Dinsdagmiddag

Een paar uur later bevonden Conny Sjöberg, Jens Sandén, Petra Westman, Jamal Hamad en de rijzige officier van justitie, Hadar Rosén – zoals gewoonlijk gekleed in een grijs kostuum, een wit overhemd en een stropdas – zich rond de tafel in de ovale blauwe kamer. Bij de vergadering was tot Sjöbergs verbazing ook de plaatsvervangend hoofdcommissaris van politie, Gunnar Malmberg, aanwezig, die zich een beeld wilde vormen van de manier waarop het werk in deze geruchtmakende zaak zou worden aangepakt. Met een poging tot glimlach op een gezicht waar de ernst van afstraalde, begroette Malmberg iedereen en Sjöberg constateerde opgelucht dat ook Westman ondanks de situatie natuurlijk ontspannen overkwam. Hij kon zich niet herinneren dat hij hen in dezelfde ruimte had gezien sinds het onbehaaglijke incident een halfjaar daarvoor, toen Malmberg haar, volgens de richtlijn van hoofdcommissaris van politie Roland Brandt, min of meer had bevolen ontslag te nemen. Dat was naar aanleiding geweest van een obsceen mailtje dat vanaf Westmans e-mailaccount naar Brandt was gestuurd en dat Sjöberg liever nooit had willen zien. Maar dat was nu blijkbaar van beide kanten vergeven en vergeten, en dat was maar goed ook, want er was momenteel geen ruimte voor onderlinge controversen.

‘Bella kan om begrijpelijke redenen niet komen,’ begon Sjöberg, ‘maar ze heeft in elk geval een heleboel materiaal aangeleverd waarmee we aan de slag kunnen.’

Hij hield een doorzichtige plastic zak omhoog die diverse papieren, een paspoort en wat ansichtkaarten bleek te bevatten.

‘Ze is verrekte snel, die vrouw,’ constateerde Sandén.

‘Ja, daar zijn we heel blij mee.’

‘Waar is onze beste heer Eriksson vandaag?’ vroeg Rosén terwijl hij met een flauw glimlachje om zijn lippen om zich heen keek.

‘Hij is vandaag blijkbaar vrij,’ zei Sjöberg. ‘Heeft iemand hem gezien?’

‘Denk jij nou echt dat Einar vakantie heeft?’ vroeg Sandén met een grijns. ‘Skiën in Italië zeker?’

Hamad liet zich een zacht lachje ontvallen. Het beeld van de ontoegankelijke Einar Eriksson, die alleen met tegenzin de plaats achter zijn bureau verliet, op een paar ski’s, was onmiskenbaar lachwekkend. Westman glimlachte bevestigend naar Sandén, maar Sjöberg reageerde daar verder niet op.

‘Aha, dat is jammer,’ zei hij. ‘We hebben hem nodig.’

Hij stond op en liep naar het whiteboard, pakte een stift uit de houder en schreef ‘Catherine Larsson’ boven aan het bord, waarna hij de naam onderstreepte.

‘Catherine Larsson, meisjesnaam Calipayan, 34 jaar oud, geboren in 1973. De kinderen, die inderdaad van haar zijn, heten Tom en Linn Larsson, vier respectievelijk twee jaar oud.’

Hij las het op van een handgeschreven papiertje en schreef terwijl hij sprak de informatie op het bord.

‘Het appartement waarin ze zijn aangetroffen staat op haar naam. Ze is Filippijnse, Zweeds staatsburger sinds 2005, woont sinds 2001 in Zweden, is getrouwd met ene Christer Larsson, geboren in 1949, die ook de vader is van beide kinderen. Hij staat op een ander adres ingeschreven, dus ze leven blijkbaar niet samen. Ze stond tot juni 2006 op dat andere adres ingeschreven, daarna is ze naar Trålgränd 5 verhuisd.’

‘Hoe voorzag ze in haar levensonderhoud?’ vroeg Rosén.

‘Ze staat ingeschreven als werkzoekend en dat is al het geval sinds augustus 2006, toen de kinderen op de crèche begonnen. Voordat ze kinderen kreeg had ze korte tijd een baantje bij een schoonmaakbedrijf, waar ze na vier maanden werd ontslagen wegens ‘gebrek aan werk’. Haar eerste kind, Tom, werd een paar maanden later geboren, dus dat zal de reden wel zijn geweest.’

‘En die flat is een koopflat?’

Sjöberg knikte.

‘Dat lijkt me nogal duur wonen voor een werkloze Filippijnse,’ merkte Rosén op.

‘Ja, dat moeten we onderzoeken, maar ze is... was nog steeds getrouwd.’

‘Ik gok dat ze zwart schoonmaakte,’ viel Sandén in. ‘Daar kun je enorm veel geld mee verdienen. Bovendien kan ze geld hebben gehad voor ze hierheen kwam. Het is niet zo moeilijk te raden waar ze daar in Verweggistan haar geld mee verdiende.’

Sjöberg wreef met zijn knokkel in zijn ene oog en slaakte een licht ontmoedigde zucht.

‘Laten we proberen enigszins wetenschappelijk te werk te gaan...’ opperde hij, maar de schelmse blik in zijn zichtbare oog ontging Sandén niet.

‘Iemand moet zeggen wat iedereen denkt,’ zei Sandén met een gespeeld verongelijkt gebaar. ‘Maar natuurlijk, laten we nu overgaan tot het opgraven van deze reeds bekende informatie.’

Op dat moment zag Sjöberg hoe er een schaduw over Sandéns gezicht trok en hoe hij plotseling helemaal grauw werd. Sjöberg stopte met praten en probeerde snel de gezondheidstoestand van zijn collega in te schatten – een reflex die hij had ontwikkeld nadat Sandén een halfjaar daarvoor bijna was bezweken aan een beroerte. Hij kon niet goed beoordelen of Sandén zijn ongerustheid had opgemerkt, maar een paar seconden later was de voldane grijns weer terug.

‘Jij en ik nemen Christer Larsson,’ zei Sjöberg alsof er niets was gebeurd en hij wees met zijn hele hand naar zijn oude wapendrager. ‘Petra en Jamal beginnen met het buurtonderzoek,’ ging hij verder. ‘Jens sluit zich later aan. Ik zal de inhoud van deze zak doornemen en moet maar voor Einar spelen tot die terug is. Nog vragen of opmerkingen?’

Zijn blik ging alle collega’s aan tafel langs.

‘Ik heb het gevoel dat ze alleen leefde met de kinderen, zonder man in haar leven,’ zei Westman.

‘Ik heb het gevoel dat ze een man had,’ zei Hamad.

Westman wierp hem een chagrijnige blik toe.

‘Ze was tenslotte getrouwd,’ zei Sandén.

Sjöberg hief de hand waarin hij de stift hield met een afwerend gebaar op.

‘Wat bedoel je, Petra?’

‘Je kunt vermoeden dat de relatie met die Christer Larsson voorbij was, ze was immers verhuisd,’ begon ze. ‘Ik heb niets gezien wat erop wees dat er een man aanwezig was. Geen kleren, niets in de badkamer en wat ik ook al tegen jou zei, Conny, het was op de een of andere manier zo onpersoonlijk, de inrichting was heel kil, had geen ziel. Maar dat is natuurlijk slechts een gevoel dat ik heb.’

‘Twee dingen,’ zei Hamad. ‘Ten eerste had ze een tweepersoonsbed.’

‘Dat zegt niets, dat kan ze toch hebben voor de kinderen,’ zei Westman scherp. ‘Ze vond het misschien prettig om ze bij haar in bed te hebben.’

‘Of zij vinden het lekker om hun moeder bij zich in bed te hebben,’ zei Sjöberg, een beeld voor ogen met hemzelf, Åsa en hun vijf kinderen van verschillende leeftijden in hun eigen tweepersoonsbed.

‘Het kan ook een praktische reden hebben,’ ging Westman verder. ‘Ze kan dat bed met de verhuizing hebben meegenomen. Dat tweepersoonsbed zegt ons niets.’

‘Ten tweede,’ ging Hamad onverstoorbaar verder, ‘hing er een groene trui in een mannenmaat aan de kapstok in de hal.’

Sjöberg fronste zijn ene wenkbrauw.

‘Eén zwaluw maakt nog geen zomer,’ zei Westman. ‘Christer Larsson zal vast wel eens langskomen.’

‘De handelwijze,’ zei Sjöberg. ‘Wat zegt die ons? Gewelddadig, bloederig, beestachtig. Haat? Wraak? Passie?’

‘Hij was klaarblijkelijk uit op de kinderen,’ meende Hamad. ‘Waarom zou hij anders op hen zijn losgegaan? Ze leken immers te slapen.’

‘Dat laatste weten we niet zeker,’ zei Sjöberg. ‘Dat mag Zetterström ons vertellen, maar ik ben het met je eens dat er veel is wat daarop wijst. Als de vrouw in de badkamer is vermoord, zou het gek zijn als de kinderen lief in bed op hun beurt zouden hebben liggen wachten.’

