Vrijdagavond
Nadat ze op de tv in de conferentieruimte naar Mikael Rydins weerzinwekkende film hadden gekeken, zaten Sandén en Sjöberg nog lang naar het flikkerende beeldscherm te kijken. Geen van beiden kon op de een of andere manier het gesprek beginnen dat nu onvermijdelijk moest plaatsvinden. Uiteindelijk liep Sandén naar de tv en zette het toestel uit.
‘De film is bewijsmateriaal,’ zei hij vervolgens. ‘Die moet worden gearchiveerd.’
‘Wat denk je dat Einar ervan had gevonden dat wij hem hebben bekeken?’
De vraag was eigenlijk vooral tegen zichzelf gericht; hij wist niet wat hij moest denken. Sandén treuzelde even met zijn antwoord terwijl hij weer ging zitten.
‘Ik vond het mooi om Einar te zien als de persoon die hij eigenlijk was,’ antwoordde hij daarna nadenkend. ‘En dan bedoel ik niet de vernedering of de omstandigheden op zich, maar de mens achter het geheel. En achter de bitterheid die wij hier op het werk alleen maar te zien hebben kregen. We hebben verklaringen voor dingen gekregen, maar hij is vooral opeens een echt mens geworden, met herinneringen, dromen en gevoelens. Hoewel hij zichzelf tijdens deze... rechtszaak, of hoe zal ik het noemen, vaak in negatieve bewoordingen beschreef, komt hij op mij over als een... fantastisch mens. Jezus, ik heb van een heleboel dingen spijt!’
Zijn stem brak en voor het eerst in hun gemeenschappelijke leven zag Sjöberg Sandén huilen. Zelf had hij tijdens de bijna een uur durende film voortdurend met een zakdoek in zijn hand gezeten.
‘Als ik jullie niet had gevraagd op mij te wachten, waren jullie op tijd geweest,’ zei Sjöberg somber.
‘Dat zullen we nooit te weten komen,’ zei Sandén. ‘Het had de zaak er hoe dan ook niet beter op gemaakt. Hij wilde niet meer leven. Misschien was dit wel het beste voor hem. Wat had Einar nu nog om voor te leven?’
‘Zo kun je niet redeneren,’ verzette Sjöberg zich. ‘Hij was uitgedroogd. Geestelijk en lichamelijk gebroken. Maar we kunnen toch niet weten hoe hij zich na een paar maanden had gevoeld? Met de juiste zorg. En met steun van de omgeving, bijvoorbeeld van ons.’
‘Heb je de blijdschap die hij daar op de grond uitstraalde niet gezien? Hoewel hij daar half verrot geschopt lag, vertelde hij zijn verhaal met een drive, een soort motivatie die ik nooit eerder bij Einar heb gezien. Hij leek... gelukkig. En ik heb gezien en gehoord dat je dat wordt als je eenmaal je besluit hebt genomen. Hij had zijn besluit al genomen, Conny. Wij hadden niets meer kunnen doen om hem van gedachten te doen veranderen. En om antwoord te geven op jouw vraag: ja, ik denk dat Einar wist dat wij deze film zouden zien, en dat hij dat ook wilde. Het was zijn zelfmoordbrief. Bovendien bevat de film zo veel bewijzen en motieven dat het proces tegen Mikael Rydin straks op rolletjes loopt.’
‘Hoe leuk denk je dat die het tot nu toe heeft gehad in zijn leven? Al voor zijn geboorte ongewenst. Geboren als vervanger voor iets onvervangbaars.’
‘De meeste mensen vermoorden om die reden niet links en rechts onschuldige mensen,’ onderstreepte Sandén.
‘We zullen eens zien wat hij te zeggen heeft,’ zei Sjöberg en hij kwam overeind.
Mikael Rydin zag er nu vooral moe uit. Het masker van zelfbeheersing dat hij bij zijn aanhouding had gedragen, was verdwenen. Ondanks zijn imposante spiermassa zag hij er nietig uit, zoals hij daar tijdens het eerste verhoor eenzaam en met handboeien om aan de andere kant van de tafel zat. Beide politiemensen namen hem zwijgend op voordat Sjöberg het woord nam.
‘Mikael Rydin.’
Loom keek Rydin hem aan. Mogelijk was de vermoede rohypnol uitgewerkt. Hij keek niet langer alsof hij zichzelf als onoverwinnelijk beschouwde.
‘Zoon van Ingegärd Rydin en Christer Larsson.’
Rydin keek hem met een paniekerige blik aan. Sandén kon een grijns niet onderdrukken.
‘Heeft je moeder dat niet verteld?’ vroeg hij zacht.
