluiden en contouren verzachtte terwijl een stoet gedaanten in pij aan de oversteek naar de kerk begon voor de completen, de laatste dienst van de dag. De klokken luidden weer.