22
Ik ging stil de donkere kerk binnen en deed de grote deur zachtjes achter me dicht. Achter het koorhek flakkerden kaarsen en ik hoorde de monniken een psalm zingen. De vespers waren begonnen.
Nadat ik met vrouw Stumpe had gesproken, had ik Mark naar de abt gestuurd om te zeggen dat hij moest zorgen dat broeder Gabriel niet weg kon komen en om te regelen dat Singletons graf werd schoongemaakt. Ik wilde ook dat ze de vijver zouden laten leeglopen. Mark had ertegen opgezien om abt Fabian bevelen over te brengen, maar ik had hem voorgehouden dat hij, als hij vooruit wilde komen in de wereld, moest wennen aan de omgang met hooggeplaatsten. Zonder verder tegenspreken, maar niet zonder reserves, was hij op weg gegaan.
Ik was naar onze kamer teruggekeerd; ik moest nadenken. Ik zat voor het vuur terwijl buiten de duisternis inviel. Omdat ik zo moe was, kostte het me moeite in de warmte van de knapperende houtblokken wakker te blijven. Ik stond op om mijn gezicht af te spoelen.
De bevestiging van de wasserijbroeder dat Gabriels pij was gestolen was een grote ontgoocheling, want ik had gedacht dat we onze man hadden gevonden. Ik was er nog wel van overtuigd dat hij iets verzweeg; ik moest weer denken aan wat Mark ongetwijfeld terecht had gezegd: Gabriel had niets van de barbaar die onze moordenaar moest zijn. Barbaar, dacht ik; waar heb ik dat woord pas nog gehoord? Het schoot me weer te binnen: dat woord had vrouw Stumpe voor prior Mortimus gebruikt.
De klokken begonnen oorverdovend te beieren; de monniken zouden nu een uur lang zingen. Dat geeft me de gelegenheid te doen wat Singleton heeft gedaan, dacht ik, en wat ik zelf allang had moeten doen: op onderzoek gaan in de schatkamer terwijl broeder Edwig elders bezig was. Ondanks mijn vermoeidheid en zware zorgen besefte ik dat ik in een betere stemming was gekomen, scherper kon nadenken. Ik nam nog een dosis van het drankje van broeder Guy.
Voorzichtig sloop ik door het grote schip, onzichtbaar voor degenen die achter het koorhek stonden te zingen. Ik bracht mijn oog voor een van de versierde openingen in de steen, bedoeld om leken in de parochie een tantalusblik te bieden op het mysterie van de mis die aan de andere kant werd opgedragen.
Broeder Gabriel dirigeerde en leek op te gaan in de muziek. De bekwaamheid waarmee hij de monniken door de psalm leidde dwong mijn bewondering af; hun stemmen rezen en daalden in harmonie terwijl hun blik afwisselend naar zijn dirigerende handen en hun psalmboek op de lessenaar ging. De abt was aanwezig; zijn gezicht stond somber in het kaarslicht. Ik hoorde zijn laatste wanhopig gefluisterde woord: ‘Ontbinding.’ Ik keek langs de rij van de monniken, zag Guy en tot mijn verbazing Jerome naast hem; zijn witte kartuizer pij stak af tegen het benedictijner zwart. Kennelijk mocht hij wel deelnemen aan de diensten. Terwijl ik keek, boog broeder Guy zich naar hem toe om een pagina voor hem om te slaan. Hij glimlachte en broeder Jerome knikte om hem te bedanken. Het viel me in dat de ziekenbroeder, met zijn gestrengheid en vroomheid, misschien een van de weinigen in Scarnsea was die Jeromes goedkeuring kon wegdragen. Waren ze bevriend? Dat was niet de indruk die ik had gekregen toen ik broeder Guy had gadegeslagen toen hij de wonden van broeder Jerome verzorgde. Mijn blik viel op prior Mortimus en ik zag dat hij niet meezong, maar strak voor zich uit staarde. Ik herinnerde me dat de aanblik van het dode meisje zijn afschuw en woede had opgewekt. Broeder Edwig daarentegen zong uit volle borst; hij stond tussen broeder Athelstan en zijn andere assistent, de oude man.
‘Wie van deze mannen?’ fluisterde ik voor me heen. ‘Wie van deze mannen? God, leid mijn arme verstand.’ Ik voelde geen inspiratie na mijn bede. In die wanhoopsdagen leek het soms of God mijn gebeden niet hoorde. ‘Alstublieft, niet nog meer sterfgevallen,’ bad ik in stilte. Ik kwam geruisloos overeind en verliet de kerk.