Mikael Rydin staarde naar een punt ergens tussen hen in zonder antwoord te geven. Sjöberg nam weer het commando.
‘Ik heb Ingegärd vanochtend gesproken. Ze bevestigde wat ik al vermoedde. Met wat eenvoudig rekenwerk snapt iedereen dat ze niet zo snel met een vreemde vent het bed in zou zijn gedoken vlak nadat ze allebei haar kinderen had verloren. Ingegärd en Christer hebben na het ongeluk een paar moeilijke maanden lang geprobeerd bij elkaar te blijven, maar dat is om begrijpelijke redenen niet gelukt. In die tijd ben jij verwekt, Mikael.’
‘En nu heb je je broertje en zusje en hun moeder afgeslacht,’ vervolgde Sandén. ‘Degene die zich hun lot had aangetrokken en ze aan een goed leven in Zweden heeft geholpen, heb je zo ongeveer dodelijk mishandeld en uiteindelijk aangezet tot zelfmoord. Door jouw toedoen is je vader in het ziekenhuis beland, mogelijk met onherstelbare hersenbeschadiging.’
‘Ik wilde alleen mijn broertjes wreken. Omwille van mijn moeder. Al die andere dingen... daar wist ik niets van.’
Weg was nu de woede die deze jongeman moest hebben gedreven. Hij keek Sandén angstig aan en trok zenuwachtig aan zijn vingers tot ze kraakten.
‘Denk je dat Einar en zijn vrouw je broertjes met opzet hebben laten doodgaan?’ vroeg Sjöberg zonder een antwoord te verwachten. ‘Het was een ongeluk. Het was niet eens nalatigheid, het was gewoon pure pech. En weet je wie zich na dat catastrofale ongeval in de Arboga-rivier het best heeft gered? Jouw moeder. Zij is de enige die er naderhand in is geslaagd een leven zonder schuldgevoelens en ernstige psychische klachten te leiden. Iets wat jij, Mikael, nooit zult ervaren. Want wat jij hebt gedaan, heb je gedaan met de bedoeling te doden en schade toe te brengen. Dat is iets heel anders. Hoe boos en verbitterd je ook bent, en hoeveel wraakgevoelens je ook hebt, gedane zaken nemen geen keer. En schuld schud je niet in een handomdraai van je af.’
‘Ik had verdomme geen idee...’
‘Je moet minder slordig zijn met je research, Mikael,’ zei Sandén minachtend. ‘Dat is essentieel. Maar je kunt goed omgaan met dat jachtmes, moet ik zeggen. Waar is het?’
‘In het huisje,’ antwoordde hij.
‘In Tantolunden?’
Hij knikte terneergeslagen als antwoord.
‘Wat een verdomd leuke film heb je gemaakt,’ ging Sandén verder. ‘Als je over, zeg, twintig jaar vrijkomt uit de gevangenis, kun je misschien iets in die richting gaan doen? Maar ja, als het tbs met dwangverpleging wordt, kom je er toch nooit meer uit.’
Mikael Rydin staarde zonder wat te zeggen naar zijn handen.
Sjöberg besefte opeens dat ze op dit moment niets met deze man te bespreken hadden. Ze waren hem alleen maar aan het treiteren. Wraak voor Einar Eriksson en wraak voor de familie Larsson. Ze waren zich er nauwgezet van aan het verzekeren dat Mikael Rydin de verhoorkamer niet zonder schuldgevoelens zou verlaten. En opeens raakte hij ervan overtuigd dat Einar hem dit had willen besparen.
Deze hele zaak ging over schuld, oeroude schuld. Ook in Sjöbergs leven was schuld momenteel een belangrijke factor. Maar Einar, die het grootste gedeelte van zijn leven had geleefd met een schuld die geen grenzen kende, zou zijn ergste vijand nog niet hebben toegewenst hetzelfde door te maken. Met een heftige beweging schoof Sjöberg zijn stoel naar achteren en kwam hij overeind. Sandén keek hem verbaasd aan, maar bij het zien van de besluitvaardigheid die zijn superieur uitstraalde, zag hij in dat hij hem beter maar kon volgen.
‘We onderbreken het verhoor hier,’ zei Sjöberg, al op weg naar de deur.
Sandén kwam gehoorzaam achter hem aan, zonder precies te begrijpen waarom. Net toen ze de verhoorkamer wilden verlaten, hoorden ze Mikael Rydins stem achter zich.
‘Sorry,’ zei hij zachtjes, maar daarvoor was Sandén niet in de stemming.
‘Binnenkort is er niemand meer die jou kan vergeven,’ antwoordde hij met ijzige stem. ‘Je hebt ze allemaal om zeep geholpen. Je moeder heeft nog maar een paar weken te leven en je vader... Het is de vraag of hij ooit nog herstelt. En mocht dat het geval zijn, dan heeft hij misschien niet zoveel behoefte meer om met jou om te gaan. Ga daar maar aan werken, knul.’
