De nacht van donderdag op vrijdag

Het gras onder zijn naakte voeten was koud en nat van de dauw van die nacht. Hij wilde niet, durfde niet omhoog te kijken naar het huis. Zijn hoofd voelde zo enorm zwaar aan dat hij amper in staat was het op te tillen. Met een enorme krachtsinspanning slaagde hij er uiteindelijk in zijn gezicht naar het licht te wenden, naar het huis. Zijn wangen werden heet, ondanks de koele nacht, toen hij zijn hoofd naar achteren liet hangen tussen zijn gespannen schouders. Hij moest ook zijn ogen open durven doen, maar er was iets waardoor hij niet in staat was haar aan te kijken. Hij stond in het donker te zwaaien op zijn benen, verloor bijna zijn evenwicht en sloeg zijn ogen op in een reflex. Daar stond ze voor het raam van de bovenverdieping – Margit, rozig en uitnodigend, met haar fantastische oogverblindende rode haar dat haar zachte gezicht omlijstte. Ze danste voor hem, slechts een paar aarzelende stapjes, met een vraag op haar gezicht: Wil je met me dansen? Hij antwoordde door zijn handen naar haar uit te steken, maar het onnatuurlijke gewicht van zijn hoofd hield hem tegen, trok hem naar achteren en het werd hem zwart voor de ogen toen hij viel; zwaar door de donkere augustusnacht.

 

Hij ging met een onderdrukte kreet rechtop in bed zitten. Hij had dit nu al zo vaak meegemaakt dat hij zich zelfs in zijn slaap niet meer toestond het uit te schreeuwen. Het bed was drijfnat en hij veegde zijn voorhoofd af met de rug van zijn hand en droogde die af aan het dekbed. Daarna kreeg hij het koud. Hij sloeg zijn armen om zijn naakte bovenlichaam en zat te bibberen van de kou en de spanning terwijl hij een onbeheerst, langgerekt gekerm uitbracht. Het was meer dan een week geleden dat hij voor het laatst wakker was geworden van deze droom, maar dit keer was ze echter geweest dan ooit. Na een paar minuten, toen hij zijn hart niet langer in zijn slapen voelde bonken, deed hij het bedlampje op de muur achter zich aan, greep naar zijn telefoon op het nachtkastje en belde Margit Olofssons mobiele nummer.

‘Conny, wat doe jij om deze tijd op?’

‘Hoe laat is het?’

‘Na drieën. Wat is er? Je klinkt helemaal buiten adem.’

‘Ik was opeens zo ongerust.’

‘Over mij?’

‘Ben je op je werk?’

‘Anders zou ik niet hebben opgenomen. Waar ben je?’

‘Ik ben... op dienstreis. Sorry dat ik je heb gebeld.’

‘Je mag me bellen wanneer je wilt. Ik mis je.’

‘Ik mis jou ook. Ik was ongerust...’

‘Ik ben op mijn werk, Conny. Er is niets om je ongerust over te maken.’

‘Mooi. Het spijt me... Tot horens.’

Hij drukte het gesprek weg en kroop onder het dekbed, de telefoon nog in zijn hand. Hij wist niet waarom hij haar had gebeld. Een plotselinge ingeving, een soort acuut verlangen naar... Naar wat? Hij kneep zijn ogen dicht en probeerde niet meer aan het akelige van zijn droom te denken, het onaangename van de situatie, alle onbeantwoorde vragen.

Hij wilde dat alles weer normaal zou zijn, wenste dat hij Margit nooit had ontmoet. Dat hij in elk geval zo eerlijk zou zijn om hun verhouding te beëindigen. Hij hield niet van Margit, hij hield van Åsa, maar er was iets bij Margit wat hij nodig had. Hij kon alleen niet vaststellen wat het was. Hij moest er een punt achter zetten, dat wist hij, maar in feite ging hij gewoon door en steeds verder bovendien. Wat de reactie zou zijn als hij thuis over zijn misstap, zijn misstappen, zou vertellen, daar durfde hij niet aan te denken. Hij had Margit sinds september vier keer ontmoet; het ging slechts om vier keer. Maar vier keer was geen misstap, dat was een verhouding. Een zieke, destructieve verhouding die er alleen maar toe kon leiden... dat de hel losbrak.