De binnenplaats was verlaten toen ik de sleutel van de schatkamer in het slot stak. Ik huiverde in de vochtige kilte en trok mijn mantel strakker om me heen. Alles was nog zoals de vorige keer: de tafels, de leggers aan de muren, de schatkist tegen de overliggende muur. Op een van de tafels stond een brandende kaars en ik liep ermee naar de schatkist. Ik koos een andere sleutel om hem open te maken.
De kist was ingedeeld met rekken waarop zakjes lagen, elk met het bedrag in munten op etiketten aan het sluitkoord. Ik pakte de zakken met gouden munten erin: halve en kwartpondsmunten en eender-depondsmunten. Ik maakte een paar willekeurige zakken open, telde de munten uit en controleerde het aangegeven totaal. Alles klopte en het in de schatkist aangegeven bedrag stemde overeen met wat in de boekhouding was aangegeven. Ik deed de kist dicht. Het hier aanwezige bedrag was zeker zo hoog als in enige kas in Engeland en goed beschermd, want binnendringen in een klooster was lastiger dan het beroven van een koopmanskluis.
Ik pakte de kaars en duwde de deur naar de trap open. Boven bleef ik staan. De schatkamer was wat hoger dan de andere gebouwen en overdag bood het uitzicht over de kloosterhof en kloostergang, de vijver en het moeras daarachter. Ik vroeg me af of de hand van de Berouwvolle Dief in de vijver lag; de volgende dag zou ik het weten.
Ik ontsloot de deur van het heiligdom van de thesaurier. Ik zette de kaars neer op zijn schrijftafel en begon met het bekijken van de opgestapelde leggers in het raamloze, benauwde vertrek; het waren vele jaren oude kasboeken. De tafel was opgeruimd en papieren en ganzenveren lagen met wiskundige precisie gerangschikt. Broeder Edwig leek bezeten van orde en precisie.
De tafel had twee diepe laden. Ik probeerde de ene sleutel na de andere tot ik de juiste vond. In de eerste la lag een paar boeken in het Latijn, die ik eruit haalde om te bekijken: Summa Contra Gentiles en Summa Theologiae van Thomas van Aquino. Ik keek er met afkeer naar; dus broeder Edwig had een voorkeur voor de weerlegde scholastiek van de Italiaanse heilige. Alsof het bestaan van God door logica kon worden aangetoond, terwijl alleen geloof het antwoord kon geven; maar ik kon me wel voorstellen dat de droge syllogismen die droge man zouden aanspreken.
Ik legde de boeken terug en ontsloot de andere la. Er lag een stapel leggers in. Ik lachte grimmig; ze hadden allemaal een blauwe omslag. ‘Dank je, Alice,’ fluisterde ik. Drie of vier boeken leken op het boek dat hij me had gegeven, vol aantekeningen en berekeningen over verschillende jaren. Een ervan had een wijnvlek op het omslag, maar tot mijn teleurstelling stonden er alleen nog meer aantekeningen in. Ik pakte het onderste boek, dat ook bevlekt was. Hij moest op een dag wijn hebben gedronken en met de kan hebben gemorst. Dat moest hem hebben geërgerd, dat zijn keurige boeken zo waren besmeurd.
Het laatste boek bevatte noteringen van landverkopen in de afgelopen vijf jaar. Mijn hart begon te bonzen en opwinding joeg door mijn lichaam. Ik legde het boek op de tafel en schoof met een lichttrillende hand de kaars dichterbij; ik moest hoesten omdat de pit walmde. Beschrijvingen van de verkochte percelen, de namen van de kopers, de prijzen en de data waarop de documenten van een zegel waren voorzien. Ik keek naar de meest recente verkopen. Volgens het boek waren er in het afgelopen jaar vier grote verkopen geweest die niet in de boekhouding van het klooster waren vermeld. Het ging om een duizelingwekkend totaalbedrag: bijna duizend pond. De grootste verkoop was aan het familielid van Jerome. Ik blies mijn wangen bol. Dit moest het boek zijn dat Singleton had gezien.
Ik dacht even na, pakte toen papier en ganzenveer en schreef snel de gegevens over. Copynger zou kunnen bevestigen of de transacties inderdaad hadden plaatsgevonden. Ik wilde geen kletspraatjes meer horen; deze keer zou ik broeder Edwig bewijsmateriaal voorleggen waar hij niet onderuit kon.
