Vrijdagochtend
Zo bevond Conny Sjöberg zich, negenenveertig jaar oud, voor het eerst oog in oog met zijn oma. Hij herkende onmiddellijk de hoge jukbeenderen en de smalle, lange neusrug van zijn eigen spiegelbeeld. Signe Sjöberg had een trotse houding. Ze stond kaarsrecht in de deuropening, gekleed in een eenvoudige maar elegante japon en comfortabele schoenen met een hak. Ze keek hem argwanend aan met een intens blauwe blik achter een bril met een stalen montuur.
‘Wat kan ik voor u doen?’ wilde ze weten toen Sjöberg, volledig in beslag genomen door het bestuderen van haar gelaatstrekken, niets zei.
‘Mijn naam is Conny Sjöberg en ik denk dat u... dat jij,’ corrigeerde hij zichzelf toen hij besefte dat ze familie waren, ‘mijn oma bent.’
Ze staarde hem aan zonder te laten blijken wat ze dacht.
‘Mag ik binnenkomen, dan kunnen we even praten?’
Ze bekeek hem van top tot teen en nadat ze, naar het leek, hem op basis van zijn uiterlijk had goedgekeurd deed ze een paar stappen achteruit om hem binnen te laten in haar appartement. Sjöberg voelde zich opgelaten toen hij in haar halletje stond, met zijn handen als een verlegen schooljongen gevouwen voor zich. Nadat ze de voordeur dicht had gedaan, keerde ze hem de rug toe en liep met – voor een vijfennegentigjarige – onverwacht kwieke passen door de hal naar de woonkamer. Een van de stoelen bij de eettafel was al uitgetrokken en daar ging ze op zitten. Er lag een opengeslagen krant op tafel met daarnaast een potlood en een gummetje. Sjöberg trok de conclusie dat hij haar had gestoord midden in de hoofdbreker van Dagens Nyheter, wat, zo wist hij uit ervaring, behoorlijk irritant kon zijn. Iets erfelijks misschien? Hij trok een stoel naar achteren en ging ook zitten.
Ze bestudeerde zijn bewegingen met een duidelijke scepsis. De sfeer in de kleine flat was verzadigd van onwil en hij was vastbesloten uit te zoeken waarom.
‘Klopt het dat jij mijn oma bent?’ begon Sjöberg met een vriendelijk lachje op zijn lippen.
Haar antwoord liet even op zich wachten, maar daarna zei ze kort en op scherpere toon dan hij had verwacht: ‘Dat is niet ondenkbaar.’
‘Neem me niet kwalijk, maar je lijkt niet erg blij me te zien,’ probeerde Sjöberg.
‘Zou dat dan moeten?’
Sjöberg moest lachen en voelde dat hij werd meegetrokken in een soort psychologisch machtsspel waar hij de oorzaak niet van begreep. Hij besloot te proberen een eventueel gevecht te vermijden en open kaart te spelen.
‘Ik ben opgegroeid in de veronderstelling dan mijn oma en opa voor mijn geboorte al waren overleden. Gisteren heb ik ontdekt dat opa is gestorven toen ik negen was, maar dat jij nog in leven bent. Ik was zoals je zult begrijpen zeer verbaasd over die ontdekking, maar ook blij omdat ik opeens een oma had. Maar nu heb ik het gevoel dat jij niet bepaald zo blij bent om mij te zien.’
Ze keek hem zonder iets te zeggen met een ijzige kilte in haar ogen aan. Op het eerste gezicht was hij positief verrast geweest over haar vitale uitstraling en haar glasheldere blik, maar nu meende hij dat het eenvoudiger zou zijn als ze van het meer verwarde soort was geweest.
‘Zou je mij kunnen uitleggen waarom?’ ging Sjöberg verder.
‘Dat kan je moeder je wel vertellen.’
Is het dus ‘wij’ tegen ‘zij’? dacht Sjöberg. Hoeveel kon hij over zijn moeder zeggen zonder haar in diskrediet te brengen?
‘Zij is niet van het spraakzame soort. Geloof me, ik heb het al vaak geprobeerd, maar ze wil absoluut niet over het verleden praten. Maar je moet weten dat ze nooit iets onaardigs over opa of jou heeft gezegd.’
‘Dat had er nog bij moeten komen. We hebben haar nooit enig kwaad gedaan,’ antwoordde zijn grootmoeder.
Haar blauwe ogen staarden recht in die van hem. Ze stond voor wat ze zei en Sjöberg moest veel moeite doen om niet zelf een andere kant op te kijken.
‘Ben jij van mening dat ze jou wat heeft aangedaan? Jullie? Dan zou ik heel graag willen weten wát.’
‘Ze heeft mijn zoon van het leven beroofd,’ antwoordde Signe Sjöberg met vaste stem.
Sjöberg werd helemaal koud vanbinnen. Wat moest dit betekenen? Maar hij behield zijn zakelijke toon toen hij probeerde zijn oma te bewegen hem toegang te geven tot de ontbrekende puzzelstukjes van zijn leven.
‘Kun je wat meer in bijzonderheden treden? Ik heb geen idee wat je wilt zeggen.’
‘Ik probeer niet iets te zeggen. Jij bent degene die mij aan het praten probeert te krijgen over dingen die al lang geleden in de vergetelheid hadden moeten raken.’
‘In de vergetelheid? Ik heb het gevoel dat jij het weigert te vergeten, oma.’
Ze schrok op bij het laatste woord. Klaarblijkelijk kon ze zijn aanspreekvorm niet waarderen.
‘Ik dacht dat papa ziek was,’ vervolgde Sjöberg. ‘Ik weet nog dat hij lang in het ziekenhuis heeft gelegen voor hij stierf. Ik mocht nooit bij hem op bezoek, en ik heb nooit begrepen aan welke ziekte hij leed.’
‘Ziekte!’ riep ze uit. ‘Het was geen ziekte, hij heeft maandenlang met ernstige brandwonden op de intensive care gelegen voordat zijn lijdensweg eindelijk ten einde was.’
‘Brandwonden?’ vroeg Sjöberg met een huivering. ‘Vertel me alsjeblieft wat er is gebeurd.’
‘Dat had je moeder moeten doen. Waarom zou ik hier het verleden gaan zitten oprakelen?’
‘Omdat ik het vraag,’ zei Sjöberg en hij toonde zijn open handpalmen als om aan te geven dat hij geen verborgen bedoelingen had. ‘Omdat jouw zoon mijn vader is. Omdat ik er recht op heb het te weten.’
‘Je moeder en jij hebben jullie rechten verspeeld. Ik ben je niets verschuldigd.’
Ze bleef hem stug aankijken. Signe Sjöberg leek een sterk iemand die je liever niet tegen je in het harnas joeg. Maar haar kleinzoon vond het gemakkelijker om met dit soort mensen om te gaan dan met het zich onderwerpende, ontwijkende soort waartoe zijn moeder behoorde. Hij besloot een beroep te doen op haar verstand en zich te harden tegen haar ijskoude onderzoekende ogen.
‘Ik was drie jaar oud. Ik begrijp dat ik deelachtig ben aan het misdrijf dat tegen mijn vader is gepleegd, maar ik heb helemaal geen herinneringen aan die tijd. Ik voel dus ook geen schuld. Ik heb het idee dat de schuldvraag enorm belangrijk voor jou is, dus daarom vraag ik je nogmaals: vertel wat er is gebeurd.’
Haar ogen gaven geen blijk van wat ze dacht, maar Sjöberg merkte dat haar lippen verstrakten. Hij wachtte zwijgend tot ze uiteindelijk wat zei.
‘Er brak brand uit in jullie huis. Jullie lagen allemaal in dezelfde ruimte te slapen, maar zij werd wakker en nam jou mee naar beneden, naar de tuin. Alleen jou. Christian liet ze in de vlammen achter. De mannen zijn er uiteindelijk in geslaagd hem eruit te halen, maar toen was het al te laat. Hij heeft nog een paar maanden geleefd, maar wat was dat voor leven?’
