Woensdagmiddag
Sjöberg had nog maar net zijn jack over de rugleuning van zijn stoel gehangen of Sandén kwam zijn kamer binnen.
‘Hoe gaat het?’ vroeg Sjöberg terwijl hij ging zitten.
Sandén zuchtte en nam plaats in de bezoekersstoel tegenover hem.
‘Ik ben erin geslaagd een vertaler te vinden. Een oude Amerikaanse officier, Sverker Ivarsson.’
‘Sverker Ivarsson?’
Sjöberg fronste zijn wenkbrauw.
‘Ja, hij is Zweeds van origine, maar is in de jaren dertig naar de VS geëmigreerd. Hij was tijdens de Tweede Wereldoorlog gestationeerd op een Amerikaanse basis op de Filippijnen en heeft daar toen blijkbaar de taal geleerd. Na de oorlog is hij weer naar Zweden gekomen. Hij zit op mijn kamer die brieven door te lezen, maar die bevatten niets van belang. Het gaat goed met haar broers en zussen, die en die neef is getrouwd, het dak is eraf gewaaid, enzovoort. Dit leidt nergens toe.’
Hamad en Westman verschenen in de deuropening. Sjöberg gebaarde ze binnen te komen.
‘Catherine Larsson had geen abonnement voor een mobiele telefoon,’ zei Hamad.
‘En de gesprekken die ze heeft gevoerd,’ ging Westman verder, ‘waren bijna uitsluitend naar de crèche en naar Vida Johansson; naar haar nummer thuis en naar haar mobiel. We hebben inkomende gesprekken van het consultatiebureau, het tandheelkundig centrum, de crèche, Vida natuurlijk en een paar klanten die op de lijst staan die we van Vida hebben kregen. Geen van hen heet Erik.’
‘Jullie gaan verder met die gesprekken,’ zei Sjöberg. ‘Vooral de recente. Met het oog op Catherines kleine kennissenkring is het waarschijnlijk dat die Erik daar ondanks alles ergens te vinden is. Misschien werkt hij bij het consultatiebureau of bij het tandheelkundig centrum.’
Sjöberg wendde zich tot Sandén.
‘Heb jij al contact kunnen opnemen met die klanten op de lijst?’
Sandén schudde zijn hoofd.
‘Het was niet zo eenvoudig om een vertaler te vinden. Maar ik ga daar nu mee aan de slag. Ik denk dat het het beste is om ze op te zoeken, het zijn er immers niet zoveel. En zoals jij zei: daar vinden we misschien wel onze man. Ik wil ze graag in de ogen kijken als ik met ze praat.’
‘Dat is goed,’ zei Sjöberg. ‘Petra kan met je meegaan. Jamal, jij gaat alleen met die telefoongesprekken verder. Zoek uit wie er belde en wat er besproken werd.’
‘De hoofdinspecteur zelf heeft het loeidruk, begrijp ik,’ zei Sandén met een schelms lachje.
Sjöberg antwoordde een fractie te snel dat hij niets afwijkends was tegengekomen met betrekking tot de privéfinanciën van Göran en Vida Johansson of die van het schildersbedrijf. Sandéns gezicht nam als op bevel weer een neutrale uitdrukking aan, maar een frons boven zijn ene wenkbrauw getuigde van een zekere verbazing.
‘Ik ga onderzoek doen naar de ex-echtgenote van Christer Larsson. Verder nog iets?’ vroeg Sjöberg, waarna hij demonstratief opstond.
Hamad en Westman verlieten de kamer, maar Sandén bleef zitten.
‘Is er iets gaande...?’ vroeg hij aarzelend, maar hij maakte geen aanstalten om op te staan.
Met een zucht liet Sjöberg zich weer vallen. Zijn stoel rolde een stukje naar achteren, maar hij trok zich terug naar het bureau en plantte zijn kin in zijn handpalmen. Het getrommel van zijn vingers boven zijn slapen gaf Sandén mogelijk een indicatie dat niet alles helemaal was zoals het moest zijn. Maar Sjöberg wilde niets zeggen over zijn activiteiten in de woning van Einar Eriksson. Nog niet, in elk geval. Hopelijk zou Einar elk moment opduiken en dan was het het beste om de hele zaak te vergeten. Mocht hij aan de andere kant de komende dagen niet verschijnen, dan zou hij zijn collega’s betrekken bij zijn gesnuffel. Hij besloot het tot vrijdagochtend op zijn beloop te laten.
‘Je bent een groot deel van de ochtend weggeweest,’ memoreerde Sandén, nu met meer medelijden dan nieuwsgierigheid in zijn stem.
Zijn toonval stond Sjöberg niet aan en plotseling bedacht hij dat Sandén misschien dacht dat hij zich bezighield met iets op het persoonlijke vlak. Dat het met Margit van doen had. Dat maakte dat hij zijn politie-instinct opgaf en in plaats daarvan alle eventuele verdenkingen in die richting uit de weg ruimde.
‘Dit blijft tussen ons,’ zei Sjöberg en hij stak een vinger op om te benadrukken dat het menens was.
‘Uiteraard,’ zei Sandén verbaasd, ‘maar je hoeft niets te zeggen als je dat niet...’
‘Geen woord hierover,’ ging Sjöberg vermanend verder.
Sandén knikte met een ernstig gezicht als antwoord.
‘Ik ben bij Einar thuis geweest,’ zei Sjöberg met lage stem en hij wierp tegelijkertijd een blik naar de open deur naar de gang.
Hij nam het zekere voor het onzekere en liep erheen om hem dicht te doen. Sandén volgde hem met zijn blik, nu met een licht geamuseerde uitdrukking.
‘Er valt niets te lachen,’ zei Sjöberg serieus. ‘De man is nu drie dagen verdwenen zonder iets van zich te laten horen. Hij heeft niet gebeld, niet naar mij en niet naar een van jullie. Hij heeft zich niet ziek gemeld en ook geen vakantie opgenomen.’
‘Wat had hij dan voor verklaring?’ vroeg Sandén.
‘Hij was niet thuis! Ik weet nog steeds niet waar hij zit. Ik heb een van de buren gesproken, die vertelde dat hij elke zaterdagochtend met de auto weggaat en ’s avonds laat weer terugkomt. Afgelopen zaterdag ook, hoewel die buurman hem ’s avonds niet heeft zien terugkomen. Maar zijn auto stond er in elk geval, dus hij moet wel zijn teruggekeerd. Een verkeersongeval kunnen we dus uitsluiten.’
‘Maar dan is hij vast gewoon binnen,’ viel Sandén hem in de rede. ‘Hij heeft gewoon geen zin om met jou te praten.’
‘Wacht, moet je luisteren,’ ging Sjöberg verder. ‘Ik vroeg die buurman of Einar zijn vrouw meeneemt op die uitstapjes, maar toen begon hij te lachen en zei dat Einar Eriksson helemaal geen vrouw heeft. Heb jij niet de indruk dat Einar getrouwd is?’
Sandén dacht even na voor hij antwoord gaf.
‘Tja, ja, hij heeft zijn vrouw wel een paar keer genoemd, maar hij heeft nooit rechtstreeks over haar gesproken. Ook niet over iets anders persoonlijks trouwens. Ik ben er toch vrij zeker van dat hij een trouwring draagt.’
‘Ik heb ingebroken, Jens.’
Sandén vormde een onhoorbare ‘o’ met zijn mond.
‘Ik heb de deur opengemaakt met een loper en ben naar binnen gegaan.’
‘Ja, dat mag natuurlijk niet, dan komt de politie.’
‘Ja, maar wat moest ik dan? Die man heeft geen vrienden of kennissen die ik ken, geen familie.’
‘Dus hij heeft geen vrouw?’
‘Ja, hij heeft een vrouw, maar die zit in een of ander tehuis in Fellingsbro, waar dat ook mag liggen. En daar zit ze al heel lang. Ik heb rekeningen van tien jaar oud gevonden die daarvandaan komen. Tien jaar! Geen wonder dat hij zo chagrijnig is.’
‘Je hebt dus rondgesnuffeld in dat appartement. Ai ai ai, Conny, foei!’
‘Ik had het idee dat ik dat moest doen. Omwille van Einar. We kunnen hem toch niet gewoon laten verdwijnen; wij zijn verdomme de politie! Wie moet hem helpen met wat hem nu is overkomen als wij dat niet doen?’
‘Maar is dat niet een beetje vroeg...?’ probeerde Sandén.
‘Ik vind van niet. Er lagen kranten op de grond in de hal van zondagochtend. Hij is al vier dagen weg en als hij iemand had gehad die zich om hem bekommerde, was hij al dagen geleden als vermist opgegeven.’
‘Als hij niet zo verrekte dwars was, had hij misschien wel iemand gehad die zich om hem bekommerde,’ zei Sandén.
Hij keek mismoedig uit het raam, waar een overvloedige sneeuwbui de grijze nawinterlucht vulde. Ze zwegen allebei een tijdje.
