Dinsdagochtend
Op het eerste gezicht vond hoofdinspecteur Conny Sjöberg dat het eruitzag of ze sliepen – het schattige meisje met haar duim in haar mond en de jongen vlak naast haar volledig ontspannen op zijn rug. Maar de onnatuurlijke houding van de hoofden ten opzichte van de lichamen haalde hem snel uit die waan. Toen zijn ogen aan het donker waren gewend zag hij de grote hoeveelheden ingedroogd bloed op het laken en de drie lichamen. De gapende kelen waren meer dan hij eigenlijk aankon, maar Sjöberg dwong zichzelf de macabere scène bijna een minuut lang in zich op te nemen voordat hij zijn blik afwendde. De jongen kon een jaar of vijf zijn, even oud als zijn eigen Maja ongeveer, het meisje een jaar jonger, misschien even oud als zijn tweelingzoontjes. Jens Sandén kwam naast hem staan met zijn rug naar de dode lichamen. Hij sprak zachtjes, licht voorovergebogen en met zijn mond zo dicht bij Sjöbergs oor dat hij de woorden kon voelen tegen zijn huid.
‘Ze zijn in elk geval wel samen.’
‘Hoe kan iemand dit...’
‘Zo moeten we het zien,’ onderbrak Sandén hem. ‘Moeder en kinderen mochten samen sterven.’
‘Het moet snel zijn gegaan,’ mompelde Sjöberg. ‘Als de kinderen sliepen hebben ze er niets van gemerkt.’
Met een knal schoot het rolgordijn uit Petra Westmans hand omhoog. Er stroomde grauw maartlicht naar binnen en de kamer tekende zich nu duidelijk voor hun ogen af. Sandén wierp een blik op het bed. De kinderen lagen geen van beiden onder het dekbed. Ze droegen allebei een pyjama; de jongen een rode met een zwart spinnenweb op de broek en een afbeelding van Spiderman op de borst, het meisje een lichtblauwe met teddybeertjes. De vrouw was gekleed in een spijkerbroek en een witte getailleerde blouse met een hemdje eronder. Ze had blote voeten en transparante lak op haar teennagels.
‘Er is veel bloed in de badkamer,’ zei Sandén met een gebaar naar de open deur. ‘En op de grond vanaf de badkamer tot aan het bed.’
‘Hij heeft eerst de vrouw gedood,’ constateerde Sjöberg. ‘Terwijl de kinderen in haar bed lagen te slapen. Daarna heeft hij haar hierheen gedragen. Ik zie geen tekenen van een worsteling. Maar waarom heeft hij de kinderen vermoord als die toch niets hadden gezien?’
‘Misschien wísten ze wat,’ zei Sandén nadenkend.
‘Een crime passionnel of een drama in de relationele sfeer wellicht. Is er een man in het gezin?’
‘Tja, er staat Larsson op de deur...’
‘En zij zien er niet uit of ze Larsson heten,’ vulde Sjöberg aan.
Ze draaiden zich gelijktijdig om naar het bed. Het glanzende zwarte haar en hun – ook nu nog – fijne Aziatische gelaatstrekken getuigden van een oorsprong ver weg van Zweden.
‘Thailand misschien?’ stelde Sandén voor.
‘Zou kunnen.’
Op het nachtkastje lag een boek met Engelse kinderrijmpjes opengeslagen:
‘What are little boys made of?
Snips and snails, and puppy-dogs’ tails,
that’s what little boys are made of.
What are little girls made of?
Sugar and spice, and everything nice,
that’s what little girls are made of.’
‘Ze kan zijn geadopteerd,’ zei de ruim dertigjarige brigadier Jamal Hamad, die op zijn hurken voor de badkamer iets zat te bestuderen wat een afdruk van een schoen aan de rand van een ingedroogde plas bloed kon zijn.
Hij kwam overeind en keek naar zijn hoger geplaatste collega’s.
‘Er hangt een handtas aan de kapstok in de hal,’ ging hij verder. ‘Zal ik eens voorzichtig kijken of we de identiteit van de vrouw kunnen vaststellen, zodat Einar vast ergens mee kan beginnen tot Bella klaar is?’