Geen tranen, zowel haar blik als haar stem was vast, maar haar bitterheid was overal in de kamer voelbaar. Al die bitterheid was gericht op zijn moeder. En klaarblijkelijk ook op hemzelf. Omdat hij het geluk had gehad aan een brand te ontkomen die had gewoed toen hij net drie jaar oud was; omdat zijn moeder in de eerste plaats haar zoontje uit het brandende huis had geholpen en niet haar man. Sjöberg kreeg een brok in zijn keel. Dit was dus zijn moeders lot; nadat ze haar man en haar huis had verloren, had ze ook nog de schuld gekregen voor het onvervangbare verlies en was ze bovendien verstoten door haar schoonouders.
Sjöberg kreeg ineens een dringende behoefte om te vertrekken; hij kon het niet opbrengen om hier bij deze onmenselijke steenklomp van een oma te blijven zitten en de klappen op te vangen van haar absurde aantijgingen. Uiterlijk behield hij echter zijn gebruikelijke kalmte toen hij overeind kwam.
‘Het spijt me dat het zo gelopen is,’ zei hij. ‘Ik vermoed niet dat wij elkaar nog zullen zien. Het beste, oma.’
Ze keek terug met een blik die niets onthulde van wat ze dacht. Hij keek haar nog een paar seconden aan voordat hij zich rustig omdraaide en vertrok.
***
Westman zat uiteraard al op haar kamer toen Hamad daar tegen negenen langskwam. Hij meende de avond ervoor en die ochtend voldoende zelfvertrouwen te hebben opgebouwd om met waardigheid bij haar binnen te stappen en te zeggen wat hij gezegd wilde hebben. Tegelijkertijd vervloekte hij zichzelf dat hij dat niet eerder had gedaan. Wat op zich lastig was geweest omdat hij geen idee had gehad van wat het probleem was. Maar toch. Het kon nooit kwaad om de lucht te klaren. Als hun relatie tenminste wat betekende.
Hij trok zijn jack uit, smeet het op het bureau, ging met resolute passen naar de kamer van Westman en liep zonder te kloppen naar binnen. Ze keek hem vanaf haar bureaustoel met een lege blik aan. Hij deed de deur achter zich dicht en plofte zonder om toestemming te vragen op de bezoekersstoel. Hij leunde achterover, zijn handen op de armleuningen en zijn benen over elkaar geslagen, en keek haar peinzend aan. Haar blik was volledig uitdrukkingsloos.
‘We moeten praten,’ zei hij.
‘O.’
Verachting.
‘Ik herhaal: ik weet wat je denkt, maar dat is je reinste nonsens. We moeten dit uitzoeken. Voor jou, voor mij en voor het team.’
‘Voor het team?’
‘Dat gespuis van de directie dreigt met overplaatsing als wij niet kunnen samenwerken.’
‘Je maakt me wel bang, zeg. Dan ben ik zeker degene die kan opkrassen?’
Ironie. Hoe kon ze er nu zo zeker van zijn dat hij zich in de gevarenzone bevond en niet zijzelf?
‘En jij hebt geen idee van wat ik denk,’ voegde ze eraan toe.
Hij hardde zich, probeerde er zelfverzekerd uit te zien hoewel zijn handen zouden trillen als die van een oude alcoholist als hij de armleuningen zou loslaten.
‘Dat weet ik wel. Jij denkt dat ik mijn nachten besteed aan het drogeren en verkrachten van vrouwen. En dat ik alles nog film ook.’
Hij probeerde koel te klinken, maar had vuurrode wangen en het was niet uitgesloten dat zijn stem ook een beetje trilde. Hij was bang dat ze nog een uitbarsting zou krijgen, weer op hem zou gaan inhakken. Maar ze bleef op haar stoel zitten. Ze fronste alleen haar wenkbrauwen en glimlachte minzaam.
‘Denk ik dat? Ik denk dat daarmee bewezen is dat dat klopt. Ik zie dat als een bekentenis.’
‘Doe dat niet. Ik kan bewijzen dat ik onschuldig ben.’
‘Tuurlijk. Het is immers heel waarschijnlijk dat jij hier iets vanaf zou weten als je er niet bij betrokken bent. Het gaat als een lopend vuurtje, begrijp ik.’
Meer ironie.
‘Toen ik jou die vrijdag in november in het Clarion achterliet, ben ik naar huis gegaan en hebben Lina en ik het besluit genomen te gaan scheiden. We hebben bijna de hele nacht zitten praten. De volgende ochtend hebben we de spullen verdeeld en heb ik haar naar haar ouders gebracht. Je kunt haar bellen om het te vragen als je me niet gelooft.’
Westman luisterde. Nog steeds zonder zichtbare interesse, maar ze onderbrak hem niet.
‘Na die cursus over lichaamstaal, toen wij buiten de Pelikan afscheid namen, ben ik door Bella met de auto opgehaald. We zijn naar haar huis gegaan en ik ben daar blijven slapen. Wij hebben een tijdje een relatie gehad. Dat is iets waar verder niemand wat mee te maken heeft, maar ik vertel het je nu omdat dat moet. Vraag haar er maar naar, dan heb je zekerheid.’
Hij zag iets nieuws in Westmans ogen, iets wat er niet eerder was geweest. Ze zei nog steeds niets, maar dacht na. Hamad meende wel een vaag vermoeden te hebben van wat er in haar hoofd omging. Als hij nu onschuldig was – hoe kon hij dan weten welke data in deze wirwar van belang waren?
‘Ik heb wat rotzooi op de computer gevonden,’ legde hij uit.
Een leugentje om bestwil; hij vond niet dat ze hoefde te weten dat hij niet de enige was die de onaangename en vernederende beelden had gezien.
‘Pas kortgeleden. Ik heb niet zo goed gekeken, wilde zulke troep eigenlijk niet zien. Maar ik zag voldoende om te begrijpen wat er is gebeurd. En de datum stond in de ene hoek.’
Westman fronste haar voorhoofd, argwanend nu.
‘En die andere datum, hoe kom je daaraan?’
Dus ze vroeg het in elk geval. Hij zou er niet in slagen haar de waarheid te onthouden, dat er nog iemand was die het filmpje had gezien. Maar er was hoop. Hij had haar nieuwsgierigheid weten te wekken.
‘Iemand heeft die beelden vanaf mijn e-mailadres verstuurd.’
‘Foto’s?’
‘Dat filmpje.’
‘Was het een filmpje? Dus geen foto?’
‘Het was een filmfragment. Zoals ik al zei, heb ik niet zo goed gekeken.’
‘Je liegt,’ constateerde Westman. ‘Ik heb een foto op jouw computer aangetroffen, geen filmpje. En die heb ik gewist. Als er bovendien iets van jouw computer was verstuurd, waren de sporen uitgewist. Die foto was vanaf mijn e-mailadres verstuurd.’
‘Dus je bent in mijn computer geweest?’
‘Ik moest immers bevestigd krijgen dat jij het was.’
Nu hadden ze een dialoog. De argumenten werden zakelijk tegenover elkaar gezet en dat was een goed begin.
‘Maar ik was het niet,’ zei Hamad.
‘Wat jij zegt klopt niet.’
‘Luister naar me, Petra. Iemand heeft vanaf jouw computer een foto verstuurd en vanaf de mijne een filmpje. Op mijn computer staan dus geen sporen, behalve dat de foto die vanaf jouw computer was verstuurd op de mijne stond, maar die heb jij gewist. En je hebt gelijk, ik ben er door de geadresseerde achter gekomen dat dat filmpje vanaf mijn e-mailadres was verstuurd. Ik wilde je ontzien, dacht dat het beter voor je was als je het niet zou weten.’
‘Wat niet zou weten?’
‘Dat meer mensen dan ik dat filmpje hebben gezien.’
‘Naar wie was dat filmpje gestuurd?’ wilde Westman weten.
Ze keek nu eerder verdrietig dan boos. Hij voelde dat hij dicht bij het doel was, begon te ontspannen. Zijn stevig op elkaar geklemde kaken ontspanden, de druk op zijn slapen – die er al een halfjaar zat – verminderde. Het liefst van alles wilde hij haar omhelzen; ze zag eruit of ze dat wel kon gebruiken.
‘Dat ga ik niet vertellen. Maar wees maar gerust. Hij heeft het niet meer. Je moet me vertrouwen. Vertrouw je me?’