‘Wist jij dat hij golft?’ vroeg Sjöberg uiteindelijk.
Sandén schudde zijn hoofd.
‘Of heeft gegolft in elk geval. Die golftas zag er oud uit.’
‘Waar woont hij ergens?’ vroeg Sandén.
‘Hier vlakbij,’ antwoordde Sjöberg met een knik in een diffuse richting. ‘Eriksdalsgatan. In een eenkamerflatje. Keurig netjes. Helemaal alleen, zonder vrouw. Een eenpersoonsbed en maar één stoel bij de eettafel. En aan de muur hing de trouwfoto. Een heel mooi en gelukkig paar, zou ik zeggen.’
‘Ongelooflijk,’ zei Sandén op serieuze toon.
‘En nu mondje dicht hierover. Ga verder met wat je moest doen, dan hou ik me hier een beetje zijdelings mee bezig, zogezegd.’
Sandén knikte en kwam overeind.
‘Enne...’ voegde Sjöberg eraan toe. ‘Graag ook geen insinuaties.’
Sandén knikte volgzaam en verliet de kamer.
Christer Larssons eerste vrouw was niet hertrouwd. Na de scheiding had ze haar meisjesnaam weer aangenomen en heette tegenwoordig Ingegärd Rydin. Ze bleek te staan ingeschreven op een adres in Arboga nota bene. Toen Sjöberg dat te horen kreeg, bedacht hij dat hij misschien de moeite moest nemen erheen te rijden om haar te horen. Vervolgens verwierp hij die gedachte. Hij zag in dat dat een smoesje zou zijn om de omstandigheden te onderzoeken rond het merkwaardige verhaal dat aan hem knaagde over dat stuk grond. Het was wel even genoeg zo, met een vermoord gezin en een collega die in het niets was verdwenen.
Hij nam de hoorn van de haak en toetste het nummer in van Ingegärd Rydin, maar er werd niet opgenomen. Vervolgens stond hij op en verliet de kamer. Toen hij bij Erikssons deur kwam keek hij naar binnen, zoals zo vaak de afgelopen dagen, maar ook nu zat zijn collega niet achter zijn bureau. Hij keek snel in de gang om zich heen. Er was niemand die hem zag toen hij aarzelend de donkere kamer binnen liep en besluitvaardig de deur achter zich dichtdeed. Hij deed de tl-lamp aan het plafond aan, die een paar keer knipperde en de kamer vervolgens in een ongastvrij wit licht liet baden. Sjöberg deed wat hij altijd in zijn eigen werkkamer deed: hij liep naar het bureau, knipte de bureaulamp aan, liep vervolgens terug naar de deur en doofde de plafondverlichting. Daarna ging hij naar de boekenkasten die naast het bureau stonden. Hij bleef een tijdje staan kijken en liet zijn blik langs de ruggen van de ordners en boeken glijden. Alles zag er doodgewoon uit. Erikssons bureaustoel was keurig onder het bureau geschoven en toen Sjöberg hem eronderuit trok, ontdekte hij dat die wel wielen had – zoals zijn eigen stoel – maar geen armleuningen. Hij vroeg zich af of dat te maken had met de lagere rang van zijn collega binnen het korps of dat Eriksson gewoon de voorkeur gaf aan een stoel zonder armleuningen. Hij ging er voorzichtig op zitten. Hij wilde beslist niets aan de instellingen veranderen, maar hij was vooral behoedzaam omdat de hele situatie onaangenaam aanvoelde. Hij betrad opnieuw wederrechtelijk Einar Erikssons territorium en ook deze keer gaf hem dat een onbehaaglijk gevoel.
Het bureau was netjes opgeruimd, net als dat van hem. Er lagen enkele stapels papieren in een rechte rij in de rechterbovenhoek en toen hij de bovenste papieren van elk van de stapels optilde, kon hij snel constateren dat die te maken hadden met zaken waar Eriksson aan werkte of waarmee hij onlangs bezig was geweest. Hij trok de bovenste lade uit het ladeblok rechts onder het bureau en trof uitsluitend kantoorartikelen aan: pennen en potloden, gummetjes, een nietmachine, plakband, een schaar, een potje met gekleurde paperclips en een paar notitieblokken in verschillende maten. De twee onderste blokken waren leeg, het bovenste bevatte aantekeningen van besprekingen die Sjöberg zelf had geleid. De volgende lade bevatte diverse andere spullen, waaronder een telefoonoplader, wat verpakkingen met cd’s, een doosje metalen paperclips en een zaklamp. De onderste lade zat op slot, maar Sjöberg wist hem in minder dan een minuut met behulp van een paperclip open te krijgen.
Het eerste wat hem opviel was het kaartje met tancodes van Nordea voor elektronische betalingen dat onder een plastic mapje uitstak. Hij pakte het op en bestudeerde het een tijdje terwijl de gedachten door zijn hoofd maalden. Zat Eriksson op kantoor zijn rekeningen te betalen? Maar Sjöberg zag al snel in dat dat volkomen natuurlijk was. Einar Eriksson was een computerfreak en dan gebruik je internet en niets anders om je rekeningen te voldoen. Een computer had Sjöberg in Erikssons woning niet aangetroffen en daarom moest hij zijn zaken dus van hieruit regelen. Hij wierp een verstolen blik op de computer en daarna nog een op het kaartje ter grootte van een creditcard dat hij in zijn hand had. Twee viercijferige krascodes had Eriksson inmiddels afgewerkt, dus er waren er nog een heleboel over.
Toen nam hij een besluit. Met zijn vrije hand aan het bureaublad trok hij zich op de verrijdbare stoel naar Einar Erikssons computer toe. De groene lichtdiode op het scherm gaf aan dat de monitor aan stond en het doffe gebrom van ergens onder het bureau overtuigde hem ervan dat ook de computer was ingeschakeld. Hij bewoog met de muis om het donkere scherm leven in te blazen en er verscheen een virtuele inlogknop met de tekst Einar tegen een hemelsblauwe achtergrond. Hij klikte zonder illusies op de knop en kreeg vervolgens het verzoek zijn wachtwoord in te voeren. Sjöberg slaakte een diepe zucht en zakte onderuit op de stoel. Natuurlijk was Eriksson niet ingelogd; je werd eruit gegooid als je een half uur of zo geen activiteit had vertoond.
Hij vouwde zijn handen in zijn nek en keek in de kamer om zich heen. Onpersoonlijk, zoals alles wat met Eriksson te maken had. De kamer was aanzienlijk kleiner dan die van hemzelf, en omdat één wand in beslag werd genomen door de deur en een boekenkast, eentje door alleen een boekenkast en eentje door een raam, was er maar één muur over om iets op te hangen. Behalve een trui aan een traditionele kantoorhaak hing daar niets.
Hij rolde het ladeblok terug en groef verder tussen de spullen in de onderste lade. Onder een stapel papieren met oud cursusmateriaal vond hij een kleine, lichtmetalen bokaal met de inscriptie ‘piss, 1e prijs, 6e div. 1976’. De sport waar het om ging was klaarblijkelijk voetbal, want aan beide kanten van de gegraveerde plaquette op de voet van de bokaal stond een mannetje met de armen gekruist over zijn borst en een bal onder zijn rechtervoet. Sjöberg bedacht dat ze niet zo pissig konden zijn als ze die divisie hadden gewonnen. Hij trok de conclusie dat piss had gestaan voor Polisens IdrottsSällSkap, een sportvereniging van de politie die allang ter ziele was. Hij had echt geen idee waar Eriksson die bokaal had behaald. Het moest tijdens zijn eerste aanstelling begin jaren zeventig zijn geweest. Eriksson was blijkbaar ooit een sportief type dat aan golf en voetbal deed, en Sjöberg kon zich dat maar moeilijk voorstellen. Eriksson had op zich geen overgewicht zoals zoveel anderen van hun leeftijd, maar zo op het eerste gezicht maakte hij een vrij ongezonde indruk, met een bleke huid, een slechte houding en ingevallen ogen die getuigden van te weinig slaap.
Hij legde de bokaal terug in de la en haalde een plastic map tevoorschijn die rekeningen bleek te bevatten. Rekeningen die Eriksson nog niet had betaald of onlangs had voldaan, nam Sjöberg aan. Hij legde de map voor zich op het bureau en haalde de inhoud eruit. Een rekening van verhuurder hsb voor de huur van het appartement op Eriksdalsgatan, een acceptgiro van de ica-bank, een minimale telefoonrekening en de bekende en aanzienlijk hogere rekening van verpleeghuis Solberga. Dat was alles wat er in de map zat. Hij kreeg een ingeving en rolde terug naar de computer. Het scherm was nog actief en spoorde hem nog steeds aan een wachtwoord in te voeren. Hij toetste Solveig in op het toetsenbord en floep, hij zat erin.