‘Zij kunnen ook eerst zijn vermoord,’ ging Hamad verder, ‘maar het is niet waarschijnlijk dat hij dat in die volgorde zou doen. Op zich was de vrouw in de badkamer... Ze kunnen elkaar hebben gekend. Hoe dan ook denk ik dat hij het gemunt had op de kinderen. Alleen op de kinderen of zowel op de moeder als de kinderen.’

‘Is het een hij?’ vroeg Sjöberg.

Iedereen rond de tafel knikte.

‘Het is geen klein zakmesje geweest,’ zei Sandén. ‘Het moet een flinke joekel zijn geweest. En die slachtpartij in de badkamer moet zijn uitgevoerd door een man. Catherine Larsson heeft best veel weerstand geboden, ook al was ze niet zo groot. Een vrouw had diverse messteken toegebracht, gestoken, kan ik me zo voorstellen. Dit is het werk van een man. Sterk. Doelbewust. Koelbloedig.’

‘Mee eens,’ zei Sjöberg. ‘Maar waarom vermoordt iemand twee kleine kinderen? Ventileer nog eens twee vooroordelen, Jens, dan hoef ik dat niet te doen.’

‘Omdat je de vader van die kinderen bent en schoon genoeg hebt van de hele shit,’ antwoordde Sandén bereidwillig. ‘Of omdat je wilde dat je de vader van die kinderen was en schoon genoeg hebt van de hele shit.’

‘Wie heeft de politie gealarmeerd?’ vroeg de officier van justitie.

Sjöberg gluurde op het papiertje dat hij in zijn hand had.

‘Een van de buren, ene Bertil Schwartz. Catherine Larsson had vanochtend een tijd geboekt voor de gemeenschappelijke wasruimte, maar kwam niet opdagen. Schwartz belde bij haar aan om te vragen of hij haar tijd kon overnemen, maar er werd niet opengedaan. Hij schreef een briefje. Toen hij de brievenbus opendeed om het erin te stoppen, rook hij een onaangename lucht en toen hij naar binnen keek meende hij bloed op de grond te zien. Vervolgens heeft hij de politie gebeld. Dat van die wasruimte moeten jullie maar even checken.’

Dat laatste was tot Hamad en Westman gericht. Tegen Sandén zei hij: ‘Jij neemt ook de crèche van de kinderen. Maar we gaan eerst naar Christer Larsson. We gaan aan de slag en zien elkaar hier morgen op dezelfde tijd weer.’

***

Om zijn rug te ontzien lag hij achterover in het halfdonker. Een streepje licht van de late winter zocht zijn weg door de kier boven de smerige grote wasbak naar binnen. Als hij naar het licht keek, werd al het andere in de ruimte zwart. Hij keek liever naar de voorwerpen om zich heen, dus vestigde hij zijn blik op een paar bloempotten op een plank. Hij keek, maar zag toch niets. In zijn gedachten was het mei, een stralende voorjaarsdag lang geleden. Hij stond met zijn arm om het middel van zijn vrouw voor het raam van de slaapkamer op de tweede verdieping naar de buurjongens te kijken, die beneden in de tuin aan het spelen waren. Het kleine raampje stond open en het witte gordijn naast hen fladderde in de wind. Was het trouwens wit of was het misschien zo dat alle herinneringen aan die dag in een soort melkwitte waas waren gedompeld?

Ze hadden buiten op het balkon kunnen zitten als daar niet een kweekproject aan de gang was geweest. De twee stoelen en het tafeltje stonden netjes opgeklapt tegen de muur en de betonnen vloer was bedekt met kranten. Er lag een zak tuinaarde half uitgestrooid op de laag kranten en daaromheen stonden een tiental opgestapelde potten en een paar bakken met planten. De geur van de aarde op het balkon vermengde zich met de geur van vers gemaaid gras uit de tuin beneden.

Het was zaterdag en een paar oudere kinderen hadden alle schommels in bezit genomen, dus de twee jongetjes moesten voorlopig genoegen nemen met de zandbak. Ze zaten ieder verstrooid met een schepje in het droge zand te graven en wierpen verstolen blikken op de schommels. Maar ze durfden niet dichter bij de grotere kinderen te komen, hoewel hun moeder vlak naast ze op een bankje in een tijdschrift zat te bladeren.

‘Wil je een paar van zulke?’ vroeg hij terwijl hij zijn hand langs haar ruggengraat omhoog liet gaan tot die de zachte haartjes in haar nek bereikte.

‘Nee, ik wil een paar van die,’ antwoordde ze en ze keerde zich om en kneep hem in zijn wang. ‘Maar dan kleiner,’ voegde ze er met een lach aan toe.

Hij sloeg zijn armen om haar heen en drukte haar tegen zich aan. Zo stonden ze een tijdje zonder iets te zeggen. Zijn blik bleef opnieuw bij de twee jongetjes in de zandbak steken, dus zag hij het toen ze allebei tegelijkertijd overeind kwamen en wegrenden naar iets buiten zijn gezichtsveld. Na een paar seconden kwamen ze terug terwijl ze hun vader ieder aan een hand meesleepten. De moeder kwam overeind en zei iets tegen hem. Ze rolde haar tijdschrift op en begon de andere kant op te lopen, bij ze vandaan. Het laatste wat hij van haar zag was dat ze iets tegen de jongens riep. Hij zag haar iets alledaags roepen, onsentimenteel over haar schouder, voordat ze verdween en de moeder en de kinderen elkaar niet meer konden zien. Hij bedacht – niet nu, maar later – dat ze ze niet had omhelsd, dat ze hun blozende wangetjes niet had gekust voor ze wegging, dat ze ze niet over hun bol had geaaid of had gezegd hoeveel ze van ze hield. Toen dacht hij: ach ja, het is bijna tien uur, ze moet naar haar werk in de kapsalon.

‘Je maag knort,’ zei ze en ze maakte zich los uit zijn omhelzing. ‘Kom, dan gaan we ontbijten.’

Ze bakte eieren met spek terwijl hij de keukentafel dekte. Door het raam zag hij dat de oudere kinderen uiteindelijk genoeg kregen van de schommels en de buurjongetjes er vliegensvlug heen renden. Hun vader had op het bankje gezelschap gekregen van een andere man en ze zaten op zo’n manier met elkaar te praten dat je aan hun lichaamstaal kon zien dat ze elkaar kenden.

Toen hun verlate zaterdagse ontbijt op was, lieten ze de afwas voor wat die was en kropen nog even terug in bed. Het was inmiddels half een toen ze eindelijk aangekleed waren, de keuken hadden opgeruimd en hun tuinhandschoenen hadden aangetrokken om weer verder te gaan met het kweekproject op het balkon.

Op dat moment ging de bel.

***

Zonder dat er veel werd gezegd liepen ze zij aan zij terug naar Trålgränd, waar de buren moesten worden gehoord. Hamad deed een paar onhandige pogingen tot conversatie, maar Petra had geen zin om het spelletje mee te spelen. Om te doen alsof er niets was gebeurd. Hij bestond niet voor haar, niet als mens. Als politieman, ja. Sjöberg bleef ze stug aan elkaar koppelen, ze op dezelfde opdracht zetten, en Petra was professioneel. Ze zou haar gevoelens nooit ten koste laten gaan van haar werk. Maar het zou nooit meer worden zoals vroeger. Je kon niet zomaar uitvlakken wat hij haar had aangedaan. En de andere meiden op de video-opnamen uit de kelder van Peder Fryhk.

Dat Hamad de camera had vastgehouden was zo goed als bewezen. Hij had haar overgehaald mee te gaan naar de bar van het Clarionhotel en haar recht in de armen van verkrachter Fryhk gestuurd. Hamad was ook degene die haar toegangspasje had gestolen, haar had meegelokt naar de Pelikan, waar hij haar een grote hoeveelheid bier had laten drinken om vervolgens met haar pasje naar het bureau te gaan en een obsceen mailtje naar de hoofdcommissaris van politie te sturen. Van haar e-mailadres en haar computer, waarvan alleen zijzelf en de verkrachters het wachtwoord konden kennen. De foto die naar Roland Brandt was gestuurd, had ze ook op Hamads eigen computer aangetroffen.

Als dat niet voldoende bewijs zou zijn, zou ze op elk moment zwart op wit bewezen kunnen krijgen dat haar verdenkingen klopten. Håkan Carlberg van het landelijk forensisch instituut in Linköping had zowel vingerafdrukken als dna van De Tweede Man, zoals ze hem had genoemd voordat hij een naam had gekregen. De Tweede Man – degene die de camera had vastgehouden terwijl Peder Fryhk gedrogeerde en bewusteloze vrouwen verkrachtte, hij die zelf ook verkrachtte maar zich nooit liet filmen, de slachtoffers nooit herinneringen bezorgde.