Toen hij uitgesproken was, liep Sjöberg al een eind verder op de gang.
***
Het was met zekere verbazing dat Eivor Sjöberg haar zoon die vrijdagavond laat binnenliet.
‘Wat brengt jou hier, Conny? Het is al over negenen.’
Hij omhelsde haar en gaf haar een snelle kus op haar wang.
‘We moeten praten, ma. En ik ben niet van plan weg te gaan voor je me hebt verteld wat ik wil horen.’
‘Jeetje, dat klinkt ernstig,’ zei ze met een onschuldig lachje, hoewel Sjöberg zeker wist dat ze donders goed begreep waarover hij wilde praten. ‘Wil je koffie?’
Eigenlijk had hij liever een borrel gehad, maar omdat hij nog moest rijden, zei hij ja. Hij ging op een stoel bij de keukentafel zitten en hing zijn jas over de rugleuning. Terwijl zij in de weer was met de koffie en met haar rug naar hem toe stond, vertelde hij over het bezoek aan zijn oma. Toen hij haar naam noemde, zag hij zijn moeder aan het aanrecht verstijven.
‘Ze was openlijk vijandig,’ zei Sjöberg. ‘Ik ben er maar heel even gebleven, het was haast niet uit te houden. Ik ben er in elk geval in geslaagd uit haar te trekken wat ik wilde weten. Maar ik denk dat jij en ik ons allebei beter zouden voelen als jij jouw versie zou vertellen van wat je hebt meegemaakt.’
Zijn moeder was aan het rammelen met het serviesgoed als om haar gedachten murw te maken, zich te wapenen tegen het onvermijdelijke.
‘Allereerst, ma, wil ik zeggen dat ik vind dat je een fantastische moeder bent geweest. En dat ben je nog steeds. Ik bewonder je moed en je vasthoudendheid. Je hebt mij een heerlijke jeugd gegeven en me opgevoed tot een deugdzaam en goed mens. Ik verwijt je niets, daar gaat het niet om. En ik begrijp hoe je het gehad hebt. Ik begrijp nu pas hoe je het hebt gehad. Ik zeg het nogmaals: ik vind echt dat je een bewonderenswaardig iemand bent. Ik zie ook in waarom je me niets hebt verteld. Dat was jouw manier om je erdoorheen te slaan, en je deed wat volgens jou het best voor mij was. Maar nu moet ik het weten, ma. Nu moet je het me vertellen. Het hele verhaal over die verschrikkelijke nacht en wat er daarna is gebeurd.’
Zijn moeder was blijven steken in haar bewegingen, maar ze stond nog steeds met haar rug naar hem toe. Hij vroeg zich af of ze huilde. Hij kon zich niet herinneren dat hij haar dat ooit had zien doen. Het koffiezetapparaat maakte een borrelend geluid en de huiselijke geur van koffie verspreidde zich door de keuken.
‘Kom nu maar zitten, ma,’ zei Sjöberg vriendelijk.
‘De koffie is bijna klaar.’
‘Wil je een glaasje likeur bij de koffie?’
‘Nee, dat is toch niet gepast...’
Dichter bij een ja kon zijn moeder dit soort vragen niet beantwoorden, dus Sjöberg kwam overeind en pakte een fles sinaasappellikeur die hijzelf een keer had gekocht uit de kast boven de koelkast. Daarna ging hij een likeurglaasje uit een vitrinekast in de woonkamer halen.
Toen hij weer aan tafel was gaan zitten, schonk hij het glaasje bijna vol en wachtte zwijgend tot de koffie klaar was. Zijn moeder serveerde hen ieder een kopje en kwam toen eindelijk tegenover hem aan de keukentafel zitten. Hij zette het glaasje voor haar neer en nipte voorzichtig aan zijn hete koffie.
‘Wil je een broodje?’ vroeg ze opeens, maar Sjöberg was niet van plan haar nog langer uitstel te geven.
‘Vertel nu, ma. Ik weet hoe moeilijk je het vindt en voor mij is het ook niet eenvoudig, maar ik ben bij je.’
Hij legde zijn hand over die van haar en ze maakte geen aanstalten die terug te trekken.
‘Vertel over Alice,’ zei hij mild en hij keek haar recht in de ogen.
Deze keer keek ze niet de andere kant op en hij zag hoe de tranen opwelden in haar ogen. Hij greep haar hand steviger beet.
‘Ik kan niet over Alice praten,’ zei ze langzaam.