Westman bestudeerde hem een paar seconden aandachtig. Ze was op de stoel in elkaar gezakt, alsof alle lucht haar ontnomen was.
‘Hoe ben je erachter gekomen dat diegene dat filmpje had?’ vroeg ze met een bijna bedroefde uitdrukking op haar gezicht. ‘En dat het van jou afkomstig was?’
‘Speurwerk,’ zei Hamad met een glimlach. ‘Ik ben politieman, zoals je wellicht weet.’
‘Was het Conny?’
Hij schudde verbaasd zijn hoofd.
‘Hadar?’
Nog grotere verbazing. Was hij de enige die niet wist waar het hier eigenlijk om ging?
Maar nu kon hij zich niet langer inhouden. Hij had maanden naar dit moment verlangd, ook al was het nooit zo duidelijk geweest als nu. Hij kwam overeind en liep om het bureau heen, trok haar voorzichtig uit de stoel overeind en legde zijn armen om haar heen.
‘Dit heb ik al heel lang willen doen,’ fluisterde hij in haar haar. ‘Vertel me nu wat je is overkomen.’
Hij voelde hoe ze ontspande en haar hoofd tegen zijn schouder legde.
‘Ik vertrouw je,’ verzuchtte ze.
En ze vertelde.
Toen hij een uur later bij haar wegging, was dat met gemengde gevoelens. Enorme opluchting dat de kou uit de lucht was. Vastbesloten De Tweede Man, zoals Petra hem noemde, te vinden. En met een bittere smaak in zijn mond door de nasleep van de zo langverwachte vertrouwelijkheid. Toen Petra zich met een grote glimlach op haar gezicht had laten ontvallen dat ze de laatste tijd op liefdesgebied eenmaal succes had gehad, maar dat het niets zou worden. Niets kón worden. Hij vroeg zich af waarom. Kon betekende meestal ‘bezet’ en daar hield hij niet van. Of was het misschien zo dat de gedachte aan iemand hem überhaupt niet beviel?
Ze had het geheel onbekommerd weggelachen. Hij had spijt dat hij het had gevraagd.
***
De zesde dag begon hij de moed op te geven. Hij voelde zich nu zo zwak dat hij niet meer vasthield aan tijden en zich niet langer druk maakte om wanneer hij mocht slapen en wanneer hij wakker moest zijn. Hij kon er al evenmin zeker van zijn of zijn slaap daadwerkelijk slaap was, want hij gleed in en uit een soort droomtoestand die mogelijk bewusteloosheid was. Hij maakte zich ook niet meer zo druk om de kou die hij interpreteerde als het begin van het einde. De enige kleine mogelijkheid die hij zag, gaf hij echter niet op; hij bleef de touwen om zijn polsen halsstarrig oprekken – korte rukjes telkens wanneer hij daarvoor de energie kon opbrengen.
Het bergje brood was gisteren bijgevuld, maar hoewel zijn maag pijn deed van de honger kon hij zich er niet toe zetten te eten. Zijn mond had geen trek. Bovendien werd hij afgeschrikt door de omstandige en pijnlijke procedure om bij het brood te komen en wat kruimels naar binnen te krijgen. Hij was daarentegen naast de waterbak gaan liggen en dwong zichzelf af en toe een paar druppels op te likken. Hij lag onbeweeglijk, met pijnlijke, verdoofde ledematen en wisselde nu alleen nog maar van houding als het absoluut noodzakelijk was.
Gedachten en dromen losten elkaar af, vloeiden samen en soms werd hij in totale verwarring wakker zonder te weten waar hij zich bevond. Zowel zijn gedachten en herinneringen als de opdringerige werkelijkheid kwelden hem, meer dan de aanhoudende pijn. In zijn droom kon hij echter wel af en toe worden bevrijd van het lijden dat nu zijn totale bestaan vormde. Tijdens de momenten dat hij wakker was had hij geen dromen. Alleen een pijnlijke constatering dat het leven hem ook nu weer in zijn gezicht uitlachte, met de steeds terugkerende herinnering aan de schuld die hij met zich meedroeg en die hij ook in de toekomst met zich zou meedragen. En dan alle herinneringen die hem achtervolgden, herinneringen aan het leven dat hij had geleefd. Dat erbarmelijke, zinloze leventje waarin hij zich had verloren die meidag lang geleden, toen de geur van pas gemaaid gras zijn neusgaten vulde, de geur van aarde waaruit nieuw leven zou ontspruiten, de geur van de bloeiende heg aan de overkant van de straat. Een meidag waarop de zon aan een helderblauwe hemel stond en de wind het water van de rivier speels deed rimpelen. En in het blonde haar van zijn echtgenote speelde toen ze in de rij stond voor de kiosk waar ze meende zo meteen twee lolly’s te gaan kopen, maar waar ze voorgoed al haar woorden zou kwijtraken.
Er zaten een paar musjes onder de afvalbak de kruimels van een ijshoorn op te pikken. De vogeltjes verplaatsten zich met kleine sprongetjes rond de begerenswaardige buit en toen ze een oog op de auto wierp, zag ze daar ook van alles bewegen. Een van de jongens, waarschijnlijk de jongste van de twee, Tobias, was overeind gekomen en ze meende te zien dat hij tussen de stoelen door naar de bestuurdersplaats klom. Ze wierp een blik op haar horloge en bedacht dat Einar nu toch wel op de terugweg moest zijn. De klant voor haar in de rij was op dat moment klaar met zijn bestelling en ze was aan de beurt.
‘Hebben jullie ook lolly’s?’ vroeg ze de man achter de balie en ze wierp opnieuw een blik op de auto, waar de jongens zich tot haar opluchting niet op de voorstoel bevonden, maar eerder tussen de stoelen hingen, nu met hun gezicht omlaag en in het gunstigste geval bezig om weer naar de achterbank te klauteren.
‘Tuurlijk,’ antwoordde de verkoper en hij hield haar een pot voor waar ze uit vele lolly’s in verschillende kleuren en maten kon kiezen, maar waaruit ze om de een of andere reden een zwarte pakte, en met die in haar hand eerst een paar aarzelende stappen in de richting van de langzaam rollende auto zette en vervolgens begon te rennen, eerst met kleine, ongeruste stappen en daarna met grote, lompe passen op haar schoenen met hakken. Ze spurtte naar de auto, die nu sneller achteruit rolde in de richting van het glinsterende water.
Voordat de achterwielen over de rand verdwenen was ze bij de auto en probeerde ze het portier aan de passagierskant open te rukken, maar de auto gleed bij haar vandaan. Ze schreeuwde het uit en haar angstige blik ontmoette de ogen van een van de jongens – ze zou zich nooit herinneren van wie – ; twee verbaasd opengesperde ogen vanaf de achterbank, terwijl de auto over de rand van de kade ging. Hij verdween met onverwachte snelheid van de verharde promenade waar zij stond en belandde met een zware, luide plons in het zwarte water. Ze stond even als verlamd en zag dat de auto snel vol water liep door het halfopen raampje aan de bestuurderskant. Met een gil die door merg en been ging, zowel bij de kioskhouder als bij de mensen die zich in de buurt bevonden en van wie hij er zelf een was, sprong ze vervolgens in het ijskoude water en verdween na diep adem te hebben gehaald onder het oppervlak. Tijdens haar strijd tegen onmogelijke krachten, waarbij ze onmiddellijk gezelschap kreeg van hemzelf en twee onbekenden die toevallig langsliepen, werd de auto steeds dieper naar de bodem getrokken om ten slotte op een diepte te blijven liggen die de slecht toegeruste en algauw vermoeide personen in het snelstromende water niet konden bereiken.
Vertwijfeld, uitgeput en hijgend, lieten ze zich uiteindelijk op de kant hijsen – op de grond die nooit meer vast onder hun voeten zou aanvoelen. In het water was alleen nog de zwarte lolly maar te zien die vredig langs de kant dobberde.
***
Met kloppend hart en zo kwaad dat zelfs zijn oren rood werden, ging Sjöberg in de auto zitten en probeerde zijn ademhaling onder controle te krijgen. Hij voelde een enorme aversie voor dat bittere en egocentrische wezen dat zijn oma moest voorstellen, maar werd zich tegelijkertijd ook vanbinnen bewust van iets warms. Terwijl hij daar voorovergebogen over het stuur zat, de motor nog uit, en probeerde na te denken, merkte hij dat het gevoel van warmte steeds meer plaats innam en uiteindelijk was alle boosheid ten aanzien van deze gevoelloze oma vervangen door een nieuwe soort bewondering voor zijn moeder.