Maar ze deed het niet. Ze stuurde Hamads vingerafdrukken niet naar Linköping. Omdat het niet nodig was, natuurlijk, ze wist het immers al. En omdat het te laat was om er een rechtszaak van te maken. Ze had eens en voor altijd verkozen om geen aangifte te doen. Misschien was het ook zo dat de huidige situatie een soort geborgenheid bood. Want hoe zou ze reageren als het technische bewijs definitief vaststelde dat Jamal Hamad De Tweede Man was? Haar goede vriend en vertrouweling? Of nog erger: als na zo lange tijd zou blijken dat hij onschuldig was? Hoe dan ook, het bestaan dat ze na die gebeurtenissen zo zorgvuldig weer had opgebouwd zou als een kaartenhuis ineenstorten... Nee, dat kon ze niet meer opbrengen.

Petra hield Hamad op een armlengte afstand, probeerde zich neutraal en zakelijk tegenover hem op te stellen en gaf hem geen kans over haar te triomferen of haar schade te berokkenen. Want daar was hij op uit, dat had zelfs Sjöberg bevestigd toen ze hem de details over de verkrachting had verteld. Macht en wraak – daar ging het om in het hoofd van De Tweede Man. Macht, want dat was verkrachting eigenlijk, en wraak omdat zij had gezorgd dat Peder Fryhk achter slot en grendel kwam. De obscene foto naar Brandt was een poging om te zorgen dat zij ontslagen zou worden – een poging die op een haar na was geslaagd. Wraak. Macht.

Hij was geraffineerd geweest, Hamad. Vroeger, als hij de kans kreeg. Hij had ervoor gezorgd dat hij altijd bij haar in de buurt was. Een rots in de branding. Hij had haar graag vastgepakt, zijn arm om haar heen geslagen, haar diep in de ogen gekeken, belangstelling getoond. Maar nooit meer dan dat. Geen toenaderingspogingen, was nooit over de schreef gegaan. Ze zou niet moeilijk over te halen zijn geweest. Hij was slim, knap, warm en charmant, wat kon een mens nog meer wensen? Bovendien was hij pas gescheiden. Maar hij was dus altijd maar in één ding geïnteresseerd geweest: om met haar te mogen doen wat hij wilde, tegen haar wil. Dat was waar het om had gedraaid, ze was alleen een speeltje voor hem geweest, een natte droom.

Maar over haar triomferen, dat zou niet gebeuren. Ze had zich tegenover hem nooit zwak getoond. Had zich snel hersteld. Was bijna onmiddellijk weer met twee benen op de grond beland. Haar belangstelling voor mannen was sinds de verkrachting, nu bijna anderhalf jaar geleden, vrijwel nihil geweest, maar op dat gebied was ze nu ook weer actief. Voor wat dat waard was. Ze moest lachen bij de gedachte aan het absurde van de situatie. Het zou nooit wat worden, mócht ook nooit wat worden, maar het was leuk geweest. Goed voor haar zelfvertrouwen. Een eenmalig iets met een rijpe man in zijn beste jaren. Die een vrouw en kinderen had. Het was nooit haar bedoeling geweest toen ze elkaar een week daarvoor hadden leren kennen, toen ze uit was geweest met een paar vrienden. Eerst was ze gepast gereserveerd geweest, maar hij had haar pantser zo goed weten te doorbreken, had zulke interessante dingen te zeggen gehad dat ze zich uiteindelijk had laten overhalen tot een kop thee bij haar huis. En van het een kwam het ander. Maar ze had nergens spijt van, was volkomen kalm onder de situatie en maakte zich geen illusies. Integendeel. Voor hem gold blijkbaar hetzelfde. Ze hadden elkaar een paar keer vluchtig gesproken, op een volwassen manier en zonder de zaak te verloochenen. Ze zou het nog wel eens leren.

 

Eenmaal op Trålgränd zochten Petra en Hamad Bertil Schwartz op, een alleenstaande man van in de zestig die niets over de dode vrouw en haar kinderen wist. Hij zei dat hij ze zelfs nooit had opgemerkt, en Hamad en Westman hadden geen enkele reden om aan te nemen dat hij niet de waarheid sprak. Op de intekenlijst in de gemeenschappelijke wasruimte hadden ze zien staan dat Catherine Larsson zich inderdaad voor deze dinsdagochtend had ingeschreven.

Haar naaste buren, die op dezelfde verdieping woonden, hadden er ook niet veel aan toe te voegen. Geen van hen had enige relatie tot de familie Larsson, maar iedereen in het pand was het erover eens dat ze geen herrie maakten, dat de kinderen lief waren en dat hun moeder altijd vriendelijk groette.

De mensen hadden opgemerkt dat er een man met een Zweeds uiterlijk in haar leven figureerde, maar in hoeverre dat meneer Larsson was of een andere man wist niemand. Ook hij was rustig, maar zei wel iedereen die hij in het trappenhuis tegenkwam gedag. Het kon zijn dat hij daar soms overnachtte maar er was niemand die met zekerheid wist hoe de vork in de steel zat. Het grote leeftijdsverschil pleitte misschien niet direct voor een relatie, maar aan de andere kant kon hij onmogelijk haar vader zijn. Men had de man wel eens met de kinderen weg zien gaan of zien thuiskomen.

Catherine Larsson kreeg ook af en toe bezoek van een vrouw van haar eigen leeftijd, eveneens met een Aziatisch uiterlijk. Geen van de buren had ooit ruzie of luide stemmen opgemerkt vanuit het appartement van de familie Larsson. Op het tijdstip van de moord, die nu door het forensisch lab was vastgesteld op ergens tussen zaterdagavond en zondagochtend, had niemand in de flat iets ongebruikelijks opgemerkt en al evenmin gezien of gehoord of Catherine Larsson bezoek had gehad.

In het pand ernaast, waar ook Bertil Schwartz woonde, hoorden beide politiemensen een jonge vrouw van rond de vijfentwintig, Elin Lange. Ze was vrij klein, blond en kortgeknipt, en zag er fris en sportief uit in haar strakke spijkerbroek en een T-shirt dat de kleuren had van de Braziliaanse vlag. Het bleek dat Elin Catherine Larsson een paar keer was tegengekomen in – juist – de gemeenschappelijke wasruimte. Omdat zij net terug was van een reis door Azië had ze Catherine uit pure nieuwsgierigheid naar haar oorsprong gevraagd en was ze erachter gekomen dat Catherine was opgegroeid op een eiland van de Filippijnen dat zijzelf tijdens haar reis had bezocht, namelijk Negros. Negros was volgens Elin Lange een zeer arm gedeelte van de Filippijnen, dus vond zij het niet zo gek dat Catherine een baan binnen de toeristenbranche had aangenomen op een ander eiland, dat Mindoro heette. Daar had ze op een gegeven moment een Zweedse man leren kennen op wie ze verliefd was geworden. Ze was met hem meegegaan naar Zweden, waar ze waren getrouwd en kinderen hadden gekregen. Catherine had aan Elin verteld dat ze inmiddels uit elkaar waren, maar dat de kinderen in Zweden geworteld waren en dat ook zij het goed naar haar zin had tussen die vriendelijke Zweden. Diep vanbinnen had ze het liefst naar huis willen terugkeren, maar dat kon nu eenmaal niet vanwege de kinderen.

‘De toeristenbranche, zei je...?’

Petra Westman liet een proefballonnetje op. Elin Lange keek haar van onder haar pony aan voordat ze aarzelend uitdrukking gaf aan haar gedachten.

‘Ja, nou ja... We zijn niet op de details ingegaan, het was gewoon leuk om met haar te praten. Filippino’s zijn ontzettend gezellige mensen, die móét je gewoon aardig vinden. Maar ja... als je het toeristendistrict op Mindoro hebt bezocht is receptioniste in een hotel misschien niet het eerste waar je aan denkt... Maar niet iedereen... En je moet ook niet bevooroordeeld zijn... Tja, ik heb eigenlijk geen flauw idee.’

Westman knikte nadenkend.

‘Is er misschien nog iets anders wat je je kunt herinneren? Jij bent tot nu toe namelijk de enige die we hebben gesproken die echt met Catherine Larsson heeft gesproken. De andere buren kenden haar alleen van de gebruikelijke begroetingen.’

‘Ze was erg aardig,’ antwoordde Elin Lange. ‘Dat zijn Filippino’s altijd. Maar ze verlangde naar huis en dat kan ik best begrijpen. Koud en ellendig en geïsoleerd... Het enige wat dit land te bieden heeft als de liefde afgelopen is, is welvaart.’

Na een paar seconden voegde ze eraan toe: ‘Hoe kan iemand twee kleine kinderen om het leven brengen...?’

‘Als je nog ergens op komt, wil ik graag dat je contact met ons opneemt,’ zei Hamad en hij gaf haar zijn kaartje.

‘Natuurlijk, dat zal ik doen,’ zei ze. Ze wierp een korte blik op het kaartje en stopte het in de achterzak van haar spijkerbroek.

‘Niet vergeten hoor, als je weer gaat wassen,’ zei Hamad met een knipoog en ze lachte als het ware van opluchting dat hij de bedrukte stemming wat had verluchtigd.

