13

Mark en broeder Guy tilden Simons lichaam voorzichtig uit het bad en droegen het terug naar de ziekenzaal. Broeder Guy nam de schouders en een bleke Mark de blote witte voeten. Ik liep achter hem aan met Alice, die na haar korte uitbarsting haar gebruikelijke zelfbeheersing had herwonnen.

‘Wat gebeurt er allemaal?’ De blinde monnik stond met zijn handen te wapperen en zijn meelijwekkende gezicht was vertrokken van angst. ‘Broeder Guy? Alice?’

‘Er is niets om u zorgen over te maken, broeder,’ zei Alice geruststellend. ‘Er is een ongeluk gebeurd, maar alles is weer veilig.’ Ik verbaasde me opnieuw over haar zelfbeheersing.

Het lichaam werd naar de infirmerie van broeder Guy gebracht en onder het Spaanse crucifix neergelegd. Er ging een laken over hem heen dat zijn strakke gezicht bedekte.

Ik haalde diep adem. Het duizelde me nog, en dat kwam niet alleen door de dood van de novice. Wat er was gebeurd had me heftig aangegrepen. Echo’s van pesterijen uit de jeugdjaren hebben een intense werking, ook wanneer ze niet worden opgeroepen op zo’n onverklaarbare en angstaanjagende manier.

‘Broeder Guy,’ zei ik, ‘tot gisteren had ik die jongen nooit ontmoet, maar toen hij me zag, leek hij… me te bespotten, mijn kromme gestalte na te doen en… bepaalde gebaren die ik in de rechtszaal maak, gesticuleren met mijn handen. Het leek wel iets… d-d-duivels.’ Ik vervloekte mezelf, ik stotterde als de thesaurier.

Hij keek me lang en onderzoekend aan. ‘Daar kan ik wel een reden voor bedenken. Ik hoop dat ik het bij het verkeerde eind heb.’

‘Wat bedoelt u? Spreekt u klare taal.’ Ik hoorde de snibbigheid in mijn stem.

‘Ik moet erover nadenken,’ antwoordde hij kortaf. ‘Maar eerst moet abt Fabian worden ingelicht, heer gezant.’

‘Goed.’ Ik greep de hoek van de tafel vast; mijn benen trilden onbedwingbaar. ‘We wachten wel in uw keuken.’

Alice voerde Mark en mij mee naar het kleine vertrek waar we ontbeten.

‘Gaat het wel?’ vroeg Mark bezorgd. ‘U trilt helemaal.’

‘Ja, ja.’

‘Ik heb een kruidendrank die het lichaam ten goede komt na een schok,’ zei Alice. ‘Valeriaan en aconiet. Als u wilt kan ik wat opwarmen.’

‘Graag.’ Ze bleef beheerst, maar ze had een vreemde, bijna beurse glans op haar wangen. Ik forceerde een glimlach. ‘Ik zag dat het jou ook heeft aangegrepen. Begrijpelijk. Het leek of de duivel zelf aanwezig was in dat arme schepsel.’

Ik verbaasde me over haar woedende uitval. ‘Ik ben niet bang voor duivels, heer, tenzij dat zulke menselijke monsters zijn als die arme jongen kwelden. Zijn leven is vernietigd voor het goed en wel was begonnen, en dat is altijd een reden voor onze tranen.’ Ze zweeg en besefte kennelijk dat ze voor een meid te ver was gegaan. ‘Ik zal het drankje opwarmen,’ zei ze snel en ze ging de kamer uit.

Ik keek Mark met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Niet op haar mondje gevallen.’

‘Ze heeft een zwaar leven.’

Ik bevoelde mijn rouwring. ‘Dat geldt voor velen in dit tranendal.’ Ik keek even naar hem. Zijn hoofd is op hol gebracht, dacht ik.

‘Ik heb met haar gesproken zoals u had gevraagd.’

‘Vertel,’ zei ik bemoedigend. Ik wilde afleiding na wat er zojuist was gebeurd.

‘Ze is hier al achttien maanden. Ze is afkomstig uit Scarnsea, haar vader is jong gestorven en ze is opgevoed door haar moeder, die een wijze vrouw was, een kruidenvrouw.’

‘Dus zo komt ze aan haar kennis.’

‘Ze zou trouwen, maar haar geliefde is omgekomen door een ongeluk bij het omhakken van bomen. Er is weinig werk in de stad, maar zij vond werk bij een apotheker in Esher, een kennis van haar moeder.’