‘Dat moet, ma. Ik wil mijn zusje leren kennen.’
Zijn moeder haalde diep adem en toen kon ze zich niet langer goed houden. Terwijl de tranen over haar gegroefde wangen liepen, liet ze voor het eerst datgene los wat haar al die jaren op de been had gehouden – de stilte. Ook Sjöberg kon zijn tranen niet bedwingen tijdens het verhaal van zijn moeder, dat een bekende snaar bij hem raakte.
In de uren die volgden, zaten ze samen te huilen en elkaar te omhelzen terwijl ze zich door de moeilijke reis heen worstelden die het hele volwassen leven van zijn moeder en Sjöbergs jeugd omvatte. Ze vertelde over de augustusnacht in 1961 toen Eivor Sjöberg midden in de nacht wakker werd van een scherpe brandlucht en een onmiskenbare hitte in de slaapkamer op de bovenverdieping. Naast haar in bed lag haar man, Christian en ze begon te roepen en schudde hem door elkaar, maar hij wilde niet wakker worden. Ze probeerde hem overeind te krijgen, maar hij was onwillig en loodzwaar.
‘Alice!’ riep ze, maar ook haar bijna zesjarige dochter, die het verst bij haar vandaan lag, het dichtst bij het raam, wilde maar niet wakker worden.
Ze rende naar Alice toe en schudde haar door elkaar. Haar rode krulhaar lag als een waaier om haar sproetige gezichtje. Het meisje draaide zich om en deed haar ogen open.
‘Alice!’ riep ze opnieuw. ‘Er is brand! Ga gauw naar beneden, naar de tuin! Ik neem je broertje mee!’
Vanaf de benedenverdieping was het geluid te horen van exploderende ramen. Ze rende terug naar het tweepersoonsbed, verzamelde al haar krachten en slaagde erin het zware mannenlichaam op de grond te trekken. Toen werd hij eindelijk wakker en mompelde iets onsamenhangends terwijl hij overeind ging zitten.
‘Er is brand, Christian!’ riep ze, terwijl ze het dekbed van haar zoontje af trok, dat op een matras op de grond lag te slapen. Hij was diep in slaap. Ze nam hem in haar armen. ‘Neem Alice mee en zorg dat je beneden komt!’
Voordat ze de kamer verliet, draaide ze zich om naar haar dochter, die haar ogen nu weer had gesloten en op haar zij was gaan liggen. Maar Christian was hijgend en vloekend naar haar op weg, kruipend op zijn knieën.
‘Alice!’ brulde ze keer op keer, niet in staat te beslissen wat juist was. Maar alles was beter dan nietsdoen en ze liep met haar zoon op haar arm de trap af.
Het onderste deel van de trap stond, net als de rest van de benedenverdieping, al in lichterlaaie en de vlammen likten aan de droge balken van het plafond. Het kon een kwestie van minuten zijn voordat het vuur zich naar de bovenverdieping zou verspreiden. Ze rende de tuin in en zette de jongen, die nu wakker was geworden door het tumult, op veilige afstand van het brandende gebouw. Daarna rende ze terug naar het huis, maar de vuurzee die haar daar wachtte, was nu ondoordringbaar. Ze zou zelf binnen een paar seconden brandstof zijn geworden voor het vuur als ze in haar nachthemd en met haar haar los door de vlammen zou proberen te rennen. Door de openstaande deur zag ze de nu brandende trap, en de mogelijkheid om daar naar boven te gaan en vervolgens weer terug te komen, bestond niet langer. In plaats daarvan riep ze keer op keer de naam van haar man en haar dochter, rende weer naar de tuin en ging zo staan dat ze het slaapkamerraam kon zien.
‘Alice! Christian!’ schreeuwde ze zo hard ze kon, en daarna keek ze om zich heen of er iets op de grond lag wat ze tegen het raam kon gooien.
Ze vond een stuk hout, dat ze tegen het raam gooide. Het raam barstte toen het ertegenaan kwam.
‘Alice!’ riep ze opnieuw. ‘Je moet door het raam springen! Ik vang je op! Alice! Alice!’
Een paar stappen achter haar stond de jongen. Hij was zwijgend getuige van de machteloze strijd van zijn moeder tegen de tijd en het vuur. En opeens verscheen het meisje daadwerkelijk voor het raam. Alice wankelde aan de andere kant van de verbrijzelde ruit en nu ontmoetten hun blikken elkaar. Met een haast verbaasde uitdrukking op haar gezicht keek ze van haar moeder naar haar broer, en de schreeuw die zich toen door de keel van haar moeder naar buiten drong, ging door merg en been; haar schreeuw toen ze zag hoe het haar van haar dochter plotseling vlam vatte en hoe het vuur als een pluim rond haar verbaasde gezicht stond. Een gezicht dat vertrok van de pijn vlak voordat ze viel en uit hun gezichtsveld verdween, uit hun leven en uit de herinnering van haar broertje.