Terwijl zijn hart in zijn keel klopte dubbelklikte hij op het icoontje van Internet Explorer, ging naar de website van Nordea en verder naar de pagina voor particuliere bankdiensten, waar hij zijn persoonsnummer en weer een wachtwoord moest ingeven. Hij toetste het persoonsnummer in dat hij van de vrouw van de salarisadministratie had gekregen, probeerde Solveig nogmaals en tot slot kraste hij een viercijferige tancode van Erikssons kaartje tevoorschijn. Ook dit keer had hij geluk en plotseling bevond hij zich in Einar Erikssons particuliere financiën. Er liep een huivering over zijn rug en hij begon systematisch het financiële doen en laten van zijn collega van het afgelopen jaar te bekijken – dat was de maximale periode waarover je kon terugkijken.
Er kwam elke maand een bedrag van ruim 5 500 kronen binnen van Försäkringskassan, de Zweedse centrale socialeverzekeringsinstantie – Sjöberg nam aan dat dat de wao-uitkering van Erikssons vrouw was. Bovendien ontving Eriksson ongeveer 20000 kronen aan salaris. Van dit geld ging er circa 11500 kronen naar het verblijf van zijn echtgenote in het verpleeghuis, 4500 kronen naar de huur en 2500 kronen naar overige vaste lasten. De resterende 7000 kronen nam hij op via de geldautomaat en spendeerde hij naar wat Sjöberg ervan begreep aan lopende uitgaven. Een creditcard die gekoppeld was aan zijn betaalrekening bij Nordea leek Eriksson niet te bezitten, ook leek hij geen leningen te hebben. Einar Erikssons financiële zaken waren op zijn zachtst gezegd zeer overzichtelijk en wat Sjöberg bovendien kon constateren, was dat hij exact leefde naar wat hij binnenkreeg en niets had weggelegd voor de toekomst.
Hij verzekerde zich ervan dat Eriksson dezelfde printer als hij als standaard-printer had aangegeven en checkte of de wachtrij leeg was. Daarna printte hij alle informatie van Erikssons Nordea-rekening en logde uit bij de website van de bank en van de computer. Hij legde het kaartje en de map met rekeningen terug in de onderste la van het bureau, deed hem met de paperclip weer op slot en schoof de stoel terug onder het bureau. Nadat hij de bureaulamp had uitgedaan liep hij in het halfdonker naar de deur, deed hem open en ging ongezien de gang weer op.
Hij liep snel naar de printer die in de buurt van de kitchenette met de koffieautomaat stond. In plaats van te wachten tot alle papieren waren geprint, pakte hij ze een voor een uit de printer zodat passanten niet zouden kunnen zien wat erop stond. Toen alle papieren waren uitgespuwd, vouwde hij ze in vieren en stak hij ze snel in zijn achterzak.
***
Het waaide inmiddels behoorlijk en het was zwaarbewolkt; de wolken leken bereid elk moment hun inhoud over de reeds verkleumde Stockholmers los te laten. Het wolkendek verhinderde ook de veelbelovende zonnestralen van het maartse zonnetje om goed door te breken, en hoewel het pas even na drieën ’s middags was, leek het al bijna schemering.
Jamal Hamad had zijn schouders opgetrokken en zijn handen diep in zijn zakken. Niet zozeer vanwege het weer als wel om hoe hij zich voelde. Hij hoopte dat hij zich voor niets druk maakte. Het doel van zijn uitstapje was echt een afstandsschot. Honderd tegen een dat hij onverrichter zake weer naar het bureau zou moeten terugkeren. Maar dat maakte niet uit, want in dit geval wilde hij niets liever. Het was in elk geval lekker om er even uit te zijn. Westmans optreden bij de receptie, toen ze hem niet eens een blik waardig had gekeurd, bezorgde hem koude rillingen. Het was ijstijd op kantoor. Waaróm begreep hij niet precies, maar het was ontzettend onbevredigend.
Het was allemaal een halfjaar geleden begonnen, toen hij een hele avond met Westman bij de Pelikan had zitten kletsen. Zoals gewoonlijk hadden ze een heleboel te bespreken gehad en de stemming was ruw en ruig, maar hartelijk geweest. Het was laat op de avond, bijna middernacht, toen hij wilde opbreken. Zij had willen doorgaan, maar hij had voet bij stuk gehouden omdat hij de volgende ochtend vroeg zou gaan golfen. Dat dat met Bella Hansson was, en dat zij bovendien een paar straten verderop met de auto op hem stond te wachten, daar had niemand iets mee te maken. Zelfs Westman niet. Er bestond een kleine kans dat ze één en één had opgeteld en inderdaad vermoedde dat er iets tussen hen was. Met alle recht, want dat was ook zo. Het was begonnen met een belachelijke maar prestigieuze vijfkamp waarbij ze moesten bowlen, golfen, tennissen en dergelijke, en ja, het had zich wat verder ontwikkeld. Inmiddels was het over – zonder verdere rancunes. Niet van de kant van de betrokkenen in elk geval, maar misschien van de kant van Westman? Want ze had sinds die avond geen vriendelijk woord meer tegen hem gezegd en hij kon dat niet anders interpreteren dan jaloezie.
Niet dat hij enige belangstelling van haar kant had gemerkt, wat op zich te maken kon hebben met het feit dat hij tot vrij kort geleden getrouwd was. Maar ze was toch niet zo dom dat ze niet merkte dat ze speciaal voor hem was? En ook al toonde ze zelf geen belangstelling, ze kon toch moeilijk verwachten dat hij in celibaat zou leven. Of was dat het wellicht? Wilde ze hem gewoon bezitten, gunde ze hem niet dat hij met anderen samen was?
De straf voor wie haar onuitgesproken regels trotseerde was wreed. Een koele, onvriendelijke behandeling met stilzwijgen en speldenprikjes zo gauw de kans zich voordeed. Subtiel en uitgekookt. Echt iets voor een vrouw. Alleen helemaal niets voor de Petra die hij kende. Maar zijn misser was klaarblijkelijk ernstig en hij mocht nog blij zijn dat ze hem niet op zijn bek timmerde. Of misschien toch niet. Een echte ontlading met alle kaarten op tafel zou wellicht beter zijn.
Maar het ergste was dat hoe meer ze hem koeioneerde, hoe meer hij haar terug wilde hebben. Haar hébben. Wat een zieke wereld, dacht Hamad toen hij er eindelijk in was geslaagd de gecompliceerde slotmechanismen te slim af te zijn en het hek uiteindelijk opengleed.
Hij rukte een paar keer aan de deur zonder hem open te krijgen voordat hij de deurknop boven zijn hoofd ontdekte. Nog een veiligheidsmaatregel om te voorkomen dat de kinderen er in een onbewaakt ogenblik vandoor gingen. Hij kwam in de garderobe, deed de deur achter zich op slot en zette gehoorzaam zijn eigen schoenen naast die van de kinderen.
Het eerste wat hij zag toen hij weer opkeek was een groot vel papier aan de wand met portretfoto’s van Catherine Larssons beide kinderen omlijst door bloemen van kleine propjes crêpepapier in verschillende kleuren. Onder de foto’s stond in goudkleurige blokletters: Tom en Linn, we missen jullie. Onder de tekst hadden personeel en kinderen, naar beste vermogen, hun naam geschreven. Hamad moest een brok in zijn keel wegslikken. Op een tafeltje onder het vel papier stond een mooi boeket in vrolijke kleuren omgeven door knuffelbeesten.
Hij liep op zijn tenen naar binnen, voorzichtig om de gemeenschappelijke activiteit die bezig was niet te storen. Een vrouw van zijn leeftijd speelde poppenkast voor de kinderen. Ze stond met haar rug naar hem toe, verstopt achter een groot stuk triplex met een voor dat doel uitgezaagd raam op gezichtshoogte. Haar handen zaten in twee poppenkastpoppen: een krokodil en een koning, die vrolijk met elkaar in gesprek waren. De kinderen die op de grond voor het zelfgemaakte poppentheater zaten, keken met grote ogen naar de poppen. Ze waren muisstil tot de krokodil plotseling een opmerking maakte waar ze allemaal om moesten lachen. Toen draaide de leidster zich om. Ze keek Hamad snel aan en vroeg zachtjes: ‘Bent u van de politie?’
Hij vroeg zich diep vanbinnen af of dat echt zo duidelijk zichtbaar was en bevestigde haar veronderstelling. Ze vestigde haar blik op een onbestemd punt achter hem en knikte haastig in de richting waar hij vandaan gekomen was.
‘Maud staat in de keuken af te wassen, praat met haar,’ fluisterde ze, waarop ze hem weer de rug toe keerde en verderging met haar voorstelling.