Gabriella Hansson en haar technisch rechercheurs waren er nog niet, maar Sjöberg wist dat ze in aantocht waren. Hij vertrouwde op zijn instinct en wilde altijd dat hijzelf en zijn mannen zich een mening van de plaats delict konden vormen voordat de technische recherche die geheel in beslag nam.
‘Doe dat,’ antwoordde hij zonder verdere instructies.
Hij had een groot vertrouwen in Hamad en had niet het idee dat hij hem hoefde te vertellen hoe hij zich op een plaats delict moest gedragen.
‘Waar is Einar trouwens?’ vroeg Sjöberg.
Sandén haalde zijn schouders op.
‘Geen idee,’ antwoordde Hamad, al op weg naar de hal.
Sjöberg liep voorzichtig de slaapkamer uit en lette goed op dat hij, ondanks zijn schoenbeschermers, zijn voeten niet op een verkeerde plaats neerzette. Hij liep door de hal naar de keuken waar Westman, die met haar rug naar het raam stond, om zich heen keek.
‘Wat zie je, Petra?’
‘Ik zie vooral kinderen die ernstig zijn toegetakeld,’ zei ze gelaten. ‘Alweer.’
Hij vermoedde dat haar gedachten naar het jongetje gingen dat ze minder dan een half jaar geleden in een bosje had aangetroffen. Zijn eigen gedachten bleven steken bij een meisje in een badkuip.
‘Ik zie een eenzame vrouw,’ ging Westman verder. ‘Een verdwaalde vrouw met geldgebrek.’
‘In een appartement in Norra Hammarbyhamnen? Die flats hier kosten miljoenen.’
‘Ja, ik weet dat dat niet klopt. Maar er is verder geen luxe. De koelkast en de voorraadkast bevatten alleen het hoogstnoodzakelijke. Alles hier is goedkoop: kleding, meubels, huisraad, toiletartikelen. Spaarzaam ingericht, zou je kunnen zeggen. Bijna geen opsmuk. Het lijkt onaf. Dat zie jij toch ook wel, Conny?’
‘Waarom denk je dat ze eenzaam was?’
‘Juist daarom. Omdat het zo onpersoonlijk is. Ze wilde hier niet zijn. Ze hoorde ergens anders thuis.’
Toen de technische recherche met Gabriella Hansson voorop verscheen, had Sjöberg het appartement aan Trålgränd 5 al verlaten en bevond hij zich beneden in de binnentuin.
‘Ha, Bella,’ zei Sjöberg.
‘Je ziet er moe uit.’
Ze bleef niet staan, ging alleen wat langzamer lopen toen ze de politiemensen passeerde.
‘Er zijn kinderen bij betrokken. Overal bloed,’ waarschuwde Sjöberg.
‘Een ongeluk?’
‘Geen schijn van kans.’
Ze voerde haar snelheid weer op en liep doelbewust verder, licht gebogen onder het gewicht van de grote tassen die ze droeg, in elke hand een. Sjöberg keerde zich om en liep op een drafje terug naar de portiekdeur, en terwijl hij deze voor haar openhield waagde hij zich aan een voorzichtig verzoek: ‘We hebben alles nodig wat we kunnen krijgen dat iets over haar vertelt. Legitimatiebewijzen, adressen, rekeningen...’
‘...foto’s, bonnetjes, correspondentie enzovoort,’ vulde Hansson aan. ‘Het ligt voor vieren op je bureau.’
Ook forensisch patholoog-anatoom Kaj Zetterström en een van zijn collega’s hadden naar binnen kunnen glippen voordat Sjöberg de deur achter ze liet dichtvallen en richting het Hammarbykanaal liep, naar de wandelroute die naar het politiebureau een paar blokken verderop leidde. Hij maakte geen haast om zijn collega’s in te halen, wier brede ruggen hij door de motregen een paar honderd meter voor zich bespeurde. Hij wilde even met zijn gedachten alleen zijn, in elk geval de vier minuten die het kostte om op Östgötagatan 100 te komen.