‘Dus ze heeft wat van de wereld gezien. Ik dacht al dat ze geen dorpsmuis was.’

‘Ze kent de omgeving goed. Ik heb met haar over het moeras gesproken. Ze zegt dat er doorgaande paden zijn voor hen die ze weten te vinden. Ik vroeg of ze ons die wilde wijzen, en dat wil ze misschien wel doen.’

‘Dat kan nuttig zijn.’ Ik vertelde hem wat broeder Gabriel over de smokkelaars had gezegd, van mijn eigen bezoek en mijn ongelukje. Ik liet hem mijn met modder besmeurde been zien. ‘Als er paden zijn, komt een gids goed van pas. Gods wonden, wat een schokkende ervaringen vandaag.’ Mijn hand, die op de tafel lag, beefde; ik kon er niets tegen doen. Mark zag bleek. Het bleef stil, maar stilte was onverdraaglijk.

‘Jullie hebben kennelijk een hele poos gepraat. Hoe is Alice hier terechtgekomen?’

‘De apotheker is gestorven, hij was al oud. Daarna is ze teruggekeerd naar Scarnsea, maar kort daarna stierf haar moeder. Haar huis was gepacht en de eigenaar vorderde het terug. Ze was alleen. Ze wist niet wat ze moest doen, tot ze van iemand hoorde dat de ziekenbroeder iemand zocht om hem te helpen. Niemand in het stadje wilde voor hem werken; ze noemen hem de zwarte kobold. Maar zij had weinig keus.’

‘Ik heb de indruk dat haar bewondering voor de broeders niet groot is.’

‘Ze zei dat sommigen wellustige mannen waren, die voortdurend proberen haar aan te raken. Ze is hier de enige jonge vrouw. De prior zelf schijnt een probleem te zijn geweest.’

Ik trok mijn ene wenkbrauw op. ‘Gods wonden, ze heeft wel vrijuit gesproken.’

‘Ze is boos, heer. De prior schijnt zich te hebben opgedrongen toen ze hier nog maar kort was.’

‘Ja, het is me opgevallen dat ze hem niet mag. Wat een hypocriete kerel, die andere mensen voor hun zonden bestraft en zelf achter het vrouwelijke personeel aangaat. Weet de abt ervan?’

‘Ze heeft het tegen broeder Guy gezegd en hij heeft gezorgd dat de prior ermee ophield. De abt komt zelden tussenbeide; hij steunt de prior in zijn streven naar strenge tucht en laat de manier waarop aan hem over. Alle monniken schijnen doodsbang voor hem te zijn en degenen die zich aan sodomie schuldig hadden gemaakt zijn te bang voor hem om hun lage verlangens nog na te jagen.’

‘En de gevolgen van die tucht hebben we gezien.’

Mark streek met zijn hand over zijn voorhoofd. ‘Inderdaad,’ bevestigde hij vreugdeloos.

Ik dacht even na. ‘Niet loyaal van juffrouw Alice om zo met de assistent van de gezant te spreken. Is ze de hervorming toegedaan?’

‘Ik denk het niet. Maar ze ziet niet in waarom ze de geheimen zou moeten bewaren van degenen die haar hebben lastiggevallen. Ze staat voor haar opvattingen, maar ze is niet frivool. Ze sprak met grote warmte over broeder Guy. Hij heeft haar veel geleerd en haar beschermd tegen degenen die zich aan haar opdringen. En ze is wel gesteld op de brave oude mannen die ze verzorgt.’

Ik keek hem peinzend aan. ‘Hecht je niet te zeer aan het meisje,’ zei ik zacht. ‘Lord Cromwell wil het klooster sluiten en het is heel goed mogelijk dat we haar opnieuw haar onderdak en werk ontnemen.’

Hij fronste. ‘Dat zou wreed zijn. En ze is geen meisje, ze is tweeëntwintig, een vrouw. Kan er niet iets voor haar worden gedaan?’

‘Ik kan het proberen.’ Ik dacht even na. ‘Dus de ziekenbroeder beschermt haar. Ik vraag me af of zij hem op haar beurt zou beschermen.’

‘Bedoelt u dat broeder Guy misschien geheimen heeft?’

‘Ik weet het niet.’ Ik stond op en liep naar het raam. ‘Het duizelt me.’