De moeder pakte de jongen op en rende weg. Hun dichtstbijzijnde buren woonden honderden meters verderop, maar ze rende. Ze rende zoals ze nog nooit had gedaan, met het kind op haar arm en op blote voeten in het donker op de grindweg. Uiteindelijk kwam ze aan en het bericht dat het huis van de Sjöbergs in brand stond, verspreidde zich snel. Iedereen die kon ging erheen en hielp mee met blussen. Het meisje was niet meer te redden, maar de echtgenoot, de vader, hadden ze op de vloer aangetroffen en ze waren erin geslaagd hem voor het te laat was naar buiten te krijgen.
Geleidelijk aan, nadat hij naar het grote ziekenhuis in de hoofdstad was vervoerd, werd hij wakker uit zijn bewusteloosheid, maar met de brandwonden die hij had opgelopen was het beter geweest als hij meteen zou zijn overleden. Eivor Sjöberg had haar zoon de onherkenbare resten van zijn vader nooit laten zien zolang hij nog in leven was en ze liet hem ook niet bij de begrafenis aanwezig zijn.
Het verlies van haar dochter was te veel voor Eivor om überhaupt over te kunnen praten in de moeilijke maanden die volgden, met haar man in het ziekenhuis en de vijandige houding van haar schoonouders. Die konden zich maar niet verzoenen met het feit dat Eivor erin geslaagd was zichzelf te redden, maar niet haar man – hun zoon. En ze slaagden er nooit in haar redenering te accepteren van toen ze naar beneden, naar de tuin was gerend, zonder zich er eerst van te hebben vergewist dat het hele gezin op de been was. Ze lieten haar pas met rust met hun verdriet toen ze uit hun zicht was verdwenen, uit de streek waar ze was opgegroeid, en het kleine voor hen zo pijnlijke evenbeeld van hun geliefde zoon had meegenomen.
Ze was naar Stockholm gegaan, waar Christian werd verpleegd, en daar begon het eenvoudige leven dat Sjöberg zich herinnerde als zijn jeugd. Wat hen hierheen had gebracht werd doodgezwegen. Wat had er eigenlijk gezegd kunnen worden?
Maar vele tranen, vele koppen koffie en vele glaasjes likeur later had Sjöberg het gevoel dat zijn moeder en hij vanaf nu samen een betere toekomst tegemoet gingen.
***
Het leek allemaal zo onwerkelijk. Hamad zat in de metro, de rode lijn, en herkende zichzelf niet. Het was alsof hij zichzelf van buitenaf zag. Hij zat niet in zijn lichaam, maakte al evenmin deel uit van de grijze massa eromheen. Hij zweefde erboven, erbuiten. Er was niets wat pijn deed, niets wat van betekenis was. Hij lag half op de bank, met zijn benen uitgestrekt voor zich, zonder rekening te houden met de andere passagiers die zich om hem heen verdrongen. Hij had schijt aan alles en iedereen tijdens deze korte, welverdiende vakantie van alle normen en waarden.
Bij de halte Telefonplan stapte hij uit; door de kille avondlucht werd hij weer nuchter. Het beeld van Einar die net van de plafondbalk omlaag was getild kwam hem weer voor de geest en daarmee speelde ook zijn slechte geweten op. Slappeling, dacht hij. En vervolgens: groepsdruk. Wat hij onmiddellijk verwierp als een slecht excuus. Hij was zelf verantwoordelijk voor zijn daden en zijn manier om Einar Eriksson te behandelen. Evenals voor zijn eenzijdige houding ten aanzien van het hele onderzoek.
In plaats van de straten te volgen naar Tvingvägen waar Petra woonde, nam hij in het donker een kortere weg over de verlaten sportvelden. Een onwijze keuze voor eenzame wandelaars, maar dat kon hem niet schelen. Wat er ook zou gebeuren, hij had het verdiend. Of? Ondanks alles had hij ook een paar dingen goed gedaan. Hij was degene die Einars betrokkenheid bij de zaak had ontdekt. En wat betreft Petra en Jenny en die filmpjes... Ja, misschien was hij toch niet door en door slecht.
Hij versnelde zijn pas en was spoedig weer in het licht van de straatlantaarns op Klensmedsvägen. Nu moest hij zich vermannen, hij kon immers niet opeens na zo lange tijd ongenood bij Petra binnenvallen en dan vervolgens zelf hulp nodig hebben. Hij zou haar immers steunen na wat er op die rotdag had plaatsgevonden en na wat er na die vrijdagavond bij het Clarion bijna anderhalf jaar geleden was gebeurd. Hij zou laten zien dat hij er voor haar was, wat er ook gebeurde.