Westman glimlachte stijfjes.

***

Christer Larsson liep tegen de zestig, maar hoewel hij al grijs begon te worden zag hij er aanzienlijk jonger uit. Hij was lang en rijzig, had grove handen, was goedgebouwd en had een wat afwezige blik in zijn verdrietige bruine ogen.

Hij vroeg ze zonder zichtbare verbazing binnen te komen in zijn appartement, dat op de vierde verdieping van een flat in de wijk Fredhäll lag. Ondanks de kleinschaligheid van de eenkamerwoning was het er netjes en rook het er schoon. Er stonden een paar mooie planten voor het raam en aan de muren hingen wat ingelijste foto’s en posters. Tegen de ene muur stond een verhoudingsgewijs grote boekenkast, die vol stond met uitsluitend boeken. Toen ze de keuken passeerden op weg naar de woonkamer, zag Sjöberg dat het daar ook keurig opgeruimd was.

Beide politiemensen namen plaats op de bank, die volgens Sjöberg ’s nachts dienstdeed als bed. Larsson ging in een fauteuil zitten, wijdbeens en voorovergebogen, met de grote handen bungelend tussen zijn knieën. Zijn blik was op het vloerkleed gericht.

‘U bent getrouwd met Catherine Larsson?’ begon Sjöberg.

‘Ja,’ antwoordde Christer Larsson zonder op te kijken.

‘Maar jullie wonen niet meer samen?’

‘Nee, ze is verhuisd.’

Hij sprak zeer langzaam en Sjöberg had het vermoeden dat hij onder invloed was.

‘Bent u nuchter?’ vroeg hij.

Ook nu keek Christer Larsson niet verbaasd, hoogstens onderzoekend.

‘Ja,’ zei hij alleen maar.

‘Slikt u medicijnen?’

‘Nee,’ antwoordde hij droog. ‘Waren er verder nog dingen die u wilde weten?’

‘U gaat nog steeds met elkaar om?’ ging Sjöberg op het oorspronkelijke spoor verder.

‘Nee, dat kun je niet zeggen. Ze is hier een paar keer geweest met de kinderen.’

‘Een paar keer? Wanneer voor het laatst?’

‘Twee keer, geloof ik. Een jaar geleden voor het laatst.’

‘U bent toch de vader van de kinderen?’

‘Mm.’

‘Hebt u ze dan niet bezocht?’

‘Nee.’

‘Maar u weet wel waar ze wonen?’

‘Ik heb het adres gekregen, maar ik zou niet weten waar dat gebleven is.’

Sandén, die niet bekendstond om zijn geduld, voelde een zekere frustratie over het lage tempo van het gesprek en brak in.

‘U bent daar bijvoorbeeld niet afgelopen zaterdagavond geweest?’

‘Nee, ik ben nooit bij Catherine en de kinderen thuis geweest.’

Larsson ontmoette Sandéns blik, een teken van trots in de vermoeide ogen.

Sjöberg maakte een temperend gebaar in Sandéns richting en haalde diep adem voor hij het woord weer nam.

‘Het spijt ons u te moeten meedelen dat Catherine en de kinderen... niet meer in leven zijn.’

Er gleed een twijfelend lachje over Larssons gezicht.

‘Houden jullie mij voor de gek?’

‘Helaas niet,’ antwoordde Sjöberg ernstig. ‘Ze zijn vanochtend dood aangetroffen in hun appartement.’

‘Ongeluk?’

Sjöberg schudde zijn hoofd.

‘Nee, we denken dat ze zijn vermoord.’

‘Door wie dan?’

Christer Larssons toonval was onveranderd, maar hij leek nu met meer aandacht uit zijn ogen te kijken.

‘Dat weten we niet. We dachten dat u ons misschien zou kunnen helpen.’

‘U denkt natuurlijk dat ik het heb gedaan?’

‘Dat willen we graag uitsluiten, maar dan hebben we uw hulp nodig. Wat deed u tussen, laten we zeggen, zaterdagavond zes uur en zondagochtend zes uur?’

‘Niets wat iemand kan bevestigen. Ik was thuis, heb gegeten, tv gekeken en geslapen. Ik ben wel boodschappen wezen doen, maar er is natuurlijk niemand die zich dat kan herinneren.’

‘Waar bent u geweest?’

‘Bij de ica op Stagneliusvägen.’

‘Hebt u met een klantenkaart betaald?’

‘Ja, ongetwijfeld.’

‘Mooi, dan kunnen we dat in elk geval checken.’

‘Hebt u er wat op tegen dat ik even een kijkje neem in uw badkamer?’ vroeg Sandén.

Larsson schudde zijn hoofd.

‘En een beetje tussen uw wasgoed graaf?’

‘Doe wat u moet doen,’ antwoordde Christer Larsson zonder op te kijken.

Sandén stond op van de slaapbank, liep naar de kleine hal en verdween door de deur van de badkamer.

‘Kunt u mij wat vertellen over uw verhouding met Catherine?’ vroeg Sjöberg. ‘Hoe u elkaar hebt leren kennen, waarom de relatie is beëindigd, hoe het komt dat u elkaar al een tijd niet hebt gezien, uw relatie met de kinderen, enzovoort.’

Na een diepe zucht en een tijdje zwijgen begon Christer Larsson zijn relaas.

Sjöberg besloot dat het zo lang mocht duren als nodig was, zonder hem te onderbreken of op te jagen.

‘Iemand op mijn werk was op de Filippijnen geweest en was heel erg opgetogen toen hij terugkwam. Ik had toen niet zoveel belangstelling; had nooit lange reizen gemaakt, maar een paar jaar later vond ik dat ik daar eens verandering in moest brengen en een keer wat anders moest doen, dus ik besloot erheen te gaan. Zo gezegd zo gedaan; ik kocht een reisgids en ben gewoon op de bonnefooi vertrokken. Heb een beetje rondgereisd en op Mindoro leerde ik Catherine kennen. Ik had al in geen jaren een vrouw gehad en was toen ook niet bijster geïnteresseerd, maar zij was nogal opdringerig, zou je kunnen zeggen en ze gaf het, zeg maar, niet op. Ik snapte niet wat ze met een oude bok als ik aan moest, maar ze was volhardend. En uiteindelijk werd ik ook gek op haar. Ze bracht deze oude man weer tot leven. Alsof ik opnieuw geboren werd.’

Hij keek Sjöberg wat beschaamd aan, maar zijn ogen gaven ook blijk van iets wat deed denken aan blijheid.

‘We hebben maandenlang rondgetrokken en waren echt hevig verliefd. Ze bracht mij in een goed humeur. Ik heb haar dus meegenomen naar Zweden, ze trok bij mij in en we zijn getrouwd. Toen kwamen de kinderen. Lieve kinderen, leuk, makkelijk, geen schreeuwlelijken of huilebalken. Catherine was een goede moeder. Maar ik raakte na een tijdje de fut een beetje kwijt. Daar was eigenlijk geen aanleiding voor, maar zo ben ik nu eenmaal. Dus werd ik weer steeds meer mezelf en Catherine slaagde er niet meer in mij op te peppen. Uiteindelijk kreeg ze er genoeg van. Er was geen ruzie of zo, maar op een dag zijn zij en de kinderen vertrokken, en dat was niet meer dan juist. Zij moet ook leven en ik ben nu eenmaal zoals ik ben.’

Ze zaten een tijdje zwijgend te luisteren naar Sandéns gerommel in de badkamer. Sjöberg vroeg zich af of en wanneer de boodschap zou doordringen. Er was iets mis met deze man. Sjöberg kon niet beoordelen of hij depressief was of gewoon geen empathie had. Hoe noemden ze dat ook alweer? Autistische trekjes? Kon dat in verband worden gebracht met heftig opvlammende agressiviteit?

‘Hoe zijn ze overleden?’ vroeg Christer Larsson rustig.

Sjöberg zocht zijn blik, maar die was weer op het vloerkleed tussen zijn voeten gericht.

‘Hun keel is doorgesneden,’ antwoordde Sjöberg zakelijk.

Ook nu geen reactie.

‘De kinderen ook?’

‘De kinderen ook.’

Christer Larsson keek nog steeds niet op. Sandén kwam uit de badkamer en schudde zijn hoofd.

‘Bent u degene die dat appartement voor Catherine heeft gekocht?’ vroeg Sjöberg.

‘Ik heb geen geld.’

‘Waar leeft u dan van?’

‘Ik zit in de wao.’

‘Op basis waarvan?’

‘Depressie.’

‘Sinds...?’

‘Al jaren.’

‘Maar u slikt geen medicijnen?’

Christer Larsson schudde zijn hoofd.

‘Ik had niet het idee dat dat veel hielp,’ antwoordde hij.

‘Betaalt u alimentatie voor de kinderen?’

‘Daar hebben we het nooit over gehad.’

‘Nee dus?’

‘Nee, ik betaal geen alimentatie.’

‘En Catherine, wat deed zij voor werk?’

‘Geen idee. Ze was werkloos sinds ze bij dat schoonmaakbedrijf werd ontslagen.’