Hij sloop de ruimte uit en liep weer langs de garderobe en het kleine altaar. Hij hoorde gekletter van serviesgoed en zocht zijn weg naar het geluid. Algauw bevond hij zich in de gang voor de keuken. Bij het aanrecht stond een vrouw van in de zestig. Ze had kort haar en was gekleed in een spijkerbroek en een marineblauw T-shirt met lange mouwen, die ze had opgestroopt. Ze stond diep verzonken in haar eigen gedachten en merkte Hamad niet op toen hij de keuken binnen stapte. Hij kuchte terwijl hij zijn portemonnee met zijn politiepenning uit zijn achterzak haalde.
‘O jee, ik had niet gemerkt dat er iemand was,’ verontschuldigde ze zich, liet de afwasborstel en de kunststof beker die ze aan het afwassen was los en droogde haar handen af aan haar broek.
‘Sorry dat ik stoor,’ zei Hamad. Hij hield zijn politielegitimatie met zijn linkerhand voor haar en stak zijn rechterhand uit om haar te begroeten. ‘Jamal Hamad van de politie van Hammarby.’
Ze schudde hem de hand, stelde zich voor als Maud Fahlander en maakte een gebaar naar de keukentafel.
‘Ja, hier is niets meer hetzelfde,’ verzuchtte ze en ze ging op het puntje van een keukenstoel zitten.
Hamad nam ook plaats.
‘Ik begrijp het,’ zei hij meevoelend, ‘en het spijt me werkelijk wat er is gebeurd.’
‘Je zou het liefst thuis een potje gaan zitten janken,’ zei ze en ze schudde gelaten haar hoofd, ‘maar we zijn er alle drie. Voor de kinderen. Bijna alle kinderen zijn ook hier. We hebben met elkaar en met de ouders gesproken en kwamen tot de conclusie dat dat het beste was. Om er samen over te praten en het uit te leggen aan de kinderen.’
‘Ik zag die foto’s in de gang,’ zei Hamad. ‘En dat... altaar. Mooi gedaan.’
Hij voelde zijn ogen vochtig worden en probeerde het weg te knipperen.
‘Dat hebben we vanochtend gemaakt, samen met de kinderen. Als een manier om het verdriet te verwerken,’ verklaarde Maud Fahlander.
‘Hoe nemen ze het op?’
‘Ze zijn nog zo klein, dus voor de meesten is het niet zo eenvoudig om de informatie te bevatten. We zijn niet op de details ingegaan... over hoe die moorden zijn gepleegd en zo. Maar je moet het toch vertellen... Ze horen toch al zo veel. We zeggen dat er een gemene meneer met een mes was die ze heeft gestoken. Het heeft natuurlijk onrust teweeggebracht. Ze zijn bang dat hun ook zoiets kan overkomen.’
Ze haalde diep adem voor ze verderging.
‘Ze stellen veel vragen. Sommige kinderen hebben gehuild. Er wordt veel geknuffeld en we praten veel over Tom en Linn, in positieve bewoordingen. De kinderen nemen het ondanks alles goed op, vind ik. Het is voor de ouders erger. En voor het personeel, natuurlijk.’
Ze zweeg. Hamad wist niet zo snel iets zinnigs te zeggen, dus ze bleven zo een tijdje zitten. De deur naar de naastgelegen afdeling ging open en viel met een knal weer dicht. De leidster schrok op van het plotselinge geluid.
‘Hoe ver zijn jullie?’ vroeg ze.
‘Daar kan ik helaas niets over zeggen,’ zei Hamad. ‘Maar we hebben nog niemand opgepakt. U moet weten dat deze zaak de hoogste prioriteit heeft. We zullen u uiteraard op de hoogte houden.’
Maud Fahlander zuchtte en schudde moedeloos haar hoofd.
‘Het is gestoord,’ zei ze. ‘Volstrekt onbegrijpelijk.’
Hamad was het ermee eens.
‘Ik heb wel eens meegemaakt dat kinderen ziek werden en overleden,’ ging ze verder. ‘Of verongelukten. Maar op deze manier afgeslacht...’
Ze schudde nogmaals haar hoofd.
‘Waar wilde u mij over spreken?’
Hamad huiverde.
‘Ik heb eigenlijk maar één vraag,’ zei hij.
***
Toen de spanning na zijn riskante onderzoek in de kamer van Eriksson was afgenomen voelde Sjöberg de hoofdpijn sluipend opkomen. Hij besloot die te proberen te genezen met een groot glas water en een paar droge biscuitjes, die hij in de kitchenette haalde. Hij ging ermee naar zijn kamer en ging achter de computer zitten. Toen het water en de biscuitjes op waren, was de hoofdpijn toegenomen. Hij staarde lusteloos naar het zwarte scherm voor zich. Na enige aarzeling besloot hij ten slotte opnieuw iets te gaan doen waartoe hij het recht niet had.
Hij logde in bij het strafregister en zocht op Einar Eriksson, wiens persoonsnummer hij zo langzamerhand uit zijn hoofd kende. Hij was zich ervan bewust dat zijn zoekpoging kon worden opgemerkt en als die dan ongefundeerd bleek – wat ze ook was als Eriksson plotseling weer zou opduiken – zou hij zijn toegang tot het register kwijtraken. Zijn geschiktheid als hoofdinspecteur van de recherche en als politieman zou natuurlijk ook in twijfel worden getrokken. Sjöberg probeerde zich te troosten met de gedachte dat deze overtreding vrij onbeduidend was na de inbraak in Erikssons woning en de digitale inbreuk waaraan hij zich eerder vandaag al schuldig had gemaakt. Maar wat hem zorgen baarde was dat het misdrijf dat hij op het punt stond te plegen, in tegenstelling tot de eerdere twee, vermoedelijk ontdekt zou worden. Gelukkig bleek Einar Eriksson geen strafblad te hebben en hij hoopte dat Eriksson zelf weinig interesse zou hebben om een aanklacht tegen hem in te dienen.
Zonder te weten waar hij eigenlijk naar op zoek was, belde hij daarna naar het bevolkingsregister. Hij stelde zich voor als hoofdinspecteur van de recherche, waarop hem werd verzocht op te hangen om door de ambtenaar in kwestie te worden teruggebeld. Na een paar minuten belde de man terug en kwam Sjöberg alles te weten wat er te weten viel over Einar Eriksson en zijn echtgenote, wat niet veel was. Hij maakte aantekeningen terwijl hij luisterde, en toen het gesprek was afgerond nam hij de informatie op zijn blok door.
Eriksson had geen broers of zussen en zijn ouders waren niet meer in leven. Hij was inderdaad getrouwd met ene Solveig Eriksson, geboren Jönsson. Ze waren in hetzelfde jaar geboren. Ook zij was enig kind en haar ouders waren eveneens inmiddels overleden. Ze waren sinds 1976 getrouwd, hadden geen kinderen en ze stond op hetzelfde adres ingeschreven als haar man. Eriksson was in april 2006 naar Eriksdalsgatan verhuisd van een adres in een woonwijk met rijtjeshuizen in Huddinge, waar hij sinds 1980 had gewoond. Voordien stond Einar Eriksson ingeschreven in Arboga.
Deze voor Sjöberg weliswaar nieuwe, maar niet bijster interessante informatie, deed hem eraan denken dat hij nogmaals moest proberen Christer Larssons eerste vrouw te pakken te krijgen, Ingegärd Rydin. Hij nam de hoorn van de haak en toetste het nummer in, maar ook deze keer werd er niet opgenomen. Na tien signalen gaf hij het op.
Sjöberg zuchtte luid, vouwde zijn handen in zijn nek en draaide zijn kantoorstoel een kwartslag in de richting van het raam. Hij strekte zijn benen en leunde zo ver naar achteren als maar kon. Het voorjaar liet op zich wachten; buiten voor het raam dwarrelden grote sneeuwvlokken in het rond. De wind begon aan te wakkeren. Hoewel de dagen al aan het lengen waren, schitterden alle andere lenteboden door afwezigheid. Hij had tot nu toe nog geen sneeuwklokje gezien, maar misschien lette hij gewoon niet goed op. Toen hij zijn woning aan Skånegatan vanochtend verliet, had de thermometer op -5°C gestaan en op het Hammarbykanaal lag nog steeds ijs, hoewel de boten de vaargeul in het midden voortdurend openhielden.
Zijn gedachten maalden in die banen toen de uitdrukking ‘tot op het bot verkleumd’ opdook in zijn bewustzijn. Tot op het bot verkleumd – zo voelde hij zich. Zijn ziel was tot op het bot verkleumd. Hij kende zichzelf niet meer terug. Hoe kon hij zijn geliefde Åsa zo ongevoelig bedriegen? Het was weliswaar slechts een paar keer geweest, maar toch, het was telkens met dezelfde vrouw en dat maakte dat er sprake was van een verhouding en niet van een slippertje. Hij beeldde zich in dat hij zich schaamde voor zijn doen en laten, maar gevoelsmatig was hij neutraal. Schaamteloos. IJskoud. Wat er gebeurde was in zekere zin onontkoombaar en hij hield het van zich af op een manier die hij niet herkende. Misschien moest hij eens naar een psycholoog. Iemand die zijn steeds terugkerende droom kon uitleggen, zijn gevoelens onder woorden kon brengen en hem een duwtje in de goede richting kon geven. Of nog liever: rechtstreeks, een bevel om zijn verhouding met die vrouw onmiddellijk te beëindigen. ‘Die vrouw,’ herhaalde hij bij zichzelf. Het was nu dus al zover dat hij Margit in zijn gedachten reduceerde tot ‘die vrouw’. Hij hevelde de schuld op haar over.