Opeens zag hij zijn moeder voor zich zoals ze eruit had gezien toen ze jong was, voordat ze weduwe werd. Met behulp van oude foto’s die hij had gezien creëerde hij een nieuw beeld van zijn jonge moeder; het beeld van een levenslustige jonge vrouw met een warme glimlach. Het beeld van een andere vrouw dan die hij kende, sterk en geborgen, het leven nog voor zich. Gelukkig getrouwd, een huis op het platteland, haar zoontje in haar armen. Een vrouw wier leven op een dag werd verwoest door een brand waardoor ze eenzaam in een ongastvrije voorstad van een vreemde stad belandde met drie zware lasten: een zoontje dat ze helemaal alleen moest opvoeden, het verdriet om haar tragisch omgekomen levenspartner en bovendien de grote schuld waarmee haar schoonouders haar hadden belast.
Het zwijgen, de geheimzinnigdoenerij, het was allemaal alleen omwille van hem geweest. Om hem te beschermen voor alles waar ze niet over kon praten: het verdriet om zijn vader en de herinneringen aan de brand. Tegenwoordig ging men heel anders om met rampen, maar dat was de methode die haar het meest natuurlijk had geleken toen ze haar zoon moest laten opgroeien tot een zelfstandig en gelukkig mens. En daar was ze goed in geslaagd. Als je tenminste niet lette op wat er de laatste tijd in zijn hoofd was omgegaan; zijn tijdelijke mentale meltdown – maar dat overkwam alle mensen. De midlifecrisis misschien? Als die überhaupt bestond.
Sjöberg zuchtte en draaide de contactsleutel om. Er was een nieuw blad geschreven in de geschiedenis van zijn moeder. Van hemzelf. En hij zou doen wat hij kon om zijn verworven kennis om te zetten in iets wat positieve invloed had op de relatie tot zijn moeder. Maar dat moest wachten. Nu zou hij zich op Einar Erikssons oude werkelijkheid storten.
***
Voor de tweede keer tijdens zijn bezoek aan Arboga bevond Sjöberg zich bij een receptie en vroeg hij naar degene die daar het langste werkte. De geüniformeerde jongeman met wie hij sprak verwees hem naar een kamer aan het eind van een gang op de derde verdieping.
De kamer werd gedeeld door de inspecteurs van politie Möller en Edin, beiden in de zestig. Möller was een lange pezige man met een onmiskenbaar Zuid-Zweeds dialect, terwijl Edin een kale, breedgeschouderde man van gemiddelde lengte was. Sjöberg stelde zich voor en werd verzocht plaats te nemen in een van de twee bezoekersfauteuils die langs de muur achter de deur stonden. Möller bood hem iets te drinken aan en verdween terwijl Edin op zijn bureaustoel naar Sjöberg toe rolde. Ze wisselden enkele woorden over de lawaaierige renovatie een paar kamers verderop en de waterschade die daar de aanleiding toe was geweest. Toen Möller een schaal met fruit en een paar flesjes Ramlösa op het tafeltje tussen de fauteuils in had gezet en zelf ook had plaatsgenomen, vertelde Sjöberg de reden van zijn komst.
‘Ik werk aan een zaak waarbij een vrouw en haar twee kleine kinderen met doorgesneden keel in hun huis zijn aangetroffen. Daar hebben jullie misschien wel over gehoord.’
Dat hadden beide inspecteurs.
‘Twee mannen die in dit onderzoek figureren hebben hun wortels in Arboga en de reden dat ik hier in de stad ben, is dat ik hun familieleden heb gehoord. Die verhoren hebben om verschillende redenen niet veel opgeleverd, maar een van die mannen heeft hier in de stad bij de politie gewerkt, dus ik bedacht dat jullie misschien ook wat zouden kunnen bijdragen. Jullie werkten hier blijkbaar begin jaren zeventig al?’
‘Dat klopt,’ zei Edin en Möller knikte instemmend.
‘Wordt hij verdacht van die moorden?’ vroeg Möller in zijn brede Skånse dialect.
‘Nee,’ antwoordde Sjöberg, niet geheel naar waarheid, ‘maar hij speelt een centrale rol in deze zaak en nu is hij verdwenen.’
‘En die andere man, is hij ook in rook opgegaan?’ vroeg Edin.
‘Nee, maar hij ligt in het ziekenhuis en is niet in staat ons te helpen.’
‘Hoe heet hij dan, die politieman?’ vroeg Möller.
‘Hij heeft hier tussen 1975 en 1980 gewerkt en heet Einar Eriksson.’
Beide inspecteurs keken elkaar aan met een blik die Sjöberg niet kon duiden.
‘Herinneren jullie je hem?’ vroeg hij.
Edin leunde voorover. Hij zat met zijn ellebogen op zijn knieën, deed zijn hand voor zijn mond en knikte ernstig. Möller leunde achterover en haalde diep adem voordat hij antwoord gaf.
‘Wij hebben hem zeer goed gekend. Afschuwelijk wat er is gebeurd. Het heeft Einar enorm aangegrepen.’
‘De arme stakker,’ vulde Edin aan en hij schudde somber zijn hoofd.
Sjöberg fronste onthutst zijn voorhoofd. Ging dit over iets wat hij geacht werd te weten?
‘Nu kan ik het niet volgen. Wat is er met Einar gebeurd?’ vroeg hij.
‘Sorry, ik dacht dat je dat wel wist,’ zei Möller. ‘Ja, waar moet ik beginnen?’
‘In het kort was het zo,’ verklaarde Edin, ‘dat Einar en zijn vrouw, Solveig, op de kinderen van de buren zouden passen. Twee kleine ventjes, drie en vijf jaar oud of zo. De kinderen moesten daarna op het werk van de moeder worden afgeleverd – een kapsalon in het centrum. Op weg daarnaartoe moest Einar – die de auto aanvankelijk bestuurde – even een boodschap doen. Het duurde nogal even, dus Solveig nam het stuur over en reed naar de kiosk bij de rivier om snoep te kopen voor de jongens. Ze parkeerde de auto naast de kiosk, met de voorkant naar de weg en de achterkant naar het water. In die tijd was er daar bij de rivier geen reling en het liep wat omlaag. Terwijl zij aan het kopen was, is de auto gaan rollen en...’
Edin onderbrak zichzelf en keek zijn collega sommerend aan. Sjöberg zat met alle spieren in zijn lichaam gespannen en wachtte ontzet op het vervolg, hoewel hij wel kon raden hoe het zou aflopen. Möller nam het over.
‘Solveig rende naar de auto om te proberen de ramp te voorkomen. Maar daar slaagde ze niet in en de auto reed het water in. Een van de raampjes was open, dus de auto liep snel vol water en zonk naar de bodem. Met de kinderen erin. Solveig is erin gesprongen en heeft geprobeerd de portieren open te krijgen. Einar was ook gearriveerd en hielp mee, evenals nog een paar mensen. Maar je weet hoe moeilijk zoiets is als de hele auto onder water is. En daarna was het natuurlijk afschuwelijk om oog in oog te staan met die arme buren. Ja, godallemachtig, wat een ellende was dat.’
Sjöberg was van zijn stuk gebracht. Daar had Einar dus dertig jaar mee rondgelopen: de herinneringen, de angst, alle schuldgevoelens die zo’n gebeurtenis met zich mee moest hebben gebracht. Wat een last.
‘Werd Solveig gestraft?’
Edin moest lachen, een korte, toonloze lach.
‘Nou en of. Maar niet in de juridische zin van het woord.’
‘Niet in de juridische zin van het woord’ flitste het door Sjöbergs hoofd, maar de gedachte kreeg geen kans om wortel te schieten.