‘Ik zal u zeggen,’ zei Sjöberg nu op scherpere toon, ‘dat dat appartement in de wijk Södermalm dat op haar naam staat en waar zij en de kinderen woonden, een godsvermogen heeft gekost, meer dan twee miljoen kronen. Hoe denkt u dat zij aan zoveel geld is gekomen?’

Christer Larsson gaf geen antwoord.

‘Óf,’ ging Sjöberg verder, ‘ze verdiende op de een of andere manier veel geld óf er was iemand anders die dat appartement betaalde. Hebt u daar iets op te zeggen?’

Larsson schudde zijn hoofd. Sandén voelde zich geroepen wat hardhandiger te werk te gaan.

‘Ze kan de lotto hebben gewonnen, een bank hebben beroofd, zijn gaan tippelen of een rijke vent aan de haak hebben geslagen die voor haar zorgde. Ze lijkt regelmatig bezoek te hebben gehad van een man van uw leeftijd. Kunt u dat zijn geweest of denkt u dat het haar pooier was?’

Sjöberg staarde Sandén woest aan, maar moest voor zichzelf toegeven dat hij nieuwsgierig was naar het antwoord. Larsson keek opstandig naar Sandén.

‘Ze hing niet de hoer uit,’ zei hij op dezelfde lijzige manier als daarvoor, maar met een minder vriendelijke klank in zijn stem. ‘Ze beroofde geen banken. Maar ze kan natuurlijk een man zijn tegengekomen. Ik heb in geen eeuwen met haar gesproken.’

‘Misschien werd u jaloers en nam u het heft in eigen handen?’ ging Sandén door, maar Larsson zweeg.

‘Had ze kennissen die u ook kent?’

Sjöberg probeerde de vriendelijke weg weer in te slaan en dat leek Larsson te merken, want hij gaf op zijn normale toonloze manier antwoord: ‘Ze had een vriendin die ook van de Filippijnen kwam. Ze heet Vida; ze waren collega’s.’

‘Bij het schoonmaakbedrijf?’

‘Ja, en daarna ook.’

‘Zwart werk?’ vroeg Sjöberg.

Larsson knikte lam.

‘Daar hebt u niets over gezegd toen ik dat even geleden vroeg.’

‘Ja jezus, jullie zijn van de politie. Maar ik zeg het nu toch.’

Sandén slikte met tegenzin een hatelijke opmerking in en vroeg in plaats daarvan: ‘Bij wie maakte ze schoon? Hoe kwam ze aan klanten?’

‘Wat ik ervan begreep was dat ze schoonmaakte bij particulieren die ze ontmoette bij de bedrijven waar ze als schoonmaakster in loondienst was.’

‘Hoeveel leverde dat op?’ ging Sandén onverbiddelijk door.

‘Volgens mij zeventig kronen per uur. Ze ving soms een paar duizend per week.’

‘Zwart!’ riep Sandén uit. ‘Dat is verdomme evenveel als een verpleegkundige.’

‘Maar het is niet voldoende voor een appartement in Norra Hammarbyhamnen,’ merkte Christer Larsson op.

Sjöberg en Sandén keken elkaar aan.

‘Bezit u een wapen?’ vroeg Sjöberg.

‘Nee,’ antwoordde Larsson snel.

‘Hebt u er iets op tegen dat we een beetje rondkijken?’

‘Dat hebben jullie al gedaan,’ antwoordde Larsson. Hij balde zijn vuisten en sloeg de knokkels tegen elkaar.

‘We zouden iets nauwkeuriger willen kijken,’ antwoordde Sjöberg met zijn vriendelijkste stem.

‘Is er sprake van huiszoeking?’

‘Nee, maar dat kan het wel worden als u niet meewerkt,’ zei Sjöberg dreigend in de hoop Christer Larsson bang te maken en hem tot gehoorzaamheid te dwingen.

‘Doe wat jullie willen,’ zei Larsson gelaten. ‘Ik zit hier.’

‘Mag ik vragen om de sleutel van de kelderbox?’ vroeg Sandén met een scheef glimlachje terwijl hij zijn hand uitstak.

 

Drie kwartier later verlieten ze de merkwaardige man zonder iets te hebben gevonden wat enig licht op de zaak wierp. Sjöberg had echter wel Larssons vingerafdrukken in een envelop in zijn binnenzak.

‘Wat een vaag type, zeg,’ zei Sandén toen ze in de auto zaten.

‘Tja, hij was duidelijk depressief,’ zei Sjöberg aarzelend. ‘Dat leek wel te kloppen, vond je niet?’

Sandén draaide de contactsleutel om en wierp een blik over zijn schouder toen hij achteruit het parkeervak uit reed.

‘Hij huilde niet bepaald tranen met tuiten toen hij te horen kreeg dat zijn vrouw en kinderen waren vermoord.’

‘Een depressie kan een soort gevoelsmatige verlamming zijn. Als hij sterke gevoelens voor ze had gehad, had hij ze toch niet gewoon uit zijn leven laten verdwijnen?’ dacht Sjöberg hardop.

Sandén gooide het stuur om en reed langzaam vooruit, de straat op.

‘Dat heeft hij misschien ook niet gedaan. Hij heeft zich van ze ontdaan. Op de klassieke manier. Hij zat immers te liegen. Wat had hij daar voor aanleiding toe als hij niets te verbergen had? Waarom heb je hem daar trouwens niet voor verantwoordelijk gesteld?’

‘Je bedoelt dat hij wist waar ze woonden? Dat is geen directe leugen,’ antwoordde Sjöberg. ‘Daar moeten we maar eens verder over nadenken.’

‘Hij is immers groot en sterk en was prima in staat die moorden te plegen,’ constateerde Sandén. ‘Hij hoefde niet binnen te dringen, werd vast zonder problemen binnengelaten. En hij had voldoende tijd om zijn kleren te wassen. Er was een wasmachine in de badkamer, de wasmand was bijna leeg en er zat ook niets bij het vuil.’

Sjöberg wierp een blik op de wolkenkrabber van Dagens Nyheter. Die zag er kaal en triest uit op deze grauwe en gure dag in maart.

‘Jezus, wat praat die vent langzaam, zeg! Ik werd er gewoon niet goed van,’ zei Sandén grijnzend terwijl hij zijn hoofd schudde.

‘Ja, dat heb ik gemerkt,’ mopperde Sjöberg. ‘We zijn gelukkig niet allemaal hetzelfde. Geen medicijnen in het badkamerkastje?’

‘Geen medicijnen in het badkamerkastje,’ bevestigde Sandén. ‘In dat opzicht is hij dus helemaal zichzelf.’

‘À propos medicijnen, hoe gaat het met jou?’

Sandén aarzelde even voor hij antwoord gaf. Hij vermeed dat onderwerp het liefst, dat wist Sjöberg, maar daar kon hij ook weinig aan doen. Het was pas zes maanden geleden dat zijn collega was getroffen door een beroerte en tijdens een getuigenverhoor in elkaar was gezakt. De ambulance was snel ter plaatse geweest en dat had zijn redding betekend. Hij was snel behandeld, had een paar maanden in de ziektewet gezeten en werkte sindsdien parttime. Het letsel had zich beperkt tot de beweeglijkheid in de linkerzijde van zijn lichaam, maar hij had teruggevochten met een doelbewustheid die Sjöberg nooit bij Sandén had verwacht en was nu, lichamelijk gezien, bijna volledig genezen. Hij zou echter wel moeten leven met het feit dat hij ieder moment getroffen zou kunnen worden door een nieuwe, ergere beroerte. Maar het had ook wat goeds opgeleverd: Sandén had zijn eetgedrag drastisch gewijzigd en was minstens twintig kilo afgevallen.

‘Goed,’ antwoordde hij. ‘Het gaat best. Ik slik mijn waran, oftewel warfarine, en verder is alles normaal. Geen stress.’

‘Ben je van plan weer fulltime te gaan werken?’

‘Ik wérk verdomme fulltime,’ antwoordde Sandén met een scheef lachje.

‘Ja, maar zorg dan dat je er ook voor betaald krijgt.’

 

Het begon te sneeuwen. Er kwamen grote, zware sneeuwvlokken uit de lucht dwarrelen, maar voor ze bij het bureau op Östgötagatan waren was de sneeuw al overgegaan in regen. Dat had Catherine Larsson vast niet prettig gevonden, dacht Sjöberg.

 

Toen Sjöberg terugkwam op kantoor stond er een doos op zijn bureau. Bella Hansson had – niet onverwacht – woord gehouden en het leven van Catherine Larsson in woord en beeld opgestuurd, netjes verpakt in iets wat op een schoenendoos leek. Het plastic zakje dat hij al eerder had gekregen lag ernaast. Hij deed de deur achter zich dicht en ging zitten.

Hij begon met de foto’s en kon al snel constateren dat Catherine Larsson zelf waarschijnlijk geen camera had gehad. De foto’s die ze bezat waren gemaakt door familie op de Filippijnen of door Zweedse professionele fotografen. Hij zat een tijdje met een serie portretfoto’s van de kinderen in verschillende leeftijden voor zich, vermoedelijk van de crèche.