‘U zei dat het leek of de novice u nadeed,’ zei Mark aarzelend.

‘Vond jij dat niet ook?’

‘Ik begrijp niet hoe hij kan hebben geweten…’

Ik slikte. ‘Hoe ik in de rechtszaal met mijn armen zwaai als ik het woord voer? Nee, dat begrijp ik ook niet.’ Ik stond voor het raam op mijn duimnagel te bijten, toen ik broeder Guy zag terugkomen, met de prior en de abt. De drie mannen liepen snel langs het raam en schopten wolkjes sneeuw op. Even later hoorden we stemmen uit de ruimte waar het lijk lag. Er klonken opnieuw voetstappen en de drie monniken betraden de keuken. Ik bestudeerde hen een voor een. De bruine trekken van broeder Guy waren uitdrukkingsloos. Prior Mortimus had een rood hoofd en was woedend, maar ik zag ook angst. De abt leek gekrompen; de grote man leek kleiner en grijzer.

‘Heer gezant,’ zei hij zacht. ‘Het spijt me dat u zoiets akeligs hebt moeten meemaken.’

Ik haalde diep adem. Ik zou liever in een hoekje wegkruipen dan mijn gezag laten gelden, maar ik had geen keus.

‘Ja,’ zei ik. ‘Ik ben naar de infirmerie gekomen om in alle rust mijn onderzoek te verrichten, en word geconfronteerd met een novice die is uitgehongerd en aan koude blootgesteld tot hij een koorts oploopt die hem bijna fataal wordt, waarna hij krankzinnig wordt en dood neervalt.’

‘Hij was bezeten!’ De stem van de prior klonk hard en afgemeten, zonder sarcasme. ‘Hij heeft zijn geest zodanig laten verderven dat de duivel in zijn uur van zwakte bezit van hem heeft genomen. Ik hoorde zijn biecht, ik legde hem een penitentie op om hem tot inkeer te doen komen, maar ik was al te laat. De duivel is te machtig.’ Hij keek me dreigend aan; zijn mond was vertrokken tot een streep. ‘De macht van de duivel is overal en alle onenigheid onder christenen leidt ons daarvan af!’

‘De jongen zei dat hij duivels in de lucht zag, zo talrijk als stofdeeltjes,’ zei ik. ‘Denkt u dat hij die echt heeft gezien?’

‘Komaan, heer gezant, zelfs de vurigste hervormers trekken niet in twijfel dat de wereld vergeven is van handlangers van de duivel. Wordt niet verteld dat Luther zelf eens een bijbel heeft gegooid naar een demon in zijn kamer?’

‘Maar soms ontstaan zulke visioenen door hersenkoorts.’ Ik keek naar broeder Guy, die knikte.

‘Dat kan zeker,’ beaamde de abt. ‘Dat weet de kerk al eeuwenlang. Er moet een grondig onderzoek worden ingesteld.’

‘Maar er valt niets te onderzoeken,’ viel de prior uit. ‘Simon Whelplay heeft zijn ziel voor de duivel opengesteld, een demon heeft bezit van hem genomen en hem ertoe gebracht zich in dat bad te laten vallen, waar hij is gestorven als de zwijnen van de Gadareners die zich van de steilte wierpen. Zijn ziel is nu in de hel, al mijn pogingen hem te redden ten spijt.’

‘Ik denk niet dat hij door zijn val om het leven is gekomen,’ zei broeder Guy.

Iedereen keek hem verbaasd aan. ‘Hoe kun je dat nu weten!’ zei de prior laatdunkend.

‘Omdat hij zijn hoofd niet heeft gestoten,’ antwoordde de ziekenbroeder kalm.

‘Maar hoe…’

‘Dat weet ik nog niet.’

‘In ieder geval,’ zei ik met een scherpe blik op de prior, ‘lijkt hij ernstig te zijn verzwakt door een overmaat aan discipline.’

De prior keek me vrijmoedig aan. ‘Heer gezant, de vicaris-generaal wil de orde in de kloosters herstellen. Hij heeft gelijk, door de toegeeflijkheid in het verleden zijn zielen in gevaar gekomen. Als ik tegenover Simon Whelplay tekort ben geschoten, is het omdat ik niet streng genoeg ben geweest; of misschien was hij al te zeer verhard. Maar ik zeg met Lord Cromwell: alleen door strenge tucht kunnen de ordes worden hervormd. Ik heb geen spijt van wat ik heb gedaan.’

