Historische aantekening

De ontbinding van de Engelse kloosters in 1536-40 heeft zich geheel en al voltrokken volgens het plan van Thomas Cromwell, onderkoning en vicaris-generaal. Nadat hij een onderzoek naar de kloosters had laten instellen, waarbij veel belastend materiaal aan het licht kwam, diende Cromwell in 1536 een wetsvoorstel in tot ontbinding van de kleine kloosters dat door het parlement werd aangenomen. Maar toen zijn agenten het ten uitvoer brachten, was het gevolg ‘The Pilgrimage of Grace’, een wijdverbreide gewapende opstand in het noorden van Engeland. Henry VIII en Cromwell sloegen de opstand neer door de aanvoerders met list en bedrog in onderhandelingen te betrekken, tot ze een sterk genoeg leger op de been hadden gebracht om hen te verslaan.

De aanval op de grotere kloosters werd een jaar later ingezet waarbij, zoals in het verhaal beschreven, kwetsbare grote kloosters onder druk werden gezet om zich vrijwillig over te geven. De door intimidatie verkregen overgave van de priorij bij Lewes in november 1537 was van doorslaggevend belang en in de drie jaar daarna gaven de kloosters zich een voor een over aan de koning. In 1540 was er niet een meer over; de gebouwen werden aan het verval overgelaten en de mannen van Augmentaties haalden het lood van het dak. De monniken kregen een pensioentje. Als ze zich verzetten, zoals sommigen deden, werden ze wreed gestraft. De gemiddelde abt en ambtsdrager in een klooster was ongetwijfeld banger voor de gezanten, meedogenloze mannen, dan de monniken in Scarnsea voor Shardlake. Maar Scarnsea is geen doorsnee klooster en Shardlake is geen gemiddelde gezant.

Algemeen wordt aangenomen dat de beschuldigingen van meervoudig overspel tegen koningin Anne Boleyn door Cromwell zijn verzonnen ten behoeve van Henry VIII, die op haar uitgekeken was. Mark Smeaton was de enige van haar vermeende minnaars die heeft bekend, waarschijnlijk op de pijnbank. Zijn vader was schrijnwerker; ik heb verzonnen dat hij eerder wapenmaker van beroep was geweest.

De Engelse hervorming blijft omstreden. De visie van oudere historici dat de katholieke kerk zo vermolmd was dat een radicale hervorming noodzakelijk, wellicht zelfs onvermijdelijk was, is de laatste jaren aangevochten door een aantal schrijvers, met name C. Haigh in English Reformations (Oxford University Press, 1993) en E. Duffy in The Stripping of the Altars (Yale University Press, 1992), die een beeld scheppen van een welvarende, populaire kerk. Ik denk dat zeker Duffy het middeleeuwse katholieke leven romantiseert; het is interessant dat deze geleerden nauwelijks melding maken van de ontbinding, waarover de laatste grote studie uit de jaren vijftig dateert: David Knowles, The Religious Orders in England: The Tudor Age (Cambridge University Press, 1959). In dit uitzonderlijke werk erkent professor Knowles, zelf monnik, dat het luxeleven in de meeste grote kloosters een schandaal was. Hoewel hij de gewelddadige opheffing betreurt, meent professor Knowles dat ze zo ver van hun oorspronkelijke idealen waren afgedwaald dat ze niet verdienden in de bestaande vorm te blijven voortleven.

Niemand weet wat het Engelse volk als geheel van de hervorming vond. Er was een krachtige protestantse beweging in Londen en delen van het zuidoosten van het land; in het noorden en in de West Country bleef het katholicisme sterk. Maar het land ertussenin, waar de meeste mensen woonden, is nog grotendeels terra incognita. In mijn eigen visie beschouwden de meeste gewone mensen de opeenvolgende van bovenaf opgelegde veranderingen op dezelfde wijze als Mark en Alice: veranderingen van bovenaf, opgelegd door de heersende klasse, die zeiden wat ze moesten doen en denken, zoals altijd het geval was geweest. Er waren zo veel veranderingen – eerst de ommezwaai naar een steeds radicaler protestantisme, dan weer naar het katholicisme onder Mary Tudor en weer naar het protestantisme onder Elizabeth I – dat de mensen wel cynisch moeten zijn geworden. Ze hielden hun mond, want natuurlijk had niemand belangstelling voor wat zij dachten, en hoewel Elizabeth misschien geen ramen in de ziel van de mensen wilde maken, deden vorsten voor haar dat wel, met vuur en bijl.

Degenen die het meest van de hervorming profiteerden waren de ‘nieuwe mannen’, de opkomende kapitalistische en bureaucratische klasse, bezitters zonder voorname komaf. Ik denk dat er halverwege het Tudor-tijdperk in Engeland veel Copyngers waren; de hervorming hield vooral een verandering van de klassenstructuur in. Dat is tegenwoordig geen gangbare opvatting; het is ondeugend om over klassen te praten als het om de geschiedenis gaat. Maar de gangbare opinie wisselt en zal opnieuw wisselen.