Net toen hij over wilde steken om naar nummer 24 te gaan, waar Petra’s appartement was, werd zijn belangstelling gewekt door een auto die naast hem geparkeerd stond. Een donkerrode Lexus sedan die gewoon te veel autoriteit uitstraalde om op vrijdagavond voor een huurflat te staan die in Västberga pal langs de E4 lag. Hij kende de auto, maar kon er eerst niet op komen van wie hij was. De verkeerde persoon op de verkeerde plaats – de gedachten tolden door zijn hoofd. Toen viel het kwartje.
De herinnering die al sinds het tweegevecht met Petra in de bokshal in zijn achterhoofd op de loer had gelegen, kwam weer tevoorschijn. Daar, boven zijn gezicht, stond Holgersson bereid om hem weer op de been te helpen. In de deuropening Roland Brandt die midden in zijn beweging was bevroren en net zijn mobieltje naar zijn oor wilde brengen om een gesprek te beantwoorden. En daar verderop in de hoek een achteroverleunende Petra, glimmend van het zweet, met haar handen nog in de bokshandschoenen en een brede grijns op haar gezicht. Een triomfantelijk lachje? Ja, misschien – maar waarom? Omdat ze hem ervanlangs had gegeven? Of was er iets anders geweest? Waar had ze naar gekeken? Gunnar Malmberg hing over haar heen, hield haar tegen in de hoek, zijn handen aan weerszijden van haar gezicht. Als om haar de weg te versperren. Nu niet meer slaan, Petra.
Nee. Zo was het niet. Zíj priemde haar blik recht in die van Malmberg. Híj markeerde zijn territorium. Petra’s lachje was niet triomfantelijk – ja, misschien toch wel – maar niet omdat ze Hamad had gevloerd, maar omdat ze... Malmberg op zijn knieën had gekregen. En wat had hij tegen haar gefluisterd? ‘Doe je handschoenen uit en kalmeer een beetje’? Of: ‘Ik kom vrijdagavond langs’?
Wat had Petra gezegd toen ze had verteld over haar laatste verovering? Dat het niets zou worden. Dat het niets kón worden. En zo was het natuurlijk. Malmberg had vrouw en kinderen, en was bovendien plaatsvervangend hoofdcommissaris van politie. Logisch dat dat nooit wat zou worden. Dus wat was dit?
Maar Hamad was niet klaar in de boksruimte. Hij verplaatste zich weer naar zijn perspectief schuin van onderaf, waar hij geradbraakt en van zijn stuk gebracht op de mat lag. Wat was er vervolgens gebeurd? Beelden, geluiden. De betovering werd verbroken, Malmbergs mobiel ging. Dat deuntje, ja, wat had hij voor ringtoon? Malmberg liet hem even overgaan voor hij opnam. Een eenzaam instrument... Gitaar. Hamad kende dat deuntje maar al te goed, hij moest er nu opkomen. Wist dat het belangrijk was – waarom was het belangrijk? Dat deed er niet toe, voor de dag ermee. Waarom herkende hij dat deuntje, was het iets dat hij zelf mooi vond? Waarschijnlijk. Gitaar... Kon het Clapton zijn? Dat was het, het was ‘Layla’. Unplugged.
Toen nam hij op. Wat er gezegd werd kon Hamad zich moeiteloos herinneren. ‘Praat met Loe... of met dat nieuwe meisje. Jenny. Tuurlijk. Geen probleem.’ Was dat ook belangrijk? Misschien. Met wie sprak hij? Dat kon Hamad onmogelijk weten. Wat betekende het? ‘Praat met Loe...’? Lundin vermoedelijk. Lundin en Jenny – wat hadden die met elkaar te maken? Niets. Loe-Loe-Loe... Niet zoals in Lundin, de uitspraak was anders. De klinker in Lundin was kort en er lag geen klemtoon op, het was veel eerder een ‘uh’ dan een ‘oe’. Was het Skåns dialect? Nee, waarom zou hij? Engels? Loe-Loe-Loe... Lucy? Lucy in the sky... Dat was toch godsonmogelijk. Zou Malmberg afweten van dat met Jenny? Waarom? Had hij amator6.nu bezocht? En waarom juist die site als er duizenden sites waren om uit te kiezen?