‘Ze is nooit meer zichzelf geworden,’ ging Edin op sombere toon verder. ‘De eerste dagen schreeuwde ze alleen maar, probeerde het gebeuren te verklaren, zich te verontschuldigen, vergeving te krijgen, de schuld op zich te nemen, zichzelf te vergeven. En vervolgens zweeg ze. Ze lag eerst in het ziekenhuis, vrij lang volgens mij, maar daarna heeft Einar haar in een of ander tehuis laten opnemen. Hij heeft nog drie jaar in de stad gewoond. Je kunt je voorstellen wat een leven hij hier had. Er werd gefluisterd, medelijdend gekeken en gewezen. En het regende natuurlijk beschuldigingen. Maar hij verdroeg het. Omwille van Solveig.’
‘Hij was elke dag aan het werk en deed wat hij moest doen,’ vervolgde Möller met bewondering in zijn stem. ‘Hij was niet meer dezelfde vrolijke vent als vroeger, maar hij was er en vocht door. Al zijn vrije tijd bracht hij door met Solveig, eerst in het ziekenhuis, en daarna in dat tehuis. Het duurde drie jaar voordat hij de hoop opgaf en naar Stockholm verhuisde.’
‘Nee, hij heeft de hoop niet opgegeven,’ zei Sjöberg. ‘Hij kocht een rijtjeshuis waar ze zouden wonen als zij weer beter was. En hij bezoekt haar nog steeds elke zaterdag. Hij zit daar dan twaalf uur lang bij haar, maakt wandelingen en praat tegen haar. Ook haar verjaardag, Kerstmis en oud en nieuw brengt hij met Solveig door.’
‘Dus Einar is ook meer dan voldoende gestraft,’ zei Edin. ‘En Solveig had niets verkeerd gedaan. Dat kleine ventje was gek van auto’s. En ongehoorzaam. Hij had de handrem losgemaakt hoewel hem uitvoerig te verstaan was gegeven dat hij niets in de auto mocht aanraken. Maar ze had die jongens natuurlijk niet alleen moeten laten.’
‘Ze had een beetje slimmer kunnen parkeren,’ was Möllers commentaar. ‘Maar ach, iedereen maakt fouten. In de meeste gevallen loopt het toch goed af. Na het ongeluk hebben ze een reling aangebracht bij de rivier, zodat het niet nog een keer kon gebeuren.’
Sjöberg wierp een blik op het fruit op tafel, maar had opeens geen trek om ervan te eten. Hij was geschokt door het verhaal over het levenslot van Einar en zijn echtgenote. Geschokt, maar ook vol bewondering voor zijn collega die zijn Solveig nooit in de steek had gelaten.
‘Je noemde ook nog een tweede man,’ zei Edin. ‘Hoe heet hij?’
‘Zijn naam is Christer Larsson,’ antwoordde Sjöberg.
Beide inspecteurs keken elkaar weer aan en de koude rillingen liepen Sjöberg over de rug na Edins volgende commentaar.
‘Christer Larsson was de vader van de twee jongetjes.’
De gedachten duizelden door Sjöbergs hoofd. Hij vervloekte zichzelf, vroeg zich af waarom die gedachte niet eerder bij hem was opgekomen. Overweldigd door de nieuwe informatie rondde hij snel de ondervraging af en bedankte zijn collega’s.
‘Ik moet mijn gedachten ordenen,’ zei hij en hij liet ze weer aan het werk gaan zonder het fruit of het mineraalwater te hebben aangeraakt.
***
In de moeilijke uren die volgden op de verbijsterende catastrofe, en met zijn geliefde echtgenote in het ziekenhuis, nam hij de vreselijke taak op zich om bij de kapsalon langs te gaan. Vervolgens had hij de moeder terzijde gestaan, soms met zijn arm om haar schouders, en naar het duiken naar de kinderen gekeken. Pas toen Christer uiteindelijk was gearriveerd, geëscorteerd door een paar geüniformeerde politiemensen, was de verdeeldheid begonnen.
Ze hadden alle vier in het donkere labyrint van het verdriet gewandeld, maar niet samen. Alleen hij was in staat geweest Solveig te ontmoeten. Ze schreeuwde van wanhoop en vertelde keer op keer met steeds gebrokener stem hoe het ongeluk in zijn werk was gegaan. Hij streelde haar en probeerde haar te troosten, deelde de schuld met haar, maar naarmate de tijd verstreek verdween haar wil om nog iets met hem te delen. Uiteindelijk had ze haar vertwijfelde pogingen om zich vast te klampen aan hun gezamenlijke bestaan opgegeven, nam alléén de hele schuld op zich en sloot zich af. Er waren geen woorden die haar absolutie konden verlenen voor de strengste rechter – zijzelf – dus zweeg ze.
De schuld die Ingegärd niet in schuimbekkende tirades tegen Einar uitspuwde, stortte ze uit over Christer. Ze had Christer de verantwoordelijkheid gegeven voor de kinderen toen ze naar haar werk was gegaan. Christer had de kinderen lichtzinnig onder Einars hoede achtergelaten – Einar had helemaal geen ervaring met kinderen, hij had de kinderen zonder ook maar enig verantwoordelijkheidsgevoel in een snikhete auto midden op straat achtergelaten samen met een vrouw die nog minder verantwoordelijkheidsbesef had, een vrouw zonder intuïtie, een vrouw die niet wist hoe onbezonnen, onvoorspelbaar kinderen zijn.
Christer probeerde zich vertwijfeld te bevrijden van de last die hem was opgelegd door die door te geven aan Einar, en dat gebeurde in een sissende woordenvloed van expliciete formuleringen over beschaamd vertrouwen, trouweloosheid en zelfzucht. Die later overging in vulgaire beschuldigingen met betrekking tot zijn keuze van echtgenote en beeldende beschrijvingen van haar onevenwichtige karakter.
Uiteindelijk werd het stil. Ten slotte waren ze alle vier zo ver uit elkaar gegroeid dat er niets meer te zeggen viel. Ieder van hen koos zijn eigen eenzaamheid. Ingegärd en Christer konden niet leven met de stilte in het appartement en hielden het geen van beiden uit in de aanwezigheid van degene die ze het meest van alles herinnerde aan de overleden kinderen. Ze pakten hun spullen en vertrokken ieder een andere kant op. Zelf bleef hij nog drie jaar in het appartement wonen dat van Solveig en hem was geweest. Drie jaar vol verwijten van zichzelf en anderen, en met één doel voor ogen: zijn vrouw te helpen terug te keren naar een normaal leven.
Toen die drie jaren waren verstreken, gaf hij het op. Hij kon niet langer de dubieuze blikken verdragen die hem op straat werden toegeworpen, kon de herinneringen niet meer aan die hem achtervolgden, waar hij ook ging. Daarom verhuisde hij naar de drukte en anonimiteit van de grote stad. Hij kocht een rijtjeshuis voor Solveig en hemzelf en weigerde de droom over een leven samen met de meest fantastische vrouw die hij ooit had leren kennen, op te geven.
Tot hij op een dag Kate zag. Een eenzame Aziatische vrouw omringd door kale koppen en zwarte bomberjacks. Klootzakken die ervandoor gingen zo gauw hij zijn stem verhief. Hij hoefde niet eens zijn politielegitimatie te tonen voordat ze uiteenstoven. Maar Kate was geschokt geweest. Hij had vaderlijk zijn arm om haar heen geslagen en haar een glas frisdrank met wat lekkers erbij aangeboden in een lunchroom in de buurt. Ze vroeg hoe hij heette en hij zei Eriksson. Misschien had ze het niet goed verstaan, misschien klonk het ingewikkeld of gewoon saai. Ze noemde hem Erik en dat maakte hem niet uit. Hij vond het wel prettig. Ze praatten over haar leven in het ongastvrije land, over haar verlangen naar huis, naar de Filippijnen, maar ook over de voordelen van Zweden en over haar kindjes die het hier zo naar hun zin hadden.
Ze had hem op een gegeven moment een foto van haar en haar gezin laten zien, en de schrik sloeg hem om het hart toen bleek dat ze met Christer getrouwd was. Hij had het gevoel of iemand hem met een honkbalknuppel onder de gordel had geslagen toen hij alles met hernieuwde kracht ervoer: de angst, het verdriet, de schuld.