‘En wat zegt u, heer abt?’

‘Het is mogelijk dat je in dit geval te streng bent geweest, Mortimus. Broeder Guy, jij en ik en prior Mortimus zullen bijeenkomen om de zaken verder te bespreken. Een commissie van onderzoek. Ja, een commissie.’ Het woord leek hem gerust te stellen.

Broeder Guy zuchtte diep. ‘Eerst moet ik zijn arme lichaam onderzoeken.’

‘Ja,’ zei de abt. ‘Doe dat.’ Zijn zelfvertrouwen leek terug te keren toen hij mij weer aankeek. ‘Meester Shardlake, ik moet u vertellen dat broeder Gabriel bij me is geweest. Hij herinnert zich dat hij lichtjes in het moeras heeft gezien in de dagen voor de dood van gezant Singleton. Ik acht het mogelijk dat plaatselijke smokkelaars verantwoordelijk zijn voor de moord. Het zijn goddelozen; als je de wetten van het land overtreedt, is het nog maar een kleine stap naar zondigen tegen Gods geboden.’

‘Ja, ik ben naar het moeras gaan kijken. Morgen zal ik de zaak met de rechter bespreken; het is een van de dingen die nader moeten worden onderzocht.’

‘Het lijkt mij de verklaring.’

Ik zei niets. ‘Voorlopig,’ vervolgde de abt, ‘is het misschien beter tegen de broeders te zeggen dat Simon aan zijn ziekte is bezweken. Met uw instemming, heer gezant.’

Ik dacht even na. Ik wilde niet nog meer paniek zaaien. ‘Het moet maar.’

‘Ik zal zijn familie een brief moeten sturen. Ik zal hetzelfde vertellen…’

‘Ja, dat lijkt me beter dan melden dat de prior ervan overtuigd is dat hun zoon in de hel brandt,’ snauwde ik, opeens walgend van beiden. Prior Mortimus deed zijn mond open voor een tegenwerping, maar de abt kwam tussenbeide.

‘Kom mee, Mortimus, we moeten gaan. We moeten regelen dat er weer een graf wordt gegraven.’ Hij boog en vertrok; de prior wierp me nog een laatste uitdagende blik toe.

‘Broeder Guy,’ zei Mark, ‘waar is die jongen volgens u aan gestorven?’

‘Dat ga ik uitzoeken. Ik zal hem moeten openmaken.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Dat is nooit gemakkelijk bij iemand die je hebt gekend. Maar het moet gebeuren nu hij nog vers is.’ Hij boog zijn hoofd en sloot zijn ogen voor een kort gebed; toen haalde hij diep adem. ‘Wilt u me excuseren.’

Ik knikte en de ziekenbroeder vertrok met trage stappen naar de apotheek. Mark en ik zaten een ogenblik stilletjes bij elkaar. De kleur kwam op zijn wangen terug, maar hij was nog altijd bleker dan ik hem ooit had gezien. Ik voelde me nog steeds verdoofd, maar ik beefde niet meer. Alice bracht een beker dampend vocht.

‘Ik heb uw drankje klaargemaakt.’

‘Dank je.’

‘En de twee klerken van de schatkamer zijn op de zaal, met een grote stapel boeken.’

‘Wat? O ja. Mark, wil jij erop toezien dat ze naar onze kamer worden gebracht?’

‘Zeker, heer.’ Terwijl hij de deur opendeed, hoorde ik uit de apotheek zaaggeluiden. Hij deed de deur weer dicht en ik liet opgelucht mijn ogen dichtvallen. Ik nam een teug van de drank die Alice had gebracht. Het brouwsel had een pregnante, muskusachtige smaak.

‘Het is goed tegen schokken, heer, het brengt de humeuren in evenwicht.’

‘Het is troostrijk drinken. Dank je.’

Ze bleef staan met verstrengelde handen voor haar borst. ‘Heer, ik wil mijn verontschuldigingen aanbieden voor wat ik eerder heb gezegd. Dat was ongepast.’

‘Het geeft niet. Het gebeurde greep ons allemaal aan.’

Ze aarzelde. ‘U zult het wel vreemd van me vinden dat ik zei dat ik niet bang ben voor duivelswerk na wat ik heb gezien.’