Weer terug naar Petra. Het filmpje waarop ze werd verkracht. Hij wist dat hij ergens een fragment van een gedachte had, een gedachte die hij nog nooit tot het eind had kunnen uitdenken. Hij was er nu bijna, hij voelde het, hij was er vlakbij... De camera glijdt over de lichamen op het bed en dan... pling-plong, off. Nee! Het geluid van een camera die wordt uitgezet, zou je nooit op een videofilm kunnen horen. Er was een ander geluid hoorbaar voordat het filmfragment ten einde was. Pling-plong, dat waren twee akoorden van een gitaar. Eric Claptons gitaar. ‘Layla’. Unplugged.
Hamad wierp een verstolen blik in de richting van Petra’s ramen. Er brandde licht, het zag er gezellig uit. Wat waren ze aan het doen? Maar dat deed er niet toe, ze zouden nooit een stel worden. Ze kónden geen stel worden. Om twee redenen: Malmberg zou zijn carrière en zijn gezin nooit voor haar opgeven. En hij was helemaal niet geïnteresseerd in een relatie met Petra. Hij was een verkrachter; hij strafte haar. Zonder dat ze het zelf wist. Verkrachting ging om macht, niet om seks. Petra had hem een spaak in het wiel gestoken en dat kon hij niet uitstaan. Nadat hij er niet in was geslaagd haar ontslagen te krijgen, was hij van tactiek gewisseld. Hij had haar veroverd. Ze had zich vrijwillig gegeven aan de man die haar ooit had verkracht. En dat gaf hem macht. Triomf.
Hamad wist eerst niet wat hij moest doen. Hij wist wel dat hij dit onder geen beding aan Petra zou vertellen. Dat zou haar de das om doen. Hij was nooit zo’n voorstander van de waarheid verzwijgen omdat dat beter voor iemand was, maar in dit geval was hij ervan overtuigd dat het moest. Het zou nooit wat worden tussen Petra en die griezel en hij gunde haar een gelukkig leven zonder dat ze wist dat ze kortstondig een relatie had gehad met haar eigen verkrachter.
En wat kon hij zelf doen? Niet veel. De Tweede Man had nooit iets achtergelaten wat als bewijs gebruikt kon worden in enige zaak waar aangifte van was gedaan, dus hij kon niet worden gepakt. En dit waren slechts aanwijzingen. In een zaak waarvan geen aangifte was gedaan. Maar Hamad zou hem in de gaten houden. Hij zou Malmberg in gedachten houden als er iets opdook. Maar allereerst zou hij de bewijzen verzamelen die hij zelf nodig had, voor zijn eigen gemoedsrust.
Hij liep naar de metro en keerde terug naar het politiebureau. Op zijn netvlies stond een leeggedronken flesje mineraalwater dat op zijn bureau was blijven staan. En in zijn oren klonk een naam die Petra had genoemd toen ze alles had verteld wat er was gebeurd: Håkan Carlberg van het landelijk forensisch instituut in Linköping.
***
Voordat Sjöbergs weekend kon beginnen, was er nog één ding dat hij moest doen. Tijdens het gesprek met zijn moeder was het hem langzaam duidelijk geworden waar hij zich het laatste halfjaar mee bezig had gehouden. Hij voelde zowel walging als opluchting toen het inzicht ontstond dat de vrouw die hij in Margit Olofssons levendige groene ogen en golvende, krullende rode haar had gezien, niemand anders was dan zijn eigen zus, Alice.
Bij Alice had hij troost gezocht als het leven het moeilijkst was en in Alice’ armen had hij gerust als het verlangen naar iets onbekends, iets wat hij niet onder woorden kon brengen, te groot was geworden. De telkens terugkerende droom over de vrouw voor het raam was niet anders dan zijn laatste verschrikkelijke herinnering aan zijn zus en het beeld van haar was met hemzelf ouder geworden. Eigenlijk stond er een bijna zesjarig meisje daarboven voor het raam te wankelen terwijl het vuur achter haar aan haar vrat, maar in de droom had zijn onderbewuste het onvoorstelbare omgezet in iets begrijpelijkers. Het kleine meisje had de proporties van een vrouw aangenomen en de vrouw had zo langzamerhand de gedaante gekregen van iemand die hij kende, iemand die hij graag mocht. De geduldige, warme, koesterende Margit Olofsson had zonder dat ze het wist de bijna vijftigjarige leegte van zijn grote zus opgevuld, en dat op een ontzettend foute manier. De grenzeloze liefde van de kleine jongen voor zijn oudere zusje was getransformeerd in die van het hunkeren van een man van middelbare leeftijd naar het vrouwenlichaam. Het was tijd geworden om een einde te maken aan wat nooit had mogen beginnen.
‘Ik moet je de waarheid vertellen, Margit. De waarheid over wie ik ben. Die is niet vleiend voor jou en al helemaal niet voor mij, maar ik stel me zo voor dat de weg van de waarheid toch de beste weg is om te bewandelen.’