Hij probeerde haar te stoppen; hij wilde geen inbreuk maken op Christers territorium, wilde geen oude gevoelens tot leven roepen, niet bij zichzelf of bij hem. Maar Kate, met haar charmante familiaire en open manier van doen, was niet tegen te houden. Ze had iemand ontmoet die naar haar luisterde, iemand die tussen de brede ruggen in het parkje Björns trädgård een kleine verdwaalde Filippijnse met heimwee zag, dus luchtte ze haar hart en vertelde een verhaal over depressies en ontoegankelijkheid, over nachtmerries, vervreemding en stemmingswisselingen. En hij begreep het; er was niemand die beter begreep hoe het was om met Christer samen te leven. Hij gaf haar de steun die ze zo hard nodig had om het te kunnen volhouden.
Ze bleven elkaar zien. Ze wilde hem niet laten gaan en hij kon haar niet loslaten; meende dat de voorzienigheid iets speciaals in petto had gehad toen hun wegen elkaar kruisten. Toen zij en Christer uiteindelijk besloten uit elkaar te gaan en ze hem opgelucht maar met een spoor van verlatenheid in haar donkere ogen vertelde dat zij en de kinderen naar een huurflatje in de buitenwijk Fittja zouden gaan, was de bedoeling van hun ontmoeting hem duidelijk. Het was tijd om de hoop op een normaal gezinsleven in het rijtjeshuis in Huddinge op te geven. Hij had een nieuwe kans gekregen om aan zijn verplichtingen te voldoen, om een fractie van de grote schuld die hij ten aanzien van Christer Larsson had af te lossen. Hij bood haar een voor alle betrokkenen aanzienlijk aangenamere oplossing aan.
Hij werkte hard en er bleef weinig over voor hemzelf, maar wat kon hem meer vreugde schenken dan de nabijheid van deze bruinogige en zijdezachte kindjes, de aanblik van hun vriendjes en vriendinnetjes op de crèche en het lichte, comfortabele appartement met uitzicht over het water? Dichter bij het geluk kon hij niet komen en hij voelde voor het eerst sinds lange tijd dat hij een taak te vervullen had.
In Kate had hij ook een kameraad gevonden. Hun contact was toegeeflijk en haar ongedwongen manier van doen nodigde uit tot openheid en gelach. Hij schaamde zich een beetje voor de geheimzinnigdoenerij die hij haar opdrong, maar ze accepteerde die zonder vragen te stellen over het feit dat hij zijn telefoonnummer niet gaf en zijn identiteit niet kon prijsgeven. Voor haar was een voornaam voldoende, evenals hun vriendschap en de liefde die hij haar kinderen schonk. Zo moest het gewoon zijn, want hij stond bij Christer in het krijt.
***
Sjöberg zat lang in de auto voor zich uit te staren. Hij voelde dat ze nu vlak bij de oplossing waren, maar toch begreep hij er niets van. Er was iets wat hij niet zag, maar wát? Ze hadden nu een loepzuivere koppeling tussen Christer Larsson en Einar Eriksson. In Christer Larssons ogen was Einar verantwoordelijk voor de dood van de jongens. Dat was beslist een motief voor een moord. Maar het was een motief om Einar te vermoorden en het was verre van zeker dat Einar dood was. En waarom nu, meer dan dertig jaar later? En het was al helemaal geen motief voor Christer Larsson om koelbloedig zijn huidige vrouw en zijn kinderen te vermoorden. Toch leek de moord op de twee kleine kinderen een merkwaardige samenloop van omstandigheden in de nasleep van het tragische ongeluk lang geleden.
Toen Christer Larsson de foto van Einar had gezien, was hij ingestort. Dat was aannemelijk als hij er door die foto achter was gekomen dat Einar samenleefde met zijn vrouw en kinderen, en zeker als hij de indruk kreeg dat Einar werd verdacht van de moorden. Er was echter weinig wat erop wees dat hij achter de verdwijning van Einar zou zitten. Larssons koele reactie op het overlijdensbericht kon er aan de andere kant op duiden dat hij óf nog steeds afgestompt was na de tragedie in Arboga en zijn daaropvolgende depressies óf dat hijzelf degene was die zijn gezin had vermoord. De uitdrukking ‘niet in de juridische zin van het woord’ dook weer op in Sjöbergs bewustzijn. Christer Larsson was blijkbaar van mening dat hij op de een of andere manier schuldig was aan de dood van de kinderen. Kon het zo zijn dat hij doelde op de dood van zijn beide zoontjes lang geleden? Vermoedelijk bekritiseerde hij zichzelf omdat hij de verantwoordelijkheid voor de kinderen had overgedragen aan Einar en diens vrouw. Ingegärd Rydin had hem in de nasleep van de catastrofe ongetwijfeld beschuldigd van van alles en nog wat toen het beschuldigingen had geregend, zoals Edin het had uitgedrukt.
Sjöberg bekeek het nu vanuit een heel ander perspectief. Wat kon er in Einars hoofd omgaan? Deze nieuwe informatie stelde Einars inmenging in het leven van Catherine Larsson en haar kinderen in een nieuw daglicht. Was het liefde? Was het gewoon toeval dat de nieuwe vrouw in het leven van Einar getrouwd was met zijn oude buurman, de vader van de kinderen die – terwijl ze onder zijn hoede waren – waren omgekomen? Dat was godsonmogelijk, constateerde Sjöberg. En met zijn nieuwe kennis over Einars karakter werd het Sjöberg nu langzaam duidelijk waar Einar zich mee bezig had gehouden. Het was misschien toeval dat hij Catherine Larsson had leren kennen, maar wat Einar daarna had gedaan, was zeer goed doordacht geweest. Er was helemaal geen sprake van liefde, en wat Catherine tegen haar vriendin had gezegd – dat zij en Einar geen liefdesrelatie hadden – klopte.
Het ging in feite om schuld. Het ging om het onbegrijpelijke waarmee Einar te kampen had gehad sinds het tragische ongeluk in de Arboga-rivier meer dan dertig jaar geleden. Heel plotseling had zich voor Einar een mogelijkheid voorgedaan om iets terug te doen voor Christer Larsson en zijn kinderen. Einar had zich tot taak gesteld om Christer Larssons huidige kinderen en de vrouw met wie hij ze had gekregen, een draaglijk bestaan te geven. Op die manier bewees hij eveneens Christer Larsson een dienst – ook al was die zich er niet van bewust, en dat moest ook zo blijven. Het was Einars manier om zijn zware last enigszins te verlichten, zijn kleine genoegen in een verder zo zorgelijk leven. Einar Eriksson was een man die maar voor één ding leefde: boete doen voor zijn fout door de mensen te helpen die hij had meegetrokken in zijn val.
Sjöberg was nu honderd procent zeker van zijn zaak: Einar Eriksson had Tom, Linn en Catherine Larsson niet vermoord. Er was hem daarentegen iets vreselijks overkomen. In het ergste geval was hij al dood. Sjöberg hoefde in elk geval Ann-Britt Berg van Solberga niet te bellen om haar te vragen naar Einars schoenen. Hij had ze zaterdag vast aangehad, maar niet toen de moorden werden gepleegd, want Einar Eriksson was geen moordenaar. En dat was Einars vrouw evenmin, hoewel zij veel zwaarder was gestraft dan de meeste moordenaars.
Zijn gedachten dwaalden af naar zijn eigen moeder. Zijn oma beschouwde haar als een moordenares en had haar verstoten hoewel zij erin was geslaagd haar zoon uit de vlammen te redden. ‘Jullie lagen allemaal in dezelfde ruimte te slapen,’ had zijn oma gezegd, ‘maar zij werd wakker en nam jou mee naar beneden, naar de tuin.’ Waarom was zijn vader niet wakker geworden en zijn moeder wel? Vermoedelijk had hij al rookvergiftiging opgelopen en had ze hem niet wakker gekregen. Ze was natuurlijk van plan geweest om weer terug het huis in te rennen om hem ook mee te slepen naar de tuin, maar dat was niet gelukt. Om de een of andere reden had ze haar man niet uit het huis kunnen krijgen voor het te laat was. ‘Allemaal’, dacht Sjöberg. Hoeveel waren dat er? In een plotselinge impuls haalde hij zijn mobiele telefoon uit zijn zak, zocht in het geheugen de gekozen nummers en belde vervolgens nogmaals naar de kerkelijke gemeente Arbogabygden.