‘Nee. Sommigen zien te lichtvaardig de hand van de duivel in elk kwaad dat ze niet begrijpen. Het was ook mijn eerste reactie op wat ik zag, maar ik geloof dat broeder Guy een andere verklaring in gedachten heeft. Hij is… Hij onderzoekt het lichaam.’

Ze sloeg een kruis.

‘Al mogen we tegelijkertijd niet blind zijn voor het werk van Satan in de wereld.’

‘Ik denk…’ Ze zweeg.

‘Ga door. Je kunt vrijuit tegen me spreken. Ga zitten, alsjeblieft.’

‘Dank u.’ Ze ging zitten en keek me aan met haar heldere blauwe ogen. Het was een waakzame blik. Het viel me op dat ze een gladde, gezonde huid had.

‘Ik denk dat de duivel in de wereld werkzaam is door het kwaad van mensen, door hun inhaligheid en wreedheid en ambitie, in plaats van door bezit van mensen te nemen en ze tot waanzin te drijven.’

Ik knikte. ‘Dat denk ik ook, Alice. Ik heb in de rechtszaal genoeg gezien van wat je bedoelt. En niet alleen bij verdachten. En de mensen met die eigenschappen waren bepaald niet krankzinnig.’ Heel helder zag ik opeens het hoofd van Lord Cromwell voor me. Ik knipperde met mijn ogen.

Alice knikte melancholiek. ‘Zulk kwaad is overal. Soms lijkt het me toe dat mannen door het verlangen naar geld en macht in brullende leeuwen kunnen veranderen, belust op wat ze kunnen verslinden.’

‘Mooi gezegd. Maar waar kan een jonge vrouw zulk kwaad hebben ontmoet?’ vroeg ik vriendelijk. ‘Hier soms?’

‘Ik neem de wereld waar, ik denk over dingen na.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Meer dan passend is voor een vrouw, misschien.’

‘Nee, nee. God heeft net zo goed vrouwen als mannen de rede geschonken.’

Ze toonde me een wrang lachje. ‘Velen hier zouden het niet met u eens zijn.’

Ik nam nog een slok van het drankje. Ik voelde dat mijn vermoeide spieren warm en ontspannen werden. ‘Dit doet me goed. Van de jonge Poer hoorde ik dat je bedreven bent in de geneeskunst.’

‘Dank u. Zoals ik hem heb verteld was mijn moeder een wijze vrouw.’ Er trok een schaduw over haar gezicht. ‘Sommige mensen in de stad denken daarbij aan de duistere kunsten, maar zij vergaarde alleen kennis. Ze had die kennis van haar moeder, en die op haar beurt van haar moeder. De apotheker vroeg haar vaak om raad.’

‘En jij bent zijn assistente geworden.’

‘Ja. Hij heeft me veel geleerd. Maar toen hij was gestorven, ben ik naar huis teruggegaan.’

‘En toen ben je uit je huis gezet.’

Haar mond verstrakte. ‘Ja, na de dood van mijn moeder verviel de pachtovereenkomst. De eigenaar heeft het huis gesloopt en ons land in gebruik genomen voor schapen.’

‘Het spijt me. Die uitzettingen zijn funest voor het platteland. Het is een bron van zorg voor Lord Cromwell.’

‘Kent u hem? Lord Cromwell?’ vroeg ze nieuwsgierig.

Ik knikte. ‘Ja, ik dien hem al heel lang, in diverse hoedanigheden.’

Ze liet haar aandachtige blik op me rusten, sloeg toen haar ogen neer en bleef zwijgend zitten, met haar handen in haar schoot. Door werk ruw geworden handen, maar fraai gevormd.

‘Dus na de dood van uw moeder bent u hierheen gekomen?’

Ze keek op. ‘Ja. Broeder Guy is een goed mens, heer. Ik… Ik hoop dat u niets slechts van hem zult denken vanwege zijn ongewone uiterlijk. Sommige mensen doen dat wel.’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik moet daar doorheen kijken, als onderzoeker. Hoewel ik moet toegeven dat ik schrok toen ik hem de eerste keer zag.’

Ze lachte opeens en ontblootte witte tanden. ‘Ik ook, heer. Ik dacht dat zijn gezicht uit hout gesneden was en tot leven gekomen. Het heeft weken geduurd voordat ik hem kon zien zoals andere mannen. Hij heeft me veel geleerd.’