Hij zuchtte opnieuw. Er was een heel gezin om het leven gebracht en bovendien was Einar verdwenen. In geen van beide gevallen was al iets bereikt. Sjöberg werd overvallen door een gevoel van machteloosheid. En dan zat hij hier aan zijn eigen sores te denken. Er kwam hem opeens een beeld voor ogen: Einar die elke morgen alleen in zijn flatje wakker wordt hoewel hij al meer dan dertig jaar getrouwd is. Einar die elke dag met tegenzin naar zijn werk gaat en het daar klaarblijkelijk niet naar zijn zin heeft. Maar het is nu eenmaal het werk waarvoor hij is opgeleid, het werk dat hij zo hard nodig heeft om het verblijf van zijn vrouw in het verpleeghuis te kunnen bekostigen. Hij bedacht dat Einar Eriksson wel veel van zijn vrouw moest houden. Ondanks ziekte en ellende was hij bereid veel geld aan haar verzorging te besteden. Hij had haar niet zomaar ergens weggestopt, maar haar laten plaatsen in ‘de parel van Bergslagen; in een omgeving rijk aan natuurschoon’. Hij had haar evenmin in de steek gelaten; elke zaterdagmorgen stapte hij gewetensvol in de auto om de hele weg naar Fellingsbro te rijden. Want daar besteedde hij zijn zaterdagen toch aan?
Sjöberg ging weer rechtop zitten en wendde zich tot de computer. Met zijn rechterwijsvinger ging hij naar de website van zoekmachine Eniro. Hij ging naar de tab ‘Kaarten’ en wist na enige pogingen een kaart te vinden van de provincie Västmanland waar het plaatsje Fellingsbro op stond aangegeven. Het bleek buiten Arboga te liggen, op weg naar Lindesberg. Opeens begreep hij waarom Eriksson zijn zieke vrouw juist daar had ondergebracht; daar kwam ze vandaan. Hij liet haar verplegen, voor welke aandoening dan ook, in haar geboortestreek. Einar Eriksson groeide in Sjöbergs ogen. Maar waarom was hij daar weggegaan?
Een bescheiden klopje op de deur wekte hem uit zijn overpeinzingen. Sjöberg gebaarde Jamal Hamad binnen te komen. Hamad was voor de gelegenheid gekleed in een katoenen broek met een brede riem en een lichtblauw overhemd. Zijn donkere ogen glinsterden in de gedempte verlichting van de bureaulamp en Sjöberg herkende die blik. Die duidde meestal op geestdrift en opgewondenheid; Hamad was iets op het spoor. Desondanks liep hij schoorvoetend en ook zag Sjöberg niet iets wat wees op het lachje dat meestal aanwezig was als Hamad zijn ontdekkingen deed. Met een gebaar naar de bezoekersstoel vroeg hij hem te gaan zitten. Hamad schraapte zijn keel, maar zei niets.
‘Hoe gaat het?’ opende Sjöberg het gesprek.
‘Niets bij het tandheelkundig centrum of het consultatiebureau. Die gesprekken gingen over hele gewone dingen en ze hadden niemand in dienst die Erik heette.’
‘Maar...?’ sommeerde Sjöberg.
‘Maar wat?’
‘Ik zie aan je dat je wat hebt.’
Hamad zuchtte, maar hoewel Sjöberg glimlachte beantwoordde zijn jongere collega zijn lachje niet. Hij had een onzekere, terneergeslagen blik.
‘Ik denk dat je nijdig op me wordt.’
‘Nijdig?’ vroeg Sjöberg lachend. ‘Jezus, ik ben toch nog nooit nijdig op je geweest? Voor de dag ermee.’
‘Het is een gok,’ zei Hamad. ‘Vergezocht, maar het is gewoon een gevoel dat ik had...’
‘Meestal ben ik degene van de intuïtie,’ zei Sjöberg, nog steeds glimlachend. ‘Jij bent meer het zakelijke type.’
‘Het is helaas ook niet helemaal zakelijk...’
‘Helaas? Kom op, wat heb je op je lever?’
Hamad verstrakte en Sjöberg kon zien hoe gespannen hij was. Zo had hij hem nog nooit gezien.
‘Conny, herinner je je die trui die bij Catherine Larsson in de hal hing?’ begon hij.
Sjöberg had het gevoel dat er een ijskoude windvlaag langskwam en kreeg overal kippenvel. Opeens wist hij wat Hamad ging zeggen en hij zag in dat hijzelf onbewust tot dezelfde conclusie was gekomen. Toch had hij voordat Hamad verder kon gaan al besloten dwars te gaan liggen. Hij knikte met een argwanende uitdrukking op zijn gezicht.
‘Volgens mij is die trui van Eriksson,’ ging Hamad met neergeslagen blik verder.
‘Over welke Eriksson heb je het?’ vroeg Sjöberg.
Door zijn barse toon werd ook Hamad giftig. Zijn blik ontmoette die van Sjöberg.
‘Jezus, Einar Eriksson. Ik zei toch dat je nijdig zou worden.’
‘Natuurlijk word ik nijdig,’ schamperde Sjöberg. ‘Het was een doodgewone confectietrui. Hoeveel van die truien denk je dat er in Stockholm zijn?’
‘Honderden, misschien duizenden, dat weet ik. Maar toch denk ik dat deze van hem is.’
‘En wat is dat “helaas ook niet helemaal zakelijke”?’ vroeg Sjöberg hatelijk.
‘Ik heb aan die trui geroken,’ antwoordde Hamad met ogen die opnieuw vuur spuwden. ‘Hij rook naar Old Spice. En ik kan je zeggen dat er tegenwoordig niet veel mensen meer zijn die dat nog gebruiken.’
‘Maar Eriksson wel?’
Hamad knikte.
‘Ik stel me voor dat het ongeveer dezelfde clientèle is die Old Spice gebruikt en zijn truien bij Åhléns koopt,’ constateerde Sjöberg.
‘Getver, wat ben jij een snob,’ zei Hamad, maar Sjöberg was niet in de stemming om te bekvechten en keek hem alleen met een kille blik aan zonder wat te zeggen.
‘Erik Eriksson op Eriksdalsgatan,’ zei Hamad insinuerend.
‘Is dat het zakelijke deel van je argumentatie? Een idioot namenspelletje?’
‘Einar is Erik.’
‘Einar is verdwenen.’
‘Des te aannemelijker, in het licht van deze nieuwe ontdekking.’
‘Maar Jamal, in godsnaam! Wat heb je dan ontdekt?’
‘Dat Einar Erik is.’
‘Gebaseerd op een Åhléns-trui?’
‘Gebaseerd op getuigenverklaringen van het crèchepersoneel.’
Sjöberg werd helemaal koud vanbinnen en voelde een brok groeien in zijn keel. Hij stond plotseling op en liep naar het raam. De zon scheen inmiddels uit een strakblauwe hemel, wat slecht rijmde met hoe hij zich voelde. Met zijn rug naar Hamad vroeg hij zo beheerst mogelijk: ‘Wat heb je gedaan, Jamal?’
‘Ik heb het crèchepersoneel een foto van Einar laten zien. En zij hebben bevestigd dat Einar Erik is. Dat Einar honderd procent zeker Erik is. Er zijn geen vraagtekens, Conny.’
‘Je hebt mijn orders getrotseerd, Jamal.’
‘Je zou het ook zo kunnen zien dat ik je orders heb opgevolgd en nog wat extra’s heb gedaan. En dat was ongelooflijke mazzel, want nu weten we het zeker.’
Sjöberg stak zijn handen in zijn zakken en zuchtte gelaten. Een grote hijskraan in het industriegebied aan de overkant van het kanaal draaide een halve slag rond. Er hing een bouwkeet aan, zo’n vijftig meter boven de grond.
‘Jij had dat gevoel ook, hè?’ vroeg Hamad voorzichtig.
‘Dat wil ik niet zeggen,’ antwoordde Sjöberg. ‘Maar ik begreep wat er komen zou toen je over die trui begon. Het lag ergens achter in mijn hersenpan te knagen.’
Hij wendde zich weer tot zijn collega.
‘Waarom ben je niet eerst naar mij gekomen?’
‘Ik wilde eerst wat meer body hebben. Wat ook nodig bleek, nu jouw reactie was zoals verwacht.’
Sjöberg ging weer zitten. Ze zwegen allebei geruime tijd. Sjöberg trommelde met zijn vingertoppen op het bureau. Zijn blik was op iets ver achter zijn assistent gevestigd.