Ze keek hem met haar grote groene ogen aan en hij zag dat ze bang werd van de ernst in zijn stem. Er fladderde een wat ongerust lachje om haar lippen en Sjöberg gaf er zijn eigen interpretatie aan: ik wil het niet horen, ik wil het niet weten. Maar het moet om verder te kunnen gaan. Stil mijn nieuwsgierigheid.
Sjöberg zei: ‘Je zult mij hierna nooit meer willen zien en dat is goed. Goed voor jou en goed voor mij. Misschien zul je mij op een dag vergeven, maar doe dat in dat geval omwille van jezelf.’
Ze legde haar hand over die van hem en hij nam haar in de zijne. Nu was ze alleen een mens voor hem. Een goed en liefdevol mens voor wie hij het diepste respect voelde. Hij zou nooit meer uithuilen in haar armen, hij zou haar nooit meer naar zijn pijpen laten dansen.
Ze zaten in zijn auto op de oprit voor haar huis. Margits man was niet thuis. Ze had Sjöberg gevraagd binnen te komen, maar dat was geen goed voorstel. Haar huis was haar thuis, dat moest niet hun ontmoetingsplek zijn.
‘Ik droom,’ zei Sjöberg. ‘Dezelfde droom, telkens weer.’
Toen vertelde hij over een vrouw voor een raam, over bedauwd gras en een golvende rode haardos. Verbranding en vertwijfeling.
Margit zei niets. Ze keek hem onderzoekend aan, maar wilde hem niet onderbreken met vragen die toch wel beantwoord zouden worden. Hij kneep hard in haar hand en ging door met zijn verhaal.
‘Ik wist niet wat die droom betekende. Maar toen ik jou afgelopen najaar in het ziekenhuis ontmoette, was het duidelijk voor mij dat jij die vrouw voor het raam was. Ik kon de verleiding niet weerstaan. Dat was fout, maar ik wilde zo graag de vrouw in mijn droom leren kennen.’
Margit maakte nog geen aanstalten haar hand weg te trekken. Hij streelde haar voorzichtig met zijn vrije hand, niet om ervoor te zorgen dat ze zich veilig zou voelen, maar als een laatste teken van de tederheid die hij hoe dan ook voor haar voelde.
‘Ik ben vandaag bij mijn moeder geweest,’ ging hij verder.
Daarna vertelde hij over de brand, over de nacht dat het leven van Eivor Sjöberg was ingestort en zijn eigen leven een heel andere wending had genomen. Zonder dat hij het zelf wist.
‘Ik stond beneden in de tuin en zag door het raam hoe mijn zus daarbinnen in brand stond. Hoe haar mooie rode haar vlam vatte.’
Margit trok zich terug uit zijn greep en deed beide handen voor haar mond.
‘Ik heb je ten onrechte aangezien voor mijn zus, Margit. Het spijt me zo. Iets aan jou gaf me iets waar ik jarenlang naar had verlangd. Iets waarvan ik niet wist wat het was. Maar het was geen lichamelijke liefde die ik nodig had. Het is allemaal een vreselijk misverstand. Mijn leven is een verwarde zoektocht naar een verloren zus. Ik ben een oude viezerik die een klein meisje, dat bovendien mijn zus is, ziet in een fantastische vrouw. In jou. Maar je moet in elk geval weten dat ik dat nooit had gedaan als ik dit verhaal had gekend. Er zijn grenzen, ook voor mij.’
Ze nam haar handen voor haar mond weg en tot zijn verbazing zag hij dat ze glimlachte. Een vriendelijk, meelevend lachje, en ze streelde hem voorzichtig met de rug van haar hand over zijn wang.
‘Het spijt me,’ zei ze met oprechte warmte in haar stem. ‘Niet omdat het voorbij is, maar om wat jouw familie heeft meegemaakt. Ik hoop dat je dat nu niet meer droomt. Ik ga nu.’
Ze deed het portier open en stapte de koele nacht in. Haar adem kwam als een rookpluim uit haar mond toen ze zich vooroverboog en hem met glinsterende groene ogen aankeek.
‘Er valt niets te vergeven, Conny,’ zei ze met een smalle frons tussen haar wenkbrauwen, die Sjöberg herkende als teken van eerlijkheid. ‘En je slechte geweten, daar moet je zelf aan werken. Met dat van mij heb ik me jaren geleden al verzoend.’
‘Erg spannend – met name door de onverwachte ontknoping.’ Misdaadromans.nl
‘Gerhardsen maakt er een mooi geheel van en de twist aan het einde doet verlangen naar een volgend deel. ****’ Vrij Nederland Thriller & Detectivegids