‘Misschien zul je nog eens in de gelegenheid zijn die kennis zelf toe te passen. Ik weet dat er in Londen vrouwelijke apothekers zijn. Maar dat zijn meest weduwen en jij zult vast wel trouwen.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Misschien. Ooit.’

‘Mark zei dat je een aanbidder had die is verongelukt. Dat spijt me.’

‘Ja,’ zei ze langzaam. Haar ogen hadden weer een waakzame uitdrukking. ‘De jongeheer Poer lijkt u veel over mij te hebben verteld.’

‘We moeten… natuurlijk alles te weten zien te komen over degenen die hier wonen, dat begrijp je wel.’ Ik hoopte dat mijn glimlach haar geruststelde.

Ze stond weer op en liep naar het raam. Toen ze zich omdraaide, had ze haar schouders opgetrokken en ze leek een besluit te hebben genomen.

‘Heer, als ik u iets vertel, kan dat dan vertrouwelijk blijven? Ik heb mijn aanstelling hier nodig…’

‘Ja, Alice, ik geef je mijn woord.’

‘De klerken van broeder Edwig zeiden dat ze u alle boeken van de laatste tijd kwamen brengen, op uw verzoek.’

‘Ja.’

‘Maar ze hebben niet alle boeken gebracht. Ze hebben niet de legger gebracht die gezant Singleton had op de dag van zijn dood.’

‘Hoe weet je dat?’

‘Alle boeken die ze hebben gebracht zijn bruin. Het boek waar de gezant zich in verdiepte had een blauw omslag.’

‘Is dat zo? Hoe weet je dat?’

Ze aarzelde. ‘U vertelt het toch niet verder als ik u daarop antwoord geef?’

‘Dat beloof ik je. Ik wil graag dat je me vertrouwt, Alice.’

Ze haalde diep adem. ‘Op de middag van de dag waarop de gezant is vermoord was ik de stad in gegaan om boodschappen te doen. Op de terugweg liep ik langs de jonge assistent van de thesaurier, broeder Athelstan, die met de gezant bij de deur van de schatkamer stond.’

‘Broeder Athelstan?’

‘Ja. Gezant Singleton had een groot blauw boek in zijn hand en schreeuwde tegen Athelstan. Hij nam niet de moeite zijn stem te dempen toen ik langsliep.’ Ze lachte een beetje spottend. ‘Ik ben maar een dienstmeid.’

‘En wat zei hij?’

‘“Dacht hij dit voor me te kunnen verbergen in zijn lade?” Zo herinner ik me wat hij zei. Broeder Athelstan mompelde iets over dat hij niet het recht had om in de kamer van de thesaurier te snuffelen, en de gezant zei tegen hem dat hij het recht had overal heen te gaan, en dat het boek een nieuw licht wierp op de jaarboekhouding.’

‘Wat zei broeder Athelstan daarop?’

‘Niets. Hij was erg bang, hij keek als een hond die uit het raam is gegooid. Gezant Singleton zei dat hij het boek zou bestuderen en liep met grote passen weg. De triomfantelijke uitdrukking op zijn gezicht is me bijgebleven. Broeder Athelstan bleef alleen maar staan. Toen zag hij mij. Hij keek me dreigend aan, ging naar binnen en rukte de deur dicht.’

‘En meer heb je hierover niet gehoord?’

‘Nee. Het begon al te schemeren toen het gebeurde en daarna heb ik alleen nog gehoord dat de gezant dood was.’

‘Dank je, Alice,’ zei ik. ‘Dat zou heel nuttig kunnen zijn.’ Ik wachtte even om haar te bestuderen. ‘Ik hoor van Poer dat je wat problemen met de prior hebt gehad.’

De trotse blik kwam terug in haar ogen. ‘Toen ik hier pas was, heeft hij geprobeerd misbruik te maken van zijn positie. Nu is het geen probleem meer.’

Ik knikte. ‘Je komt er rond voor uit, Alice, dat bewonder ik. Als je nog iets kunt bedenken waar ik voor mijn onderzoek iets aan kan hebben, kom dan alsjeblieft naar me toe. Als je bescherming nodig hebt, zal ik je die bieden. Ik zal zoeken naar het ontbrekende boek, maar zonder te zeggen wat je me hebt verteld.’

‘Dank u. En nu moet ik echt broeder Guy weer gaan helpen.’