Ik legde de boeken terug en liep langzaam op en neer door de kamer om na te denken. Hadden de thesaurier en de abt, die immers het kloosterzegel beheerde, gezamenlijk fraude gepleegd? Ze moesten weten dat ze, als het klooster werd opgeheven en de ambtenaren van Augmentaties kwamen schouwen, ontmaskerd zouden worden. Of kon Edwig toegang hebben gehad tot het zegel en het zonder medeweten van de abt hebben gebruikt? Dat zou niet moeilijk zijn. En waar was het geld? De opbrengst van het land moest nog een schatkist half hebben gevuld. Ik stond te kijken naar de banden van de oude leggers aan de muur, met een hoofd vol vragen.
Iets trok mijn aandacht. De kaarsvlam flakkerde. Ik besefte dat achter me tocht was ontstaan; de deur was open. Ik draaide me langzaam om. Broeder Edwig stond in de deuropening naar me te staren. Hij wierp een snelle blik op zijn schrijftafel, die ik gelukkig weer had afgesloten. Toen drukte hij zijn handen tegen elkaar.
‘Ik had er g-g-geen idee van dat hier iemand was, heer g-g-gezant. U maakt me aan het schrikken.’
‘Het verbaast me dat u niet hebt geroepen.’
‘Ik was te v-v-verbaasd.’
‘Ik heb overal toegang. Ik had besloten een kijkje te nemen in de oude leggers die u hier hebt staan. Ik was net begonnen.’ Had hij me bij zijn tafel zien staan? Nee, dan had ik de tocht eerder gevoeld.
‘Ik vrees dat het alleen oude boeken zijn.’
‘Dat zie ik.’
‘Ik b-b-ben verheugd u te zien, heer gezant,’ zei hij en hij toonde me zijn vreugdeloze glimlach. ‘Ik bied u mijn v-v-verontschuldigingen aan voor mijn uitbarsting van vanmorgen. Ik was van streek door de verstoring van de ceremonie. Ik hoop dat u boze woorden die lichtvaardig zijn uitgesproken door de vingers ziet.’
Ik zette de legger terug en boog het hoofd. ‘Ik weet dat velen denken zoals u, ook al spreken ze dat niet uit. Maar u vergist u. Geld dat naar ’s konings schatkist gaat zal door de koning ten algemenen nutte worden gebruikt.’
‘O ja, heer gezant?’
‘Denkt u van niet?’
‘In deze tijden, waarin alle mensen door inhaligheid worden beheerst? Wordt er niet gezegd dat begeerte nooit heftiger is veroordeeld, maar nog nooit zovelen heeft aangeraakt? En wie kan de k-k-koning ter verantwoording roepen?’
‘God. Hij heeft het welzijn van Zijn volk in de handen van de koning gelegd.’
‘Maar koningen hebben andere p-p-prioriteiten,’ zei broeder Edwig. ‘Begrijpt u me niet verkeerd, dit is geen kritiek op koning Henry.’
‘Dat zou onverstandig zijn.’
‘Ik bedoel k-k-koningen in het algemeen. Ik weet hoe zij geld verkwisten. Ik heb zelf gezien hoe het bijvoorbeeld aan legers wordt verspild.’
Er blonk een enthousiasme in zijn ogen dat ik niet eerder bij hem had gezien, een gretigheid om te praten waardoor hij direct veel menselijker leek.
‘O ja?’ moedigde ik hem aan. ‘Hoe komt dat, broeder?’
‘Mijn vader was betaalmeester bij het leger, heer. Ik heb mijn jeugd doorgebracht bij de tros terwijl ik zijn vak leerde. Ik ben twintig jaar geleden mee geweest met koning Henry’s leger toen hij oorlog tegen Frankrijk voerde.’
‘Toen de Spaanse koning hem misleidde door steun te beloven en hem daarna in de steek liet?’
Hij knikte. ‘En allemaal voor de g-g-glorie en verovering. Ik heb de legers moordend en plunderend door Frankrijk zien trekken, ik heb als k-k-kind dode soldaten gezien die in rijen in het kamp waren neergelegd, gezien hoe de lijken groen werden, gevangenen die bij de poort werden opgehangen. Ik heb het beleg van Therouanne meegemaakt.’
‘Oorlog is vreselijk,’ beaamde ik. ‘Al beweren velen dat het iets nobels is.’