Met een zucht legde hij ze terzijde en pakte een paar trouwfoto’s, eveneens gemaakt door een echte fotograaf. Sjöberg zat het verliefde paar een paar minuten te bestuderen. Christer Larssons toen nog lang niet zo grijze haar was netjes gekamd, hij was gebruind door de zon en keek met een vaag lachje in de lens. Hij droeg een donker pak met een rode roos in zijn knoopsgat. Catherine, in een eenvoudige witte jurk, keek lachend en van opzij naar haar kersverse echtgenoot. Hij was meer dan een kop groter dan zij en zijn rechterhand omsloot heel haar blote schouder.

Was hij een moordenaar? Hier niet, maar wat was er allemaal niet gebeurd sinds de foto was genomen? Mensen veranderen, omstandigheden veranderen. Christer Larsson was weer vervallen tot zijn oude ik, wat dat ook mocht betekenen.

En Sjöberg zelf riskeerde de toekomst van zijn gezin. Hij had de liefde van zijn leven, zijn beste vriendin, zijn levensgezel, zijn geliefde Åsa op het spel gezet omwille van een onbekende vrouw. Een vrouw die uit het niets was opgedoken, die redelijkerwijs niets voor hem kon betekenen.

Margit Olofsson, de vrouw van zijn dromen, maar op geen enkele wijze zijn droomvrouw. Hij stond zichzelf niet vaak toe die gedachte helemaal uit te denken, maar die was er nu en hij kon ze niet tegenhouden. Waar was hij mee bezig? Hij mobiliseerde al zijn mentale krachten om zich ervan te overtuigen dat deze geschiedenis afgelopen moest zijn. Nu. Of de volgende keer dat ze elkaar zagen. Margit en hij ontmoetten elkaar niet vaak, maar als hij erg aangedaan was zocht hij haar omhelzing. Hij wist niet waarom. Åsa had hem altijd goed kunnen troosten, maar sinds hij die droom kreeg was hij veranderd. Hij was een ander mens geworden. Een bange, wanhopige, onbetrouwbare klootzak.

In die droom staat hij altijd op een grasveld dat nat is van de dauw naar zijn blote voeten te staren. Hij durft niet op te kijken, hoewel hij weet dat hij dat zou moeten doen. Zijn hoofd voelt zo zwaar aan dat hij amper in staat is het op te heffen. Hij verzamelt al zijn moed en kracht om zijn gezicht omhoog te doen en dan ziet hij haar. De mooie vrouw met het verblindende rode haar als een zon om haar hoofd. Ze doet een paar danspasjes en haar blik ontmoet die van hem met een verbaasde uitdrukking. Hij steekt zijn armen naar haar uit maar verliest zijn evenwicht en valt onverwachts naar achteren. Die vrouw is Margit; is Margit geworden sinds hij haar tijdens het onderzoek naar een seriemoordenaar ruim een jaar geleden voor het eerst ontmoette. Zijn hele verstand zei hem nu dat hij er een punt achter moest zetten, maar ze betekende zo enorm veel voor hem. Ze maakte iets bij hem los, hij wist niet wat. Iets nieuws? Iets ouds?

Hij schudde de onbehaaglijke gedachten met een huivering van zich af en bladerde verder door de foto’s. Hij schraapte zijn keel, schraapte de schaamte over waar hij mee bezig was weg en dat maakte hem op de een of andere manier weer een volwassen man. Hij rechtte zijn rug om zijn autoriteit nog meer te versterken.

Een setje foto’s uit een pasfotoautomaat wekte zijn belangstelling. Het waren vier kleurenfoto’s van Catherine en een andere Aziatische vrouw. Op de twee eerste foto’s zagen ze er gezellig en vrolijk uit, op de derde trokken ze gekke bekken en op de vierde zaten ze niet meer op het krukje, maar leken ze rond te dansen in het hokje met hun armen in de lucht en een nieuwe grimas op hun gezicht. Dat was Vida dus, dacht Conny Sjöberg. Haar moeten we zien te vinden.

De rest van de foto’s stelden hoogstwaarschijnlijk vrienden en familie uit Catherine Larssons land van herkomst voor. Ze kwam zelf niet op deze kiekjes voor, vermoedelijk waren ze naar haar toe gestuurd nadat ze naar Zweden was verhuisd. Van haar leven samen met Christer Larsson waren geen opnamen. De brieven en ansichtkaarten die ze had waren allemaal afkomstig van de Filippijnen en waren geschreven in een voor hem onbekende taal. Hij zou ze laten vertalen.

Sjöberg nam snel de inhoud van de doos door en legde alles wat met Catherine Larssons financiën te maken had op een aparte stapel: bonnetjes, rekeningen, bankafschriften en belastingaangiften. Toen hij daarmee aan de slag ging, had hij nog geen enkele leidraad in welke richting dan ook.

 

Hij moest even de benen strekken, stond op en liep de gang in. Hij wierp een blik in de kamer van Einar Eriksson. Nog steeds leeg. Sjöberg vloekte binnensmonds bij de gedachte dat hij nu zelf het soort naspeuringen moest doen dat Eriksson normaliter voor zijn rekening nam: telefoontjes met overheidsinstanties, het zoeken in databestanden en andere dingen waar hij zelf geen routine in had.

Een paar uur later was hij er ondanks zijn aversie in geslaagd enige structuur te ontdekken in Catherine Larssons financiële activiteiten. Haar appartement was betaald door haarzelf, op 1 juni 2006, toen een bedrag van 2115000 kronen van haar seb-rekening was overgeboekt naar die van de verkoper. Dat was nadat de aanbetaling van 235000 een paar weken daarvoor op dezelfde wijze van eigenaar was gewisseld. Het geld was door haarzelf contant op haar rekening gestort, in hoeveelheden van 20.000 kronen per keer gedurende een half jaar tijd en op verschillende kantoren in Stockholm. Nadat ze het appartement had verworven was er bovendien aan het eind van elke maand 5000 kronen op haar rekening gestort. Tijdens een rondje bellen naar de verschillende bankfilialen kreeg Sjöberg contact met enkele personen die zich enkele van die transacties meenden te herinneren en zij waren het erover eens dat Catherine echt zelf die stortingen had verricht. De vraag was alleen waar dat geld eigenlijk vandaan kwam.

Ook verder regelde ze haar financiën zelf. Behalve die 5000 kronen kwam ook elke maand de kinderbijslag op haar rekening binnen. Andere uitkeringen naast de kinderbijslag had ze niet. Haar rekeningen werden op tijd betaald, eenmaal per maand, door haarzelf. Het geld op de rekening dekte vrij precies haar vaste lasten. Lopende uitgaven leek ze te hebben betaald met lopende inkomsten.

Met hulp van een collega van de Zweedse fiod onderzocht Sjöberg ook de financiën van Christer Larsson, en daar was niets wat erop duidde dat Catherines geld van hem afkomstig zou kunnen zijn. Ook hij had een rekening bij de seb, waardoor hij zonder de aandacht erop te vestigen geld van zijn rekening naar die van haar had kunnen overboeken – als hij dat had gewild. Maar dat was blijkbaar niet het geval, hij betaalde ook geen alimentatie.

 

Was er een geheimzinnige weldoener in Catherine Larssons leven geweest en zo ja, wie dan? Iemand die van haar hield? Iemand die haar op enigerlei wijze uitbuitte maar er toch voor betaalde? Iemand die bij haar in het krijt stond? Of was het echt haar eigen geld – ongetwijfeld op dubieuze wijze verdiend, maar toch van haarzelf?

Sjöberg strekte zich uit naar de telefoon en belde inlichtingen om te worden doorverbonden naar telefoonaanbieder Telia. Uiteindelijk kwam hij bij de juiste persoon terecht en wist hij na veel mitsen en maren een lijst los te peuteren van inkomende en uitgaande gesprekken van Catherine Larssons telefoon van de laatste zes maanden. Hij zou het overzicht binnen twintig minuten via de fax ontvangen.

Daarna knipte hij de bovenste automaatfoto uit, plakte hem op een wit vel papier en trok met een balpen een cirkel om de onbekende vrouw. Vervolgens schreef hij in een leesbaar handschrift onder de foto: ‘Kent u deze vrouw? De politie van Hammarby wil graag zo spoedig mogelijk met haar in contact komen in verband met een moordonderzoek. U kunt bellen naar onderstaand telefoonnummer ...’ Daarna trok hij zijn jas aan en rende door de gang en vervolgens de trappen af naar buiten, het papier fladderend in zijn hand.

 

Een kwartier later bevond hij zich op Skånegatan bij de Katholieke Gemeente voor Spaanstaligen, en was hij bezig zijn zelfgemaakte opsporingsbericht op het prikbord te hangen. Een kleine man van middelbare leeftijd met een Zuid-Amerikaans uiterlijk kwam naast hem staan.