‘Wat doen we nu?’ durfde Hamad uiteindelijk te vragen.
‘We moeten een opsporingsbericht doen uitgaan.’
‘Op welke gronden?’
‘Dat hij al vier dagen spoorloos is.’
‘Vier – hoe kom je daaraan?’
‘De nacht van zaterdag op zondag.’
‘Je bedoelt toen de moorden zijn gepleegd?’
‘Ik bedoel dat ik bepaalde naspeuringen heb gedaan en tot de conclusie ben gekomen dat hij zaterdagavond laat met de auto is thuisgekomen, maar Dagens Nyheter van zondagochtend niet van de mat heeft gehaald.’
‘O, shit,’ zei Hamad met een waarderende blik.
‘Op Einars werkkamer hangt ook een trui van hem. Stuur die naar het forensisch lab en vraag ze eventuele haren en dergelijke te vergelijken.’
‘Aha, daar ben je dus binnen geweest?’
Sjöberg gaf geen antwoord op die vraag. Hij begon opeens helder te denken.
‘Ik zal contact opnemen met Einars bank om bevestigd te krijgen dat hij die woning van Catherine Larsson heeft gefinancierd.’
‘Denk je dat dan?’
‘Daar ben ik van overtuigd. Einar leeft van niets. Alles wat er over was nadat hij zijn woning had betaald, ging naar Catherine Larsson. Hij heeft zijn rijtjeshuis in Huddinge in het voorjaar van 2006 verkocht, vlak voordat Catherine haar appartement kocht.’
Hamad keek hem verbijsterd aan.
‘Maar zijn vrouw dan? Die moet toch merken dat er twee miljoen op de rekening ontbreekt?’
‘Zij woont niet thuis. Ze zit al minstens tien jaar in een verpleeghuis, wat ook wordt bekostigd van Einars politiesalaris.’
‘Dus Einar leidt een dubbelleven, wie had dat gedacht... Maar dat verklaart in elk geval die geheimzinnigdoenerij. En zijn grimmige gezicht.’
Sjöberg moest opeens denken aan Sandéns weergave van hoe het crèchepersoneel tegen ‘Erik’ aankeek.
‘Hij speelt altijd met de kinderen...’ liet hij zich ontvallen.
Hamad keek hem vragend aan.
‘Einar was gelukkig met Catherine Larsson,’ zei Sjöberg. ‘De kinderen waren gek op hem. Wat is er misgegaan?’
Ze hadden de kernvraag nu lang genoeg vermeden. Hamad sprak nu vrijuit.
‘Denk jij dat Einar ze heeft vermoord?’
Sjöberg dacht even na voor hij antwoord gaf.
‘Wat weet je eigenlijk van mensen in het algemeen? De meeste moorden vinden plaats tussen de vier muren van de woning. Ik heb grote moeite om Einar als een rücksichtslose kindermoordenaar te zien. Maar ik moet toegeven dat ik bijna net zoveel moeite heb om me hem voor te stellen als een zorgzame huisvader.’
Hamad knikte nadenkend.
‘Met twee vrouwen bovendien,’ voegde hij eraan toe.
‘Bekritiseer je hem daarom?’
‘Mwa... Nee, niet als die vrouw al zo lang ziek is zoals jij zegt. Wat mankeert ze?’
‘Dat zal ik uitzoeken. Ik ga morgenvroeg naar Arboga.’
Sjöberg nam het besluit op het moment dat hij het zei.
‘Arboga?’
‘Dat verpleeghuis waar ze wordt behandeld ligt buiten Arboga,’ verduidelijkte Sjöberg. ‘Bovendien woont Christer Larssons eerste vrouw daar en haar krijg ik niet te pakken.’
‘Zouden we ons niet moeten richten op het vinden van Einar?’ vroeg Hamad.
‘Absoluut. Dat is het doel van mijn reis. Ik kan me een aantal verschillende redenen indenken waarom Einar verdwenen is.’
Hij nodigde zijn jonge assistent uit daar invulling aan te geven en Hamad hapte dankbaar: ‘Hij kan Catherine Larsson en haar kinderen hebben vermoord en het veld hebben geruimd. Die vrouw kan iets vertellen wat ons helpt hem te vinden. Of hem te begrijpen.’
Sjöberg knikte goedkeurend en Hamad ging verder met zijn speculaties: ‘Christer Larsson kan de moordenaar zijn. Dan is het waarschijnlijk dat het om een klassieke crime passionnel gaat. Het kan lastig zijn... om Einar te vinden. Jij hebt Christer Larsson ontmoet, denk je dat hij in staat is...?’
‘Hij is depressief. Woont alleen en heeft geen alibi voor de nacht van de moord. Hij is een boom van een kerel, Einar zou niet veel tegen hem kunnen beginnen. Ik moet Larssons ex-vrouw te pakken zien te krijgen.’
‘Hij heeft geen strafblad,’ viel Hamad hem in de rede.
‘Einar ook niet.’
Hamad trok één wenkbrauw op, maar zag af van commentaar.
‘Als Einar het gedaan heeft, heeft hij zoals gezegd vier dagen de tijd gehad om het land uit te komen,’ merkte Hamad op.
‘Ik denk niet dat hij daar geld voor heeft,’ zei Sjöberg. ‘Hij zit al aan zijn plafond. Maar ik zal zijn financiën onmiddellijk tot op de bodem toe uitzoeken.’
‘Je lijkt al heel wat te weten,’ merkte Hamad op.
‘Zoals ik al zei heb ik bepaalde naspeuringen gedaan.’
‘Toch edelmoedig dat hij zijn wettige echtgenote niet in de steek laat. Zeker nadat hij een andere vrouw had leren kennen.’
‘Of laf. Jamal, roep de anderen op voor werkoverleg om 17 uur. Rosén ook, zeg dat het belangrijk is. Vertel nog niets hierover, voorlopig laten we ze onbevooroordeeld verder werken met waar ze mee bezig zijn. En jij regelt dat opsporingsverzoek voor Einar.’
‘Aangehouden bij verstek?’
Sjöberg keek hem met een kille blik aan.
‘Verdwenen in de ruimste zin van het woord.’
***
Even voor vijven druppelde iedereen binnen op het politiebureau voor de vergadering waarvoor Hamad ze telefonisch had opgeroepen. Sandén bleef voor de deur staan om de sneeuw die hij deze onberekenbare maartdag mee naar binnen bracht van zijn schoenen te stampen. Westman liep doelbewust naar de balie toen ze zag dat Jenny er zat.
‘Ik hoorde dat je vanavond bezoek krijgt,’ zei ze zonder omwegen.
‘Ja,’ antwoordde Jenny blijmoedig, ‘Jamal komt langs.’
Sandén probeerde de natte sneeuw uit zijn haar te verwijderen door zijn hoofd, tot vermaak van Lotten, als een hond heen en weer te schudden.
‘Dat zou ik je afraden,’ zei Westman.
Jenny keek haar verbaasd aan.
‘Ik begrijp niet...’
Lotten moest luidkeels lachen om Sandén, waardoor hij zich waarschijnlijk nog wat extra uitsloofde.
‘Het is een slecht idee,’ ging Westman verder. ‘Hij is geen goede jongen.’
‘Nee?’
‘Nee, je moet oppassen met hem.’
Sandén was klaar met zijn onemanshow en kloste naar de receptie.
‘Maar waarom dan? Wat heeft hij gedaan?’ wilde Jenny weten.
Petra Westman leunde voorover en zei: ‘Hij eet meisjes als jij voor het ontbijt.’
Of het naar aanleiding van deze informatie was of door de opvallende binnenkomst van haar vader was moeilijk te zeggen, maar er verspreidde zich een lachje over Jenny’s gezicht.
‘Daar is geen woord Frans bij,’ zei Sandén lachend. ‘Luister maar niet naar haar, meid. Zij is ons eigen orakel hier op het politiebureau.’
Hij wierp een blik op de grote klok aan de muur.
‘We hebben nog veertig seconden, Westman. Kom op.’
***
‘Het onderzoek heeft een onverwachte wending genomen,’ waren Sjöbergs openingswoorden.
Het was kwart over vijf en midden op tafel in de ovale blauwe kamer stond een blad met baguettes, dat Jenny daar een paar minuten eerder had neergezet.
‘Tast trouwens toe,’ zei Sjöberg met een gebaar naar de broodjes.
Zelf zat hij op de grens van misselijkheid en nam hij genoegen met de fles mineraalwater die hij al in zijn hand had, maar zijn collega’s wisten er wel weg mee.
‘Eerst wil ik even weten of er verder nog iemand iets heeft. Petra en Jens?’
‘Catherine Larsson hield zich in dit land bezig met poetsen, nergens anders mee,’ zei Petra Westman.