Hij knikte energiek. ‘En altijd gingen de priesters de gewonden langs, dienden de sacramenten toe, probeerden te helen wat de mens had b-b-beschadigd. Toen heb ik besloten monnik te worden, mijn cijferkunst in dienst van de k-k-kerk te stellen.’ Hij glimlachte weer en deze keer was het een glimlach met leven erin, een wrang lachje. ‘De mensen zeggen zeker dat ik op de penning ben?’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Voor mij is elke duit die naar de k-k-kerk gaat voor God op de zondige wereld veroverd. Kunt u dat begrijpen? Gebed en liefdadigheid worden ermee gesteund. Als we de armen niet bedeelden, kregen ze niets. We moeten aalmoezen geven, dat eist ons g-g-geloof.’
‘En voor koningen is het een keuze, die ze niet hoeven te maken?’
‘Precies. En de betaling die we voor requiemmissen ontvangen, heer. Dat is goed in Gods ogen, daarmee worden de overledenen in het vagevuur geholpen en het is eervol voor de schenker.’
‘Alweer het vagevuur. Gelooft u daar echt in?’
Hij knikte heftig. ‘Het is een bepaalde plek, heer, waar veel smarten wachten als we er geen aandacht aan schenken. En is het niet logisch dat God onze verdiensten weegt en het evenwicht beschouwt, zoals ik zorg dat mijn boekhouding in balans is?’
‘Dus God is een grote cijferaar?’
Hij knikte. ‘De grootste van allemaal. Het vagevuur bestaat echt; het bevindt zich hier onder onze voeten. Hebt u niet gehoord van de grote vulkanen in Italië, waar de vlammen uit het vagevuur over het land worden uitgespuwd?’
‘Bent u er bang voor?’
Hij knikte langzaam. ‘Ik geloof dat we er allemaal bang voor moeten zijn.’ Hij zweeg even, vermande zich en keek me schattend aan. ‘Met uw verlof: in de Tien Artikelen wordt het bestaan van het vagevuur niet ontkend.’
‘Inderdaad. Wat u hebt gezegd is geoorloofd. En interessant. Maar liet u zopas niet doorschemeren dat de koning zich niet verantwoordelijk zou kunnen gedragen als hoofd van de kerk?’
‘Ik zei toch al dat ik over k-k-koningen in het algemeen sprak, en ik zei de kerk, niet de paus. Met alle respect: mijn opvattingen zijn niet ketters.’
‘Goed. Kunt u, met uw leertijd in het leger, omgaan met een zwaard?’
‘Zoals waarmee de gezant is gedood?’
Ik trok mijn wenkbrauwen op.
‘Ik kon wel raden hoe het was gebeurd toen ik na mijn terugkeer vernam hoe het lijk eruitzag. Ik heb als jongen genoeg onthoofde mannen gezien. Maar die wereld heb ik afgezworen zodra ik een man was geworden. Ik had inmiddels meer dan genoeg bloed gezien.’
‘Maar heeft het leven van een monnik niet ook nadelen? De kuisheidsgelofte, bijvoorbeeld: die moet zwaar zijn.’
Zijn gezicht betrok. ‘W-w-wat bedoelt u?’
‘Naast de dood van de gezant moet ik nu ook de dood van een jong meisje onderzoeken.’ Ik vertelde hem wier lichaam in de vijver was gevonden. ‘Uw naam is genoemd, als een van hen die zich onfatsoenlijk tegenover haar hebben gedragen.’
Hij ging aan zijn schrijftafel zitten en boog zijn hoofd, zodat ik zijn gezicht niet kon zien. ‘Kuisheid is zwaar,’ zei hij zacht. ‘U moet niet d-d-denken dat ik geniet van de drang die me overvalt, zoals sommige mensen. Ik haat de d-d-duivelse inblazingen. Die vernielen het gebouw van een vroom bestaan dat met zo veel inspanning is opgetrokken. Ja, heer, ik w-w-wilde dat meisje hebben. Het is maar goed dat ik v-v-verlegen ben; elke keer als ze me afsnauwde, trok ik me terug. Maar ik probeerde het opnieuw. Ze leek me te willen verleiden zoals de hang naar roem mannen verleidt tot oorlog.’
‘Zíj bracht u in verleiding?’
‘Ze kon niet anders. Ze was een vrouw, en waartoe zijn vrouwen op aarde, als het niet is om mannen te verleiden?’ Hij haalde diep adem. ‘H-h-heeft ze de hand aan zichzelf geslagen?’
‘Nee. Ze had een gebroken nek.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Z-z-ze had hier nooit toegelaten moeten worden. Vrouwen zijn werktuigen van de d-d-duivel.’
‘Broeder Edwig,’ zei ik zonder stemverheffing. ‘U noemt uzelf verlegen, maar volgens mij bent u hier misschien wel de hardste man van allen. En ik ga nu, u moet natuurlijk weer cijferen.’