‘Dag, mijn naam is Conny Sjöberg van de politie van Hammarby,’ zei Sjöberg en hij stak zijn hand uit.

‘Hallo. Joseph,’ zei de man met een glimlach.

Sjöberg haalde vervolgens zijn hand door zijn haar om een natte pluk weer goed te strijken.

‘We onderzoeken een moord,’ legde hij uit. ‘Of liever gezegd: drie moorden. Deze vrouw en haar twee kinderen zijn vanochtend vermoord aangetroffen in hun woning.’

Hij wees op Catherine Larssons vrolijke gezicht en vervolgde: ‘Ze lijkt een kleine kennissenkring te hebben gehad, maar dit kan haar beste vriendin zijn geweest. Ze zijn allebei afkomstig van de Filippijnen. Hebben jullie veel bezoekers daarvandaan?’

‘Jazeker,’ antwoordde Joseph met een duidelijk accent, terwijl hij Sjöbergs plakkaat bestudeerde. ‘Veel Filippino’s komen hierheen, hoewel de meesten geen woord Spaans spreken. De Filippijnen zijn een oude Spaanse kolonie.’

‘U kent deze vrouwen geen van beiden?’ probeerde Sjöberg.

‘Nee, niet direct. Een heel gezin vermoord? Wat afschuwelijk. Hoe oud waren die kinderen?’

‘Twee en vier.’

‘Hoe gaat dat met de begrafenis?’

‘Dat weet ik niet, eerlijk gezegd,’ antwoordde Sjöberg. ‘Dat moeten we met de familie van die vrouw bespreken.’

‘Als u van onze diensten gebruik wenst te maken, bent u natuurlijk welkom. Ik zal informeren of een van onze bezoekers deze vrouwen kent.’

‘Daar zou ik erg dankbaar voor zijn,’ zei Sjöberg. ‘Het is erg belangrijk dat wij haar vriendin te pakken krijgen.’

Hij wees op het omcirkelde lachende gezicht op de foto.

‘Ze heet waarschijnlijk Vida,’ voegde hij eraan toe.

‘Vida,’ zei de kleine man raadselachtig. ‘Dan vinden we haar wel.’

 

Drie kwartier na het gesprek met Telia zat Sjöberg weer achter zijn bureau en was de fax nog steeds niet binnengekomen. Hij wist na veel doorverbinden de man met wie hij eerder had gesproken weer te pakken te krijgen en tien minuten later had hij de lijst in zijn hand. Hij vroeg zich stilletjes af hoe lang het zou hebben geduurd als hij niet had gebeld en er wat druk achter had gezet. Zo gaat het bij Einar nu altijd, dacht hij. Het is de schuld van Telia dat hij altijd zo chagrijnig is.

Hij keek de lijst met telefoongesprekken door. Die was niet lang. Hij stelde zich voor hoe de lijst van de familie Sjöberg eruit zou zien; twee volwassenen en vijf kinderen die constant aan de telefoon zaten te kakelen. Hoewel, hij kon zijn bijna driejarige tweelingzoontjes Christoffer en Jonathan van veel de schuld geven, maar niet van de hoge telefoonkosten.

Van de ambtenaar bij Telia had hij begrepen dat Catherine Larsson geen mobiel telefoonabonnement bij hen had. Er was geen mobieltje aangetroffen in het appartement, maar Sjöberg maakte een aantekening dat hij ook bij de andere aanbieders moest informeren. Het kostte hem ruim een uur om een overzicht te maken van alle abonnees die naar Catherine Larsson hadden gebeld of die door haar waren opgebeld. Geen van hen heette Vida. Hij printte de lijst uit op de laserprinter, plakte er een geel Post-it-velletje op met de tekst ‘Check wat deze personen voor relatie met Catherine Larsson hebben’ en legde hem op Einar Erikssons bureau.

***

Er waren nog maar een paar kinderen op de crèche toen Sandén binnenkwam. De leidster, een charmante vrouw van in de zestig, leek op een werkplek als deze helemaal niet thuis te horen. Ze was gekleed in een strakke spijkerbroek en een blouse met borduurwerk die er duur uitzag, en had een elegant sjaaltje om haar nek. Ze was uitvoerig opgemaakt en hing vol sieraden in de vorm van ringen, kettingen, armbanden en oorbellen, maar in hoeverre die echt waren kon Sandén niet beoordelen. Ze had een vrolijke, warme stem die Sandén al in de garderobe kon horen. Het verhaaltje dat ze aan het voorlezen was kende hij. Het ging over het konijntje Pricken. Hij had het zelf ontelbare keren aan zijn eigen kinderen voorgelezen toen ze klein waren. Ze zat op een stapel zachte kussens op de grond en had een kind op elke knie. Een derde kind lag met de duim in de mond er vlak naast. Toen hij het lokaal binnenstapte, hield ze op met voorlezen en keek hem met een verbaasd lachje aan.

‘Jens Sandén, recherche,’ zei hij en hij bedacht opeens dat hij met zijn natte winterschoenen het gezellige hoekje van de kinderen binnen was komen klossen. ‘Ik zou u even willen spreken, maar maak dat verhaaltje eerst maar af, dan trek ik ondertussen mijn schoenen uit.’

Er verscheen een bezorgde uitdrukking op haar gezicht en ze volgde hem met haar blik toen hij de ruimte verliet.

‘Ik zal het zo even opdweilen!’ riep Sandén vanuit de garderobe voordat ze het voorlezen had hervat.

Hij zette zijn schoenen bij de deur, zocht het personeelstoilet en trok een flink stuk wc-papier van de rol. Daarna dweilde hij zorgvuldig zijn natte voetsporen op, spoelde het papier door en liep op kousenvoeten terug naar de kinderen en hun leidster.

‘Zo, de rest lezen we morgen!’ zei de vrouw en ze sloeg het boek met een klap dicht om aan te geven dat het vervolg van het verhaal ontzettend spannend zou worden. ‘Ik moet nu even met deze aardige meneer van de politie praten die ons is komen opzoeken. Kunnen jullie mij helpen alle kleurtjes op tafel op te ruimen, dan mogen jullie daarna de laatste banaan delen.’

De kinderen deden gehoorzaam wat ze vroeg, wat ze volgens Sandén vermoedelijk niet hadden gedaan als hun ouders het hadden gevraagd.

Hij voelde zich niet bepaald een aardige meneer van de politie met het bericht waarmee hij kwam. Pas nu drong het tot hem door dat hij hier niet alleen was om inlichtingen in te winnen, maar dat hij hierheen was gestuurd om een afschuwelijk overlijdensbericht over te brengen aan iemand met wie beide kinderen vermoedelijk een zeer nauwe band hadden gehad.

‘Margareta Norlander,’ zei ze en ze stak haar ene hand uit ter begroeting terwijl ze hem met haar andere het lokaal uit loodste. ‘We gaan even ergens anders heen, dan kunnen we ongestoord praten. Waar gaat het om?’

Hij liep door de garderobe achter haar aan naar de keuken zonder antwoord te geven op haar vraag.

‘We gaan even zitten,’ zei Sandén en hij gebaarde naar enkele stoelen rond een tafel.

Ze keek hem zichtbaar ongerust aan, maar ging tegenover hem zitten met haar ineengestrengelde vingers voor haar mond.

‘Ik geloof niet dat ik dit wil horen,’ zei ze angstig.

‘Het heeft niets met u persoonlijk van doen,’ probeerde Sandén haar gerust te stellen. ‘Het is werkgerelateerd.’

Hij hoorde hoe bureaucratisch dat klonk, maar ging op ernstige toon verder: ‘Tom en Linn – klopt het dat zij hier op de afdeling zitten?’

‘Ja, maar ze zijn al de hele week niet geweest en we hebben helemaal niets gehoord.’

Ze drukte haar handen tegen haar wangen en haar ogen liepen vol tranen nog voor hij was begonnen.

‘Kate was daar altijd zo zorgvuldig mee...’

‘U noemt Catherine Kate?’

Ze knikte ten antwoord.

‘Ze zijn vanochtend alle drie dood aangetroffen,’ zei Sandén op zo neutraal mogelijke toon. ‘We hebben ze thuis in bed gevonden, naast elkaar. Ze zijn samen gestorven en de kinderen lijken niet te hebben gemerkt wat er is gebeurd.’

‘Maar wat is er dan gebeurd?’

Margareta Norlander slaagde er niet in haar tranen te onderdrukken, ze stroomden over haar wangen en haar stem brak.

‘Het is voor mij ook vreselijk moeilijk,’ verontschuldigde Sandén zich, die ook moeite had zijn tranen in bedwang te houden.

Hij nam haar handen in de zijne en vervolgde: ‘Ze zijn vermoord. Iemand heeft hun keel doorgesneden.’

‘Hebt u ze gezien?’ wilde ze tussen haar snikken door weten.

‘Ja,’ antwoordde Sandén. ‘Maar ik zweer u dat de kinderen niets hebben gemerkt en het zag er heel vredig uit zoals ze daar alle drie bij elkaar lagen.’