‘En dat deed ze meesterlijk volgens de klanten met wie we hebben gesproken,’ vulde Sandén aan. ‘Ze vroeg negentig kronen per uur en ze werkte zo’n dertig uur per week. Dat is dan 2700 zwarte kronen per week. Dat is mooi, maar bij lange na niet voldoende voor een appartement in Hammarbyhamnen.’
‘Niets geks met de klanten,’ ging Westman verder. ‘Ze zitten behoorlijk verspreid over Stockholm en de voorsteden, kwamen tamelijk normaal over en waren ontzet over wat er was gebeurd. We moeten die gezinnen door het strafregister halen, maar tot nu toe zijn we niets verdachts tegengekomen. Geen van hen kende haar eigenlijk privé.’
‘Mooi zo,’ zei Sjöberg. ‘Ga verder met de klanten en check ze in het register. Ondanks wat ik nu ga vertellen.’
Er was een plotselinge spanning waarneembaar in de ruimte. Er werd niet meer gekauwd en Sandén ging rechtop zitten. Westman duwde een pluk haar achter haar oor. Hamad legde zijn baguette op tafel en deed zijn armen voor zijn borst over elkaar. Rosén keek op van zijn notitieblok. Alle blikken waren op Sjöberg gericht.
‘Jamal heeft nog een bezoek aan de crèche van de kinderen Larsson gebracht,’ begon Sjöberg. ‘De geheimzinnige “Erik” is nu geïdentificeerd en het is gebleken dat hij – zoals verwacht – de woonlasten van Catherine Larsson betaalde.’
Sjöberg laste een korte pauze in voordat hij verderging. Het enige wat je in de kamer hoorde was het zwakke geruis van het ventilatiesysteem.
‘Wat ik nu ga vertellen is zeer gevoelige informatie en ik wil dat jullie die ook als zodanig behandelen. Het is vertrouwelijk en ik wil alle aanwezigen op het hart drukken dat alles tussen deze muren moet blijven tot we meer weten. De zaak moet ook onbevooroordeeld en professioneel worden behandeld, zoals altijd. Ongeacht ieders persoonlijke mening.’
Je kon een speld horen vallen. Sjöberg vouwde zijn handen voor zich op tafel en liet zijn blik langs zijn toehoorders gaan, als om hun onuitgesproken belofte met betrekking tot respect en professionaliteit af te dwingen.
‘Catherine Larssons weldoener heet niet Erik,’ zei Sjöberg. ‘Hij heet in werkelijkheid Einar Eriksson.’
Iedereen zat een paar seconden roerloos. Toen liet Rosén zijn pen op tafel vallen en leunde hij met zijn lange lijf weer achterover op de stoel. Hamad greep zijn broodje ham-kaas en bracht het naar zijn mond. Westman schudde haar hoofd en keek Sjöberg aan met een blik die hem leek te vragen terug te nemen wat hij zojuist had gezegd. Sandén trad op als tolk voor hen allemaal.
‘Godallejezus,’ was het enige wat hij zei.
Sjöberg liet het nieuws even betijen voordat hij opnieuw het woord nam.
‘We hebben de volgende feiten: de moord op Catherine Larsson en haar kinderen heeft ergens tussen zaterdagavond en zondagochtend plaatsgevonden. Omstreeks die tijd is ook Einar verdwenen. Hij is sinds 1976 getrouwd met Solveig Eriksson, meisjesnaam Jönsson, en zij bevindt zich in Solberga, een verpleeghuis met als postadres Fellingsbro, buiten Arboga. Ze wordt daar verpleegd sinds 1977, waarvoor weten we niet. Volgens een buurman van Einar gaat hij elke zaterdagmorgen met de auto weg en komt hij pas ’s avonds weer terug. Ik heb het geverifieerd met het verpleeghuis en hij gaat dan inderdaad naar Solberga. Hij zit elke zaterdag aan het ziekbed van zijn vrouw. Bovendien brengt hij daar ook altijd de kerst, oudejaarsavond en haar verjaardag door. Je kunt de klok erop gelijkzetten. De buurman heeft hem afgelopen zaterdag niet zien thuiskomen, maar de volgende ochtend vroeg stond de auto weer op zijn plaats, dus hij is wel teruggekomen. Dagens Nyheter van zondag heeft hij echter niet opgeraapt uit de gang. Dat is wat we hebben.’
Rosén, Westman en Sandén maakten uitvoerig aantekeningen. Hamad wijdde zich aan zijn broodje.
‘Wat betreft de financiën komen de maandelijkse stortingen van 5000 kronen op Catherine Larssons rekening overeen met opnamen van Einar. De aankoop van het appartement is gefinancierd met geld dat Einar kreeg toen hij het rijtjeshuis in Huddinge verkocht waar hij tot april 2006 heeft gewoond, dat wil zeggen, vlak voordat Catherine Larssons appartementstransactie plaatsvond. Bijna heel Einars salaris gaat op aan het dekken van de behoeften van de familie Larsson en aan het betalen van de verpleeghuisplek van zijn echtgenote. Het kleine beetje dat overblijft gaat naar zijn eigen voeding en huisvesting. Dat is wat we weten. Opmerkingen?’
Drie stemmen probeerden zich tegelijkertijd kenbaar te maken, maar die van Sandén klonk het hardst.
‘Hoe zijn jullie hierachter gekomen?’
‘Jamal herkende de trui in het appartement en koppelde die aan Einar. Het crèchepersoneel heeft Einar aan de hand van een foto geïdentificeerd. Het forensisch lab gaat nu haren en dergelijk onderzoeken om wetenschappelijk bewijs te verkrijgen dat die groene trui inderdaad van Einar is.’
‘Is het mogelijk dat de kinderen Larsson eigenlijk van Einar zijn?’ vroeg Rosén.
Die gedachte was nog niet bij Sjöberg opgekomen.
‘Die mogelijkheid is natuurlijk aanwezig,’ antwoordde hij. ‘Ik zal het Bella vragen als we de uitslag van Christer Larssons vaderschapstest krijgen. Als hij niet de vader van de kinderen is, gaan we verder met Einar. Hadar, ik wil dat jij een huiszoekingsbevel voor de woning van Einar uitvaardigt. Jens, jij doet die huiszoeking samen met Petra. Vergeet de auto niet, die staat op de parkeerplaats voor de flat. Hoor ook de buren als jullie daar zijn. Alleen de bewoners in datzelfde pand is voldoende. Waar we vooral nieuwsgierig naar zijn is of iemand hem zaterdagavond met de auto heeft zien thuiskomen of dat iemand hem weer heeft zien weggaan. Alle schoenen in het appartement moeten onmiddellijk naar Bella om te worden vergeleken met de afdrukken op de plaats delict. Ook materiaal voor het vergelijken van vingerafdrukken. Neem iets wat geschikt lijkt; het boek op zijn nachtkastje, als dat er is.’
Sjöberg probeerde zich te herinneren of hij iets dergelijks had gezien, maar constateerde dat hij dat dan nog wel zou weten.
‘Of een beduimeld kookboek,’ voegde hij er voor de zekerheid aan toe. ‘Jamal, neem jij Einars computer door. Zelf ga ik morgenochtend vroeg naar Arboga om Einars vrouw Solveig te horen en Ingegärd Rydin, Christer Larssons ex. We laten de andere draden niet helemaal los, maar de focus van het onderzoek ligt nu op het lokaliseren van Einar. Zijn verdwijning is immers van aanzienlijk belang in deze zaak.’
‘Hij is óf de moordenaar óf hij is vermoord,’ verduidelijkte Sandén. ‘Is hij de moordenaar, dan ligt hij op dit moment in Uruguay op het strand. Is hij vermoord, dan ligt hij op de bodem van het Hammarbykanaal. In beide gevallen is het even onmogelijk om hem te vinden. Wordt hij gezocht?’
‘Sinds ongeveer een uur. Naar wat wij weten heeft hij geen geld om langere tijd in het buitenland door te brengen, maar je weet maar nooit. Jamal, jij krijgt ook als taak te onderzoeken of hij het land uit is met het vliegtuig, de trein, de boot of iets anders wat kan worden opgespoord. En ik wil dat je zijn bankrekening bewaakt.’
‘Wat zou de reden zijn dat hij zich Erik noemt in zijn relatie tot Catherine Larsson?’ vroeg Westman.
‘Ja, daar kunnen we alleen maar over speculeren,’ antwoordde Sjöberg. ‘Om de een of andere reden wilde hij zijn identiteit geheimhouden. Voor haar of voor de omgeving, of voor allebei. Vermoedelijk ook omwille van zijn vrouw.’
‘Alles rond deze verhouding is geheim,’ constateerde Sandén. ‘Er zijn nooit telefoontjes gepleegd tussen Einar en Catherine Larsson. En kijk alleen maar naar de manier waarop het geld van zijn rekening op die van haar belandde. Volstrekt onmogelijk op te sporen. Toch durfde hij zich regelmatig te laten zien op de crèche.’
‘Moeten we hier niet mee naar de pers?’ vroeg de officier van justitie.