Op de gang bleef ik staan om mijn gedachten te ordenen. Ik was ervan overtuigd geweest dat Gabriel de moordenaar was en de daad met vlammende hartstocht had gepleegd. Maar als het boek dat ik had aangetroffen hetzelfde was dat Singleton had ontdekt, had broeder Edwig een duidelijk motief voor de dood van mijn voorganger. Alleen bespeurde ik bij de thesaurier geen hartstocht voor iets anders dan cijferen en geld, al had hij zeker fraude gepleegd. En hij was die bewuste avond niet in Scarnsea geweest.
Terwijl ik me omdraaide naar de trap trok een lichtje in het moeras mijn aandacht. Ik zag twee gele flakkerende lichtjes, diep in het moeras naar het leek. Ik bedacht dat de verkooptransacties een halve kist goud hadden opgeleverd en dat broeder Edwig naar me toe was gekomen toen ik me in het moeras had gewaagd. Als je goud wilde vervoeren, aan wie kon je dat dan beter opdragen dan aan beroepssmokkelaars? Ik hield mijn adem in en haastte me naar de infirmerie.
Alice zat in de keuken en maakte de wortels van een kruid schoon. Een ogenblik keek ze me vijandig aan; toen plooide ze haar trekken tot een glimlach.
‘Is dat voor een van de drankjes van broeder Guy bestemd?’
‘Jawel.’
‘Is Mark al terug?’
‘In uw kamer, heer.’
Haar vijandige, hooghartige beleefdheid stemde me treurig. Mark had dus tegen haar gezegd wat ik hem had voorgehouden.
‘Ik ben in de schatkamer geweest. Voor een hoog raam zag ik lichtjes in het moeras. Ik vroeg me af of de smokkelaars weer bezig zijn.’
‘Dat weet ik niet, heer.’
‘Je hebt tegen Mark gezegd dat je ons de paden zou wijzen.’
‘Jawel.’ Haar stem klonk waakzaam.
‘Ik zou ze graag willen zien. Ik vroeg me af of je morgen mijn gids zou willen zijn.’
Ze aarzelde. ‘Ik moet nog dingen doen voor broeder Guy.’
‘Zal ik het aan hem vragen?’
‘Zoals u wilt.’
‘En… Er zijn een paar zaken waarover ik met je wil praten, Alice. Ik wil graag je vriend zijn.’
Ze wendde haar blik af. ‘Als broeder Guy zegt dat ik met u het moeras in moet, dan zal ik dat natuurlijk doen.’
‘Ik zal het hem vragen,’ zei ik, mijn toon even koel als de hare. Gekwetst en boos liep ik door de gang naar onze kamer, waar Mark somber voor het raam naar buiten stond te kijken.
‘Ik heb Alice gevraagd ons door het moeras te leiden,’ zei ik zonder inleiding. ‘Ik heb daar zojuist lichtjes gezien. Ik kreeg de indruk dat je haar hebt overgebracht wat ik zei over haar met rust laten.’
‘Ik heb gezegd dat u onze omgang ongepast vindt.’
Ik legde mijn mantel af en liet me in de stoel vallen. ‘Dat is het ook,’ zei ik. ‘Heeft de abt mijn orders gekregen?’
‘Het graf van Singleton wordt morgen schoongemaakt en dan laten ze ook de vijver leeglopen.’
‘Ik wil graag dat je daarbij aanwezig bent. Ik ga alleen met Alice het moeras in. En voordat je iets zegt waar je spijt van zou kunnen krijgen: ik heb het haar gevraagd omdat ik denk dat die smokkelaars toch verband kunnen houden met ons onderzoek. Daarna ga ik naar de stad om Copynger te spreken.’ Ik vertelde hem wat ik in broeder Edwigs kantoor had aangetroffen.
‘Ik zou zo graag weer tussen de gewone mensen willen zijn,’ zei hij zonder me aan te kijken. ‘Hier is het of je overal op een schurk of een dief stuit.’
‘Heb je nog nagedacht over wat we hebben besproken, over wat je na onze terugkeer in Londen gaat doen?’
‘Nee, heer.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Maar daar zijn ook schurken en dieven genoeg.’
‘Misschien moet je dan in een boom gaan wonen, tussen de vogels, zodat je niet wordt bezoedeld door aanraking met de wereld,’ zei ik kortaf. ‘En nu neem ik nog wat van het goede drankje van broeder Guy om te slapen tot het avondmaal. Ik heb nog nooit zo’n lange, zware dag beleefd.’