‘Het is grimmig werk voor een jonge vrouw.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Het hoort bij mijn taken en ik ben doden gewend. Mijn moeder legde mensen af die in de stad waren gestorven.’

‘Je hebt een sterkere maag dan ik, Alice.’

‘Ja, het leven heeft me hard gemaakt,’ zei ze bitter.

‘Dat bedoelde ik niet.’ Ik stak protesterend mijn hand op. Daarbij raakte mijn hand de beker en zwiepte hem bijna van tafel. Maar Alice, die terug naar de tafel was gelopen, stak snel haar hand uit om de beker te grijpen en rechtop te zetten.

‘Dank je. Hemel, wat ben je snel.’

‘Broeder Guy laat zo vaak iets vallen in de infirmerie. En nu moet ik echt weg, als u me toestaat.’

‘Natuurlijk. En bedankt voor wat je me over de thesaurier hebt verteld.’ Ik glimlachte. ‘Ik weet dat een gezant des konings angst kan inboezemen.’

‘Nee, u bent anders.’ Ze keek me nog een ogenblik ernstig aan en verliet toen haastig het vertrek.

Ik dronk langzaam mijn beker leeg; de inhoud verwarmde me vanbinnen. Ook van de gedachte dat Alice me leek te vertrouwen kreeg ik het warm. Als ik haar in een andere omgeving had ontmoet, als ze geen dienstmeid was geweest…

Ik peinsde over haar laatste woorden. In welk opzicht was ik ‘anders’? Ik vermoedde dat ze aan haar contacten met Singleton de indruk had overgehouden dat alle gezanten bullebakken waren, maar mocht ik uit haar woorden meer opmaken? Ik kon me niet voorstellen dat ze zich tot mij aangetrokken voelde zoals ikzelf, besefte ik, tot haar. Ik besefte ook dat ik had laten merken dat Mark alles had doorverteld wat ze tegen hem had gezegd. Dat zou haar vertrouwen in hem kunnen ondermijnen; een gedachte die me tot mijn schrik heel even aangenaam trof. Ik fronste, want jaloezie is een van de hoofdzonden, en concentreerde me op wat ze over de legger had gezegd. Dat leek een veelbelovend punt om te onderzoeken.

Na een poosje kwam Mark terug. Tot mijn opluchting kon ik constateren, toen de deur openging, dat het zagen was opgehouden.

‘Ik heb getekend voor de boeken, heer. Achttien grote leggers. De mannen van de thesaurier klaagden steen en been over het extra werk.’

‘Heel goed. Heb je de kamer op slot gedaan?’

‘Ja, heer.’

‘Heb je gezien of er een boek met een blauw omslag bij was?’

‘Ze waren allemaal bruin.’

Ik knikte. ‘Ik geloof dat ik weet waarom broeder Edwig zo is uitgevaren tegen de jonge Athelstan. Er is iets wat hij ons nog niet heeft verteld. We zullen weer met de thesaurier in gesprek moeten, het kan belangrijk zijn…’ Ik zweeg omdat broeder Guy binnenkwam. Zijn strakke gezicht was bleek. Onder zijn arm had hij een bevlekte voorschoot die hij in een mand in de hoek liet vallen.

‘Heer gezant, kan ik u onder vier ogen spreken?’

‘Natuurlijk.’

Ik stond op en liep met hem mee. Ik was bang dat hij me het lijk van de arme Whelplay wilde tonen, maar tot mijn opluchting ging hij me voor naar buiten. De zonsondergang was al begonnen, zodat er een roze gloed over de witte kruidentuin lag. Broeder Guy liep voorzichtig tussen de planten door tot hij bij een grote, besneeuwde struik kwam.

‘Ik weet nu wat de arme Simon fataal is geworden, en dat was niet dat een demon bezit van hem had genomen. Ik heb ook gezien hoe hij zijn lichaam in bochten wrong en met zijn handen wapperde. Maar dat had niets met u te maken. De spiertrekkingen zijn karakteristiek. En het verlies van het spraakvermogen, en de visioenen.’

‘Karakteristiek waarvoor?’

‘Vergif uit de bessen van deze struik.’ Hij schudde de takken, waaraan nog wat zwarte dode bladeren hingen. ‘Belladonna. De dodelijke nachtschade, zoals de mensen hier zeggen.’

‘Hij is vergiftigd?’