‘Daar wil ik zo lang mogelijk mee wachten. Uit consideratie met Einar.’
‘En als hij de moordenaar is?’ vroeg Westman.
‘Ik geef er de voorkeur aan hem te zien als slachtoffer tot het tegendeel is bewezen. Hij is politieman. Hij heeft geen strafblad. Hoe zou jij in een dergelijke situatie behandeld willen worden?’
Westman knikte in gedachten verzonken en ook geen van de anderen had bezwaren.
‘Heeft hij geen vrienden?’ durfde Sandén te vragen.
Sjöberg haalde zijn schouders op.
‘Ik ken Einar niet privé. Als een van jullie iets persoonlijks over Einar te vertellen heeft dat van belang kan zijn voor dit onderzoek, dan zijn jullie meer dan welkom om dat aan mij kenbaar te maken. Onder vier ogen,’ voegde hij eraan toe om het belang van loyaliteit ten aanzien van hun collega nog verder te onderstrepen. ‘We moeten kijken wat er bij de huiszoeking naar voren komt. Adressen, telefoonnummers, correspondentie.’
‘Moeten we de buren van Catherine Larsson en Vida Johansson niet opnieuw horen?’ vroeg Hamad. ‘Met betrekking tot Einar, bedoel ik.’
‘Absoluut. We moeten vooral Christer Larsson opnieuw horen, maar daar wil ik mee wachten tot ik met Ingegärd Rydin heb gesproken. Neem jij die verhoren ook op je?’
‘Tuurlijk. Hoe lang blijf je weg, Conny?’
‘Ik kom na gedane zaken zo snel mogelijk terug. Uiterlijk vrijdagmiddag. We houden regelmatig contact.’
Sjöberg kwam overeind en de overige deelnemers aan de bespreking volgden zijn voorbeeld. Alleen Petra Westman zat wat bezwaard te draaien op haar stoel terwijl ze haar notitieblok dichtsloeg.
‘Einar is toch niet óók dood, hè?’ vroeg ze zachtjes. Ze keek Sjöberg met gefronst voorhoofd aan.
Ondanks het schrapen van de stoelen op het parket bleef iedereen steken in zijn bewegingen en werden er nog drie paar ogen op Sjöberg gericht. Hij rechtte zijn rug en schoof zijn stoel met zo’n besluitvaardigheid terug dat die met een klap tegen de rand van de tafel aan kwam.
‘Hij leeft,’ antwoordde hij stellig. ‘En hij vertrouwt erop dat wij hem helpen.’
***
De zon had een tijdje geschenen, dat wist hij zeker, want er was meer licht dan gewoonlijk door de smalle spleet naar binnen gekomen. Nu werd het langzaam donker buiten, hij kon bijna niets meer zien. Hij was erin geslaagd sinds vanochtend wakker te blijven. Niet omdat zijn bestaan op de een of andere manier draaglijker was geworden, maar omdat hij zo ontzettend naar de nacht verlangde om urenlang te kunnen slapen. In blokjes van tien minuten weliswaar, maar toch.
Nu zat hij tegen de ijskoude buitenmuur geleund en luisterde naar geluiden van buiten. Hij hoorde het doffe geloei van een brandweerauto, gevolgd door de gebruikelijke sirene. Op het ritme van het alarm van de hulpdiensten probeerde hij de touwen waarmee zijn handen op zijn rug waren gebonden losser te krijgen, maar daar slaagde hij niet in. De touwen gaven geen millimeter mee en hij was ervan overtuigd dat zijn inspanningen nergens toe leidden. Maar wat moest hij anders? De hoop dat het oprekken uiteindelijk resultaat zou geven, hield hem geestelijk op de been. Hij kon de marteling niet meer aan, de pijn bonkte in elk gewricht van zijn lichaam en hij was nat en koud tot op het bot.
Hij zette zich met zijn tenen in de spleet tussen een paar vloertegels af en slaagde erin zich een klein stukje omhoog te werken tegen de muur. Het was voldoende om zijn verstijfde lichaam te kantelen zodat hij op zijn knieën terechtkwam. Daarna liet hij zijn lichaam, met de rechterschouder eerst, op de grond vallen. Het deed pijn, maar daar probeerde hij niet te veel aandacht aan te besteden. Hij schoof zijn coconachtige lichaam met de vastgebonden voeten tegen de muur en slaagde er op die manier in de paar decimeter naar de waterbak te overbruggen. Moeizaam stak hij zijn nek zo ver omhoog dat hij zijn gezicht in het water kon leggen en een paar levensbrengende druppels op kon likken. Daarna was hij zo uitgeput dat hij minutenlang op zijn zij lag te hijgen. Hij had nu zonder meer kunnen slapen, maar probeerde dat zo lang mogelijk uit te stellen. Hij wilde nog een paar uur wakker blijven om zich daarna over te geven aan de aangename omarming van de slaap.
Het knarste onder zijn hoofd en toen hij weer op krachten was gekomen kronkelde hij een eindje bij het harde brood vandaan, ver genoeg om een stukje met zijn mond omlaag te kunnen als hij op zijn buik rolde. De snelle beweging leverde een brandend gevoel in zijn rechterschouder op en hij kreunde van de pijn. Als een reptiel stak hij zijn tong enkele keren uit naar het stuk brood, tot het uiteindelijk lang genoeg bleef vastplakken en in zijn mond belandde. Hij deed voorzichtig zijn hoofd omlaag en kauwde zorgvuldig, zijn voorhoofd tegen de grond, voordat hij zijn nek boog en slikte.
Hij probeerde te roepen, maar er kwam alleen een zwak gesis uit zijn keel. Zijn stem had hij de eerste nacht al stuk geschreeuwd. Het maakte trouwens toch niet uit, want er leek hier deze tijd van het jaar toch niemand langs te komen. Maar binnenkort, over een paar weken al, zou de schuur opengaan voor het seizoen en zou het gereedschap dat erin stond weer gebruikt worden. Aarde, de knieën van hun broek waren pikzwart van de aarde, maar wat maakte het uit? Zo hoorden jongetjes eruit te zien in het voorjaar. Aarde was schoon en de geur van de potgrond vulde de auto toen hij achteruit de parkeerplaats bij hun huurflat af reed. De jongens zaten te kibbelen op de achterbank en plotseling schoot er een voetje naar voren tussen zijn eigen stoel en de stoel van zijn echtgenote in.
‘Ophouden!’ zei hij zo streng mogelijk. ‘Dat is gevaarlijk, in de auto moeten jullie stilzitten zodat jullie nergens tegenaan komen, want dan kunnen we op een andere auto botsen en dat willen we niet, toch?’
‘Waar is dat ding voor?’ vroeg kleine Tobias nieuwsgierig.
‘Dat is de handrem.’
‘Mag ik eraan trekken?’
‘Nee, je mag nergens aan zitten in de auto, dat is heel gevaarlijk.’
‘Wat gebeurt er dan?’
‘Als je aan de handrem trekt, stopt de auto meteen en dan kan iemand ons van achteren aanrijden.’
Tobias draaide zich om om door de achterruit te kijken.
‘Maar er rijdt niemand achter ons!’ riep hij enthousiast. ‘Ik mag toch wel even...’
‘Andreas, let op je broertje,’ onderbrak zijn echtgenote de jongen.
Toen wendde ze zich tot haar man en zei met een scheef lachje: ‘Twee uur is meer dan voldoende...’
‘Moet je je indenken dat je daar achttien jaar aan vastzit,’ verzuchtte hij met gespeelde berusting.
De jongens waren de hele weg naar de stad zeer levendig en ze moesten meerdere keren vriendelijk doch dringend zeggen dat ze een beetje rustiger aan moesten doen. De weg waarop ze reden liep parallel aan de rivier en de stralen van de zon glinsterden vrolijk in het zwarte water. Daar waar de bebouwing van de stadskern wat dichter werd remde hij af om uiteindelijk tot stilstand te komen. Hij parkeerde de auto langs de speels kabbelende rivier.
‘Ik ren alleen even naar de schoenmaker om mijn schoenen op te halen,’ kondigde hij aan.’ Ik ben zo terug, jongens, daarna rijden we naar jullie moeder.’
‘Mag ik rijden? Mag ik alsjeblieft voorin zitten!’ smeekte Tobias.
De sterk op de proef gestelde oppas gooide het bestuurdersportier met een klap dicht en stak zijn hoofd door het zijraampje naar binnen, dat hij halfopen had gedraaid.
‘Nee, mannetje, dat mag niet. Denk erom, lief zijn voor tante Meisje!’
Voordat hij zijn hoofd weer terugtrok, wierp hij haar een handkus toe en kreeg er zelf een ten antwoord alvorens hij zich omkeerde en de straat in liep. Pas toen kwam de reactie van de oudste van de twee broertjes.
‘Oké!’ hoorde hij hoe Andreas hem vanaf de achterbank achterna riep, ongetwijfeld met de beste voornemens.