‘En die arme Kate?’

‘Het onderzoek van de plaats delict is nog niet klaar, maar het ziet er helaas naar uit dat zij bij bewustzijn was toen het gebeurde. Maar ze heeft vermoedelijk haar kinderen niet zien sterven.’

Sandén zweeg even en liet tot Margareta Norlander doordringen wat hij had gezegd. Ze trok haar handen terug en reikte over de tafel naar een rol keukenpapier. Hij was haar voor, trok een stuk los en gaf het haar.

‘Hoe moet ik dit in godsnaam uitleggen aan de kinderen?’ vroeg ze terwijl ze haar wangen droogdepte.

De buitendeur ging open en ze kwam half overeind. Sandén hield haar met een gebaar tegen, stond op en vroeg: ‘Is dat een ouder die binnenkomt?’

Ze knikte.

‘Ik ga wel,’ zei hij. ‘Blijf maar zitten, dan vraag ik of diegene even wil oppassen. Ik moet nog verder met u praten.’

Hij verliet de keuken en ging naar de garderobe, waar de drie overgebleven kinderen hem voor waren om een natgeregende moeder te verwelkomen. Hij haalde zijn politielegitimatie uit de binnenzak van zijn jack en toonde hem aan de moeder, die haar eigen kind al in haar armen had.

‘Ik ben bang dat ik met slecht nieuws kom, dus ik zou u willen vragen hier even te blijven om op de kinderen die er nog zijn te passen. Margareta en ik zitten in de keuken te praten en het zou fijn zijn als we daar niet werden gestoord. Wat is uw naam?’

‘Anna,’ antwoordde ze met een ernstig gezicht. ‘Anna Åkesson. Ik ben de moeder van Isa hier.’

‘Mooi,’ zei Sandén autoritair en hij stopte zijn legitimatie weer terug. ‘Dat is dan afgesproken. Margareta neemt later contact met u op. Oké?’

‘Oké,’ zei ze onthutst, maar ze stelde verder geen vragen.

Sandén ging terug naar de keuken, waar Margareta Norlander er nog net zo bij zat als hij haar had achtergelaten. Ze huilde nog steeds en zat verdrietig naar de koelkastdeur te staren. Hij ging weer op de stoel tegenover haar zitten.

‘En Erik?’ vroeg ze zachtjes.

‘Erik?’ vroeg Sandén op zijn beurt. ‘Wie is dat?’

‘Hij hielp haar soms met halen en brengen.’

‘Ik moet u vragen over Erik te vertellen wat u weet,’ zei Sandén. ‘Kent u zijn achternaam?’

‘Nee, daar heb ik hem eigenlijk nooit naar gevraagd. Hij is ongeveer van mijn leeftijd. We hebben nooit precies begrepen wat voor relatie hij en Kate hadden. Ze kunnen natuurlijk een stel zijn geweest, en dat is misschien het meest waarschijnlijk, maar ze toonden in elk geval nooit enige lichamelijke genegenheid als wij erbij waren. Hij moet minstens twintig jaar ouder zijn geweest dan zij... Hij was fantastisch met de kinderen en ze waren gek op hem. Maar hij is niet hun vader, dat weet ik wel.’

‘Hebt u hun vader wel eens ontmoet?’

‘Nee, hij is hier nooit geweest. Kate zei dat ze gescheiden waren.’

‘In elk geval uit elkaar,’ viel Sandén haar in de rede.

‘Ja, dat zou kunnen. Hebben jullie het hem verteld...?’

‘Ja, maar hij zei dat hij Catherine en de kinderen nooit meer zag. Die Erik heeft hij niet genoemd. We zouden bijzonder graag met hem in contact komen.’

De buitendeur sloeg weer dicht en even later hoorden ze meer stemmen van volwassenen daar buiten.

‘Misschien dat we zijn telefoonnummer in het kantoortje hebben,’ zei Margareta Norlander. ‘De ouders moeten een telefoonnummer opgeven van iemand die kan inspringen voor het geval er iets gebeurt en we de ouders zelf niet kunnen bereiken. Maar ik wil niet...’

Ze maakte een gebaar naar de stemmen en Sandén zei rustig: ‘Dat komt straks wel, als ze allemaal weg zijn. Anna Åkesson regelt de boel daar zolang. Misschien moet u vanavond de ouders en uw collega’s bellen...’

‘Ja, dat moet natuurlijk gebeuren.’

Toen werd het haar te veel en ze begon onbedaarlijk te huilen.

‘Wie kan zoiets vreselijks hebben gedaan...?’

‘Dat zou ik u willen vragen,’ zei Sandén. ‘Jullie hier bij de crèche kennen het gezin misschien beter dan wie ook. Met wie ging Catherine om? Hadden de kinderen vriendjes of vriendinnetjes buiten de crèche? Ik wil alles weten wat u over Catherine Larsson weet. Kan ze vijanden hebben gehad?’

‘Ze was de vriendelijkheid zelf. Altijd vrolijk en positief. En Erik ook. Hij was hier niet zo vaak, misschien eenmaal per week.’

‘Sinds wanneer?’

‘Ja, al sinds de kinderen hier zijn begonnen. Dat was in augustus 2006. Ze waren toen nog zo klein; Linn kon net lopen. Ik weet niet of Kate met de andere ouders omging. En de kinderen in deze groep zijn nog zo klein, ze gaan zelden met elkaar mee naar huis om te spelen. Tom en Linn in elk geval niet voor zover ik weet. Ze werden altijd gehaald en gebracht door Kate of Erik.’

‘Hoe was Catherine als persoon?’

Margareta Norlander dacht even na voor ze antwoord gaf.

‘Aardig en vriendelijk, wat ik net al zei. Een beetje verlegen misschien. Ze was nogal stil. Haar Zweeds was ook niet zo geweldig.’

‘Wat deed ze voor werk, weet u dat ook?’

‘Ze maakte schoon,’ zei ze, ‘meer dan dat weet ik ook niet.’

Ze scheurde een nieuw stuk keukenpapier van de rol en probeerde zonder veel succes wat uitgelopen mascara weg te vegen.

‘Hoe voelden de kinderen zich?’ vroeg Sandén.

‘Ze waren ontzettend vrolijk en harmonieus, er waren nooit problemen. Schoon en netjes. Kate had haar zaakjes goed op orde en was altijd op tijd en dergelijke.’

‘Hadden de kinderen het wel eens over hun vader?’

‘Ik heb Tom wel eens horen opscheppen over hoe sterk zijn vader was en zo, maar dat doen alle kinderen. Ik geloof niet dat ik hem ooit iets heb horen vertéllen over zijn vader.’

‘En die Erik, hoe ziet hij eruit, wat doet hij voor werk?’

‘Gemiddelde lengte, donkerblond haar, een bril. Een Zweeds uiterlijk. Hij ziet er vrij alledaags uit met gewone kleren. Een lange broek en een trui.’

‘Dus geen pak en ook geen echte werkkleren,’ vulde Sandén aan. ‘Een ambtenaar?’

‘Ja, zoiets. Ik weet niet wat hij voor werk doet.’

‘Een groene trui?’ vroeg Sandén.

‘Ja, nu u het zegt... Hij draagt vaak een donkergroene trui. Hij is gek op kinderen, Erik,’ ging ze verder. ‘Niet alleen Tom en Linn waren dol op hem, hij heeft ook altijd een vriendelijk woord voor de andere kinderen. Hij ‘balt’ altijd met ze, u weet wel, ze in de lucht gooien, wat kinderen altijd prachtig vinden.’

De stemmen buiten namen toe in sterkte om vervolgens helemaal te verdwijnen. De buitendeur sloeg met een klap dicht. Margareta Norlander wierp een blik op haar horloge. Het was even na vijven.

‘Dat waren de laatste,’ constateerde ze met een zucht.

‘Kunt u mij helpen die telefoonnummers op te zoeken?’ vroeg Sandén.

‘Uiteraard,’ antwoordde ze afgemat.

Ze stond moeizaam op en zag er opeens veel ouder uit. De krachteloosheid in haar manier van lopen zoals ze daar voor hem door de gang liep, had hij daarvoor niet opgemerkt. Ze was veranderd van crècheleidster in een vrouw die twee kinderen had verloren.

Een jongeman in een verwassen spijkerbroek en een verkleurd hemd, dat een paar flinke bovenarmen accentueerde, steunde achter de glazen deur van de naastgelegen afdeling op een zwabber. Sandén knikte als groet, maar Margareta Norlander nam geen notitie van de onverschillige schoonmaker. Ze zocht een sleutel uit de bos die ze aan een ring in haar broekzak had en maakte de deur van het kantoor open. Uit een rij ordners op het bureau trok ze er een uit met een grijze rug en bladerde naar de papieren van de kinderen Larsson. Er stonden twee telefoonnummers genoteerd waarvan er een van een mobiele telefoon was. Het ene was Catherine Larssons nummer thuis, maar van wie was het mobiele nummer? Van Erik?