‘Wij hebben elkaar gisteren gesproken,’ legde Sjöberg uit. ‘Christian Gunnar Sjöberg, geboren 22 augustus 1933 – zou u zijn gegevens nogmaals voor mij kunnen opzoeken?’
‘Natuurlijk,’ antwoordde de behulpzame vrouw en na een minuut was ze weer terug. ‘Wat wilt u weten?’
‘Ik wil weten hoeveel gezinsleden er in 1961 waren.’
Hij hield de telefoon krampachtig tegen zijn oor, met het merkwaardige gevoel dat haar antwoord alles op zijn kop zou zetten.
‘Eens even kijken... Hier hebben we hem... Een echt kerngezin: papa, mama en twee kinderen.’
Sjöberg had het gevoel dat zijn hart even stilstond.
‘Ik en...?’
‘Alice Eleonor, geboren op 3 oktober 1955.’
‘Overleden...?’
‘Dan moet ik even een ander boek pakken. Momentje...’
Vlak daarna was haar stem weer terug in het toestel.
‘Overleden op 20 augustus 1961.’
‘Nu zal ik u niet meer storen. Hartelijk dank,’ zei Sjöberg en hij drukte het gesprek weg zonder op haar reactie te wachten.
Dit was meer dan hij zich ooit had kunnen indenken. Hij had een drie jaar oudere zus gehad die bij de brand om het leven was gekomen. Haar had zijn oma überhaupt niet genoemd. Haar verdriet betrof alleen haar zoon. Het was aannemelijk dat zijn moeder vader en dochter had geprobeerd wakker te maken en erop had moeten vertrouwen dat zij er op eigen houtje uit zouden komen. Wat was vanzelfsprekender in een noodsituatie dan in eerste instantie het jongere kind redden en hopen op het eigen vermogen van het oudere kind?
Sjöberg probeerde zich in te leven in zijn moeders situatie met het onbeschrijfelijke verdriet dat haar had getroffen. Maar er was iets wat hem tegen de borst stuitte, iets vanbinnen wat hem niet dichter bij deze tragedie uit het verleden liet komen. De nieuwe kennis over zijn zus en haar huiveringwekkende dood werd hem te veel en hij kon plotseling niet de energie opbrengen om die nieuwe indrukken in zich op te nemen. Machteloos nam hij het besluit om te proberen zijn persoonlijke gepieker een tijdje van zich af te zetten, naar de toekomst te verschuiven, om zich volledig te kunnen richten op de tragedie van Einar Eriksson.
Met een krachteloosheid die hij niet van zichzelf kende, probeerde hij opnieuw de gedachten tot leven te wekken aan de vier volwassen mensen die lang geleden ieder op hun manier zo hard waren getroffen door het ongeluk in de Arboga-rivier. Als hijzelf in de schoenen van het echtpaar Larsson had gestaan, hoe zou hij dan te werk zijn gegaan om verder te gaan? Nieuwe kinderen op de wereld hebben gezet? Daar kon hij onmogelijk antwoord op geven. Kinderen zijn onvervangbaar, maar misschien had een nieuw kind de gedachten aan de omgekomen jongens wat naar de achtergrond kunnen schuiven, in elk geval af en toe. Christer Larsson had uiteindelijk twee nieuwe kinderen op de wereld gezet, maar had hem dat geholpen? Klaarblijkelijk had hij zich niet aan de nieuwe kinderen gehecht, dus voor hem was dat geen geslaagde methode geweest. Ongeacht het feit dat hij onder dramatische omstandigheden nu ook deze beide kinderen had verloren, had het nieuwe ouderschap niet bijster goed voor hem uitgepakt.
Sjöbergs eigen moeder had ook een kind verloren. De gedachte hieraan wilde ondanks zijn pogingen niet echt wijken. Ze had één kind behouden en had daar genoegen mee genomen. De omstandigheden waren echter niet gelijk als voor een vrouw die haar enige kind of al haar kinderen had verloren.
Ingegärd Rydin? Sjöbergs geringe ervaring met vrouwen die kinderen hadden verloren zei hem dat zij óf het verlies accepteerden en kinderloos verderleefden óf dat ze zo snel mogelijk de leegte probeerden op te vullen met een nieuw kind. Ingegärd Rydin had de eenzaamheid verkozen en daarmee de mogelijkheid om nieuwe kinderen op de wereld te zetten laten vallen. Maar kon hij daar zo zeker van zijn? Hij bedacht opeens dat hij slordig was geweest in zijn naspeuringen. Hij had haar naam en adres achterhaald, wist dat ze ooit getrouwd was geweest met Christer Larsson en dat ze na de scheiding ongehuwd was gebleven. Wat hij wist over Ingegärd Rydin was wat hijzelf met eigen ogen had gezien en wat beide inspecteurs van politie, Möller en Edin, hem hadden verteld. Verder had hij zich niet ingespannen, omdat hij haar vanwege haar zwakke gezondheid onmiddellijk van de lijst met verdachten had geschrapt. Of ze na het verlies van haar zoontjes nog andere kinderen had gekregen had hij helemaal niet onderzocht. Sjöberg vervloekte zijn bevooroordeeldheid, haalde opnieuw zijn telefoon tevoorschijn en toetste het nummer in van het bevolkingsregister. Vier minuten later werd hij teruggebeld. Acht minuten later was Sjöberg erachter dat Ingegärd Rydin een zoon had. Mikael Rydin zou begin april dertig worden.
***
‘Thuis is hij in elk geval niet,’ zei Sandén. ‘Hij neemt de telefoon niet op en doet de deur niet open.’
‘Waar woont hij?’ vroeg Sjöberg.
‘Stadsdeel Gärdet. Op een kamer in een studentenflat. Maar hij lijkt zich niet noemenswaardig bezig te houden met zijn studie, want hij heeft de laatste jaren niet erg veel punten gehaald.’
‘Wat wordt hij verondersteld te studeren?’
‘Dit semester muziekgeschiedenis. Vorig semester de module “Inleiding recht”.’
‘Als hij niet voldoende punten haalt, krijgt hij ook geen studiefinanciering. Hij moet een baan hebben.’
‘Hij werkt parttime, vijf uur per dag van maandag tot donderdag bij een schoonmaakbedrijf.’
‘Een schoonmaakbedrijf?’ vroeg Sjöberg nadenkend. ‘Kan hij via zijn werk in contact zijn gekomen met Catherine Larsson?’
‘Die kans bestaat,’ antwoordde Sandén, ‘maar ze zijn nooit in dienst geweest bij hetzelfde bedrijf. We hebben op de gang van de studentenflat een aantal andere studenten gesproken. Mikael Rydin is erg op zichzelf. Hij doet niet mee met hun feesten, eet nooit samen met de anderen. Hij krijgt nooit bezoek, op af en toe eens een meisje na, zo’n jong ding dat soms blijft slapen, nooit meer dan één keer.’
‘Jong ding?’
‘Lees: tienermeisje.’
‘Wat doet hij dan overdag als hij niet studeert?’
‘Hij gaat blijkbaar vrij veel naar de sportschool. Niemand weet wat hij er doet of waar hij traint, maar hij heeft altijd een sporttas bij zich. Bovendien speelt hij gitaar, zeggen ze. Er kan natuurlijk een machinegeweer in die gitaarhoes zitten. Misschien berooft hij banken.’
‘Heeft hij een strafblad?’ vroeg Sjöberg hoopvol.
‘Nee.’
‘Nog andere bijzonderheden? Is hij geliefd?’
‘Dat is hij natuurlijk niet. Hij geeft blijkbaar nauwelijks antwoord als je wat tegen hem zegt, maar hij heeft aan de andere kant ook nooit stommiteiten uitgehaald. Hij houdt zich op de achtergrond, maar maakt op zijn buren een algemeen onsympathieke indruk.’
‘Hoe lang woont hij daar al?’
‘Vier jaar.’
‘Mag je in een studentenflat wonen als je niet studeert? Ik dacht dat er een tekort aan studentenwoningen was,’ zei Sjöberg.