‘Belladonna ruikt zwak, maar herkenbaar. Ik werk er al jaren mee, ik ken die geur. Ik heb hem in de ingewanden van die arme Simon aangetroffen. En op de bodem van de beker warme mede bij zijn bed.’

‘Hoe is het gedaan? Wanneer?’

‘Vanmorgen, dat staat wel vast. De symptomen komen snel opzetten. Ik maak mezelf er een verwijt van; als Alice of ik bij hem was gebleven…’ Hij streek met zijn hand over zijn voorhoofd.

‘U kon niet weten dat dit zou gebeuren. Wie is er nog meer bij hem geweest?’

‘Broeder Gabriel is gisteravond laat bij hem geweest, nadat u naar bed was gegaan, en vanmorgen weer. Hij was erg aangedaan en ik gaf hem toestemming bij de jongen te bidden. En de abt en de thesaurier zijn later bij hem geweest.’

‘Ja, ik weet dat ze hem wilden bezoeken.’

‘En vanmorgen, toen ik naar hem ging kijken, was broeder Mortimus bij hem.’

‘De prior?’

‘Hij stond bij het bed op hem neer te kijken, met een bezorgde uitdrukking op zijn gezicht. Ik dacht dat hij zich zorgen maakte over de gevolgen van zijn strengheid.’ Zijn mond verstrakte. ‘Belladonnasap smaakt zoet en de geur valt niet op in mede.’

‘Het wordt toch als remedie tegen bepaalde kwalen gebruikt?’

‘In geringe hoeveelheden geeft het verlichting bij constipatie en het kan ook op andere manieren worden toegepast. Ik heb het hier in mijn infirmerie, ik schrijf het vaak voor. Veel monniken zullen het kennen. De eigenschappen zijn bij velen bekend.’

Ik dacht even na. ‘Gisteravond begon Simon iets tegen me te zeggen. De dood van gezant Singleton was niet de eerste, volgens hem. Ik wilde hem vandaag weer ondervragen.’ Ik keek hem scherp aan. ‘Hebt u of heeft Alice iemand verteld wat hij had gezegd?’

‘Ik niet en Alice zou dat ook niet doen. Maar hij kan tegen andere bezoekers hebben geijld.’

‘Van wie iemand heeft besloten hem de mond te snoeren.’

Hij beet op zijn lip en knikte getroffen.

‘Arme jongen,’ zei ik. ‘En ik dacht alleen maar dat hij me bespotte.’

‘De dingen zijn zelden wat ze lijken.’

‘Hier nog het minst. Broeder, waarom vertelt u dit aan mij in plaats van naar de abt te gaan?’

Hij keek me intens somber aan. ‘Omdat de abt een van zijn bezoekers was. U hebt gezag, meester Shardlake, en ik meen dat u op zoek bent naar de waarheid, al vermoed ik dat onze opvattingen over godsdienst sterk uiteenlopen.’

Ik knikte. ‘Voorlopig draag ik u op geheim te houden wat u mij hebt verteld. Ik moet diep nadenken over wat me nu te doen staat.’ Ik keek naar broeder Guy om te zien hoe hij een opdracht van mij zou opvatten, maar hij knikte alleen vermoeid. Hij keek omlaag, naar mijn bemodderde been.

‘Hebt u een ongelukje gehad?’ vroeg hij.

‘Ik ben in het moeras gevallen. Het is me gelukt eruit te komen.’

‘De bodem is daar erg onbetrouwbaar.’

‘Voor mij is hier geloof ik nergens vaste bodem onder de voeten. Laten we maar naar binnen gaan, anders vatten we nog kou.’ Ik ging hem voor, de tuin uit. ‘Vreemd dat mijn misplaatste angst dat hij me bespotte tot deze ontdekking heeft geleid.’

‘In elk geval kan prior Mortimus nu niet zeggen dat Simon zeker in de hel terecht is gekomen.’

‘Ja, dat zou wel eens een teleurstelling voor hem kunnen zijn.’ Tenzij hij de dader is, dacht ik, in welk geval hij het al weet. Ik knarsetandde. Als ik me niet door Alice en broeder Guy had laten overreden om Simon verder met rust te laten, had ik misschien niet alleen het hele verhaal van hem gehoord, dat me naar de dader had kunnen leiden, maar zou Simon ook nog in leven zijn. Nu moest ik twee moorden onderzoeken. En als het waar was wat de arme novice in zijn delirium over gezant Singleton had beweerd, dan waren het er drie.