Ze zagen elkaar bovendien alleen maar op zijn initiatief – zij belde nooit, zocht hem nooit op. Zo wilde hij het en ze leek zijn gedachten te kunnen lezen, want ze hadden er nooit over gesproken. Ook die omstandigheid was iets waarvoor hij zich schaamde. Hij misbruikte Margit voor zijn eigen behoeften, wat die ook mochten zijn – hij wist het zelf niet. En zo’n man wilde hij niet zijn, iemand die vrouwen – mensen – uitbuitte voor zijn eigen genot. Zo was hij eigenlijk helemaal niet, ook nooit geweest. Maar die verrekte droom had iets schofterigs bij hem losgemaakt, iets wat hij weliswaar bij zich droeg, maar wat hij niet herkende van eerder. Hij vond dat hij van zichzelf was vervreemd, killer was geworden, minder empathisch.

 

Met een schok werd hij uit zijn gedachten of uit zijn slaap gewekt, hij wist niet welke van de twee. De mobiele telefoon die hij nog in zijn hand had onder het dekbed, ging. Het licht was nog steeds aan. Hij wierp een blik op de wekkerradio op het nachtkastje. Het was half vier.

‘Hoi, Conny, met Jenny.’

O ja, shit. Jenny had hem eerder die dag gebeld en hij had beloofd terug te bellen, maar was dat vergeten. Nu kreeg hij zijn straf in het uur voor zonsopgang. Sjöberg kende de meisjes Sandén al sinds hun geboorte. Hij zag zichzelf niet als een soort reservepapa, want die hadden ze niet helemaal nodig, maar na haar ouders was hij de volwassene die Jenny beslist het beste kende. Je kon Jenny zelf overigens niet helemaal beschouwen als een volwassene. Waar ze midden in de nacht voor belde kon hij niet bedenken. Iets dergelijks was niet eerder gebeurd.

‘Maar meisje, wat doe jij om deze tijd op? Moet je morgen niet werken?’

‘Jawel, maar ik kan niet slapen.’

‘Heb je helemaal niet geslapen?’

‘Een beetje misschien, maar volgens mij niet.’

‘Stakker. Waarover ben je aan het piekeren? Is er iets gebeurd?’

‘Dierenmishandeling is toch verboden, hè?’

Sjöberg glimlachte toen hij inzag waar het om ging. Micke, en vooral Lotten hadden Jenny het hoofd op hol gebracht. Sinds ze het baasje was geworden van Bläsan was ze hondengek en werd ze meegezogen in hun waanzin.

‘Ja, dat kan strafbaar zijn. Maar het ligt er natuurlijk wel aan wat voor dier het is en wat men het dier heeft aangedaan,’ antwoordde hij zakelijk.

‘Er was vandaag een jongen op het bureau die zo’n vreselijk verhaal vertelde.’

‘Jeetje, heb je het aan je vader verteld?’

‘Ja, maar het kon hem niet schelen. Of hij had geen tijd,’ verbeterde ze zichzelf. ‘Er was een man die een varken had opgesloten dat in zijn eigen poep lag te rollen.’

‘Dat doen varkens.’

‘Maar hij schold het uit en schopte er keihard tegenaan.’

‘En dat had die jongen gezien?’

‘Nee, maar hij en een vriend lagen verstopt en ze hebben het allemaal gehoord. Vind je dat niet gek, een varken in de stad?’

‘Dat komt niet zo vaak voor, maar volgens mij is dat niet direct verboden. Misschien was het trouwens geen gewoon varken, maar zo’n Vietnamees hangbuikzwijntje. Die zijn tegenwoordig erg populair.’

‘Hij schopte er in elk geval keihard tegen, heel vaak. En het kreeg ook niet genoeg te eten, geen gehaktballen en zo.’

‘Hoe weet je dat?’ vroeg Sjöberg.

‘Die vent had gelachen omdat dat varken ziek was geworden van het eten.’

‘Maar gehaktballen?’ vroeg Sjöberg verbaasd. ‘Hoe kom je daarbij?’

‘O, ik weet niet,’ zei Jenny. ‘Dat zei die jongen.’

Sjöberg moest een beetje lachen.

‘Hij moet maar bij die man uit de buurt blijven. Dat lijkt me een onaangenaam type.’

‘Maar we moeten dat varken redden, Conny! Als dierenmishandeling een misdrijf is en jij politieman bent, moet je toch wel iets kunnen doen?’

‘Aha, je wilt aangifte doen?’ vroeg Sjöberg lichtelijk geamuseerd.

‘Ja, maar papa wilde me niet helpen en Jamal ook niet.’

‘Ze hebben het momenteel erg druk.’

‘Maar dit is belangrijk. Dat vindt Lotten ook.’

‘Mm, dat kan ik me voorstellen. Weet je wat we doen, Jenny, we stellen een aangifte op als ik terug ben. Maar nu gaan we allebei slapen. Oké?’

‘Oké,’ antwoordde Jenny en hij hoorde haar gapen. ‘Welterusten dan maar.’

‘Welterusten, meisje. Slaap lekker.’