‘Zolang hij zich inschrijft voor modules en wordt toegelaten, mag hij daar wel blijven wonen denk ik,’ zei Sandén. ‘Misschien schrijft hij zich daarom wel in voor die modules. En hij heeft wel wat punten gehaald, maar het laatste jaar is hij überhaupt niet op de colleges verschenen. Dus misschien wordt hij nu wel op straat gezet.’
‘En wie de vader is, vertelt het verhaal niet...’
‘Vader onbekend,’ zei Sandén droog. ‘Denk jij dat Mikael Rydin onze man is?’
‘De rest lijkt allemaal een dood spoor. Deze knul opent nieuwe deuren.’
‘En het motief zou dan zijn...?’
‘Tja,’ zuchtte Sjöberg, het oneindige speculeren moe. ‘Ik blijf vasthouden aan het wraakmotief, maar daar kan ik je nu even niets over uitleggen. Ik ga een praatje maken met Ingegärd Rydin. Er was niets in haar huis of in wat ze zei wat er ook maar enigszins op wees dat ze een zoon zou hebben. Ik ga erachter proberen te komen waarom. Daarna rij ik naar huis. In de tussentijd mogen jullie proberen die knul te vinden.’
‘Hij duikt vroeg of laat wel op in die studentenflat. Dan nemen we hem mee voor verhoor.’
‘Of op zijn werk,’ stelde Sjöberg voor.
‘Zoals ik al zei, is hij op vrijdag vrij. Zit je te slapen, Conny?’ vroeg Sandén plagerig.
‘Protest,’ probeerde Sjöberg lam.
Hij was niet in de stemming voor grapjes. Einar moest worden gevonden en deze zogenaamde student was wellicht hun beste kans.
‘We kunnen niet gaan zitten wachten tot hij opduikt,’ zei Sjöberg met nieuwe besluitvaardigheid. ‘Zet alles op alles om hem te vinden.’
‘Moeten we die studentenkamer binnen gaan?’ vroeg Sandén voorzichtig.
‘Absoluut niet. We hebben niets om hem op te pakken en het moet er correct aan toegaan.’
‘Look who’s talking.’
‘Er is toch wel enig verschil. Wat ik deed, deed ik uit bezorgdheid om een verdwenen collega, niet om hem op te pakken wegens moord.’
‘Naar mijn bescheiden mening is Einar in deze zaak nog steeds de voornaamste verdachte. Als je bang bent voor de officier van justitie, dan...’
‘Cut the crap,’ kapte Sjöberg hem af, half voor de grap, half serieus. ‘Vraag Rydins collega’s, mensen op zijn werkplek – waar die dan ook is. Vind hem.’
***
‘Wie is daar?’ hoorde Sjöberg Ingegärd Rydin vanuit haar flat roepen.
Hij ging op zijn hurken zitten om zich door de brievenbus verstaanbaar te maken: ‘Conny Sjöberg van de politie van Hammarby. We hebben elkaar gisteren gesproken. Mag ik binnenkomen?’
Hij wist niet helemaal zeker wat ze daarop zei, maar kwam overeind en deed de deur open. Ze zat in de fauteuil in de woonkamer en gebaarde hem verder te komen.
‘Hoe gaat het?’ vroeg hij, hoewel hij er weinig behoefte aan had het antwoord te horen.
‘Ik heb geen puf om op te staan en de deur open te doen,’ zei ze door haar ene mondhoek en dat antwoord was meer dan voldoende voor Sjöberg, die moeite moest doen niet te denken aan de, zoals hij het zich voorstelde, zwart geworden longresten die ze nog over had om mee te ademen.
Hij gaf haar een hand ter begroeting en ging daarna in dezelfde fauteuil zitten als de vorige keer. Ze ademde geforceerd door de slang. Er hing een onmiskenbare rooklucht in het appartement.
‘U hebt een zoon,’ begon Sjöberg. ‘Daar hebt u gisteren niets over gezegd.’
Ze liet de slang even los en keek hem met een verbaasde glimlach aan.
‘Dat is ook niet ter sprake gekomen...’
Sjöberg moest haar op dat punt gelijk geven. Toen ze de dag ervoor hadden zitten praten, had hij geen weet gehad van het gemeenschappelijke verleden van de families Eriksson en Larsson. Einars inmenging had hij om die reden in dat verband ook niet genoemd. En dat ze na haar scheiding een zoon had gekregen, was op dat moment nauwelijks relevant geweest.
‘Hij is dertig,’ zei Sjöberg.
‘Ja, bijna. Hij is jarig in april,’ zei Ingegärd Rydin, nog steeds niet-begrijpend.
‘Hij is dus vrij snel na de scheiding geboren. Wie is de vader?’
‘Dat weet ik niet. Het was een wat turbulente tijd. Na de echtscheiding en zo,’ voegde ze er met een, naar Sjöbergs idee, wat gegeneerde gelaatsuitdrukking aan toe.
‘Sinds wij elkaar de vorige keer hebben gesproken ben ik erachter gekomen wat er is gebeurd,’ zei Sjöberg op ernstige toon.
Ze gaf geen antwoord, maar hij kon zien hoe haar tengere lichaam zich spande in de fauteuil. Misschien ademde ze ook wat heftiger in het mondstuk. Ze keek hem argwanend aan, maar hoe graag hij ook wilde, hij kon haar dit niet besparen.
‘Het spijt me dat ik dit ter sprake moet brengen, maar het is noodzakelijk. Ik begrijp dat het moeilijk voor u is om erover te praten, maar ik zou graag willen weten hoe de tijd na het ongeluk eruitzag.’
Ze zweeg geruime tijd, dacht wellicht na over wat ze zou zeggen, wat ze kón zeggen. Sjöberg zag de metamorfose. Hij zag hoe ze van een broos wezentje met een zuurstofslang in haar mond nu een strijdbaar iemand werd die zich met bijna onnatuurlijk rechte rug schrap zette tegen alle moeilijkheden. De Ingegärd Rydin die bij een dramatisch ongeluk jaren geleden haar beide kinderen had verloren, was een sterke vrouw die niet van plan was zich onderuit te laten halen. Ze was een persoon met wie je geen medelijden mocht hebben en die al het verschrikkelijke op armlengte afstand hield. Ze was niet, zoals Solveig en Christer, gebroken door verdriet en schuld en had ook niet, zoals Einar, in voortdurende tegenwind doorgevochten. Ingegärd Rydin had haar pijn ergens diep vanbinnen weggestopt en nooit meer naar boven laten komen. Herinneringen aan het onuitsprekelijke bestreed ze als ongedierte. Sjöberg was van plan die compacte verdediging te forceren.
‘Is dat de reden dat u hier bent? Denkt u dat de moorden iets met de jongens te maken hebben?’ vroeg ze met twijfel in haar blik.
‘Het ongeluk van toen is een nieuwe omstandigheid waar we natuurlijk rekening mee moeten houden in het onderzoek,’ antwoordde Sjöberg zakelijk, maar hij haastte zich terug te gaan naar wat hem eigenlijk interesseerde. ‘Hoe zag de tijd na het ongeluk eruit?’ herhaalde hij.
‘Het was natuurlijk moeilijk,’ zei ze stram. ‘In die tijd bestonden er geen crisisgroepen. Je moest je problemen zelf zien op te lossen.’
‘En hoe hebt u dat gedaan?’
‘Ik ben gescheiden van Christer,’ antwoordde ze met een scheef lachje. ‘We konden niet samen verder na wat er was gebeurd. Er was niets meer over. Hij heeft zijn boeltje gepakt en is naar Stockholm vertrokken en sindsdien hebben we geen contact meer gehad. Ik ben hierheen verhuisd. Ik kon niet in het appartement blijven wonen.’
‘Beschuldigt u hem van het ongeluk?’ vroeg Sjöberg zonder omwegen.
Ze keek hem onderzoekend aan voor ze antwoord gaf.
‘Toen wel. Dat moet ik toegeven. Ik ging op een ochtend naar mijn werk en toen de werkdag voorbij was... had ik geen gezin meer. Hij had de jongens weggebracht. Naar mensen die zelf geen kinderen hadden. Hij had zelf voor ze moeten zorgen. Dat had hij niet gedaan.’
‘En nu? Bekritiseert u hem nog steeds?’
‘Nee, niet meer. Ik denk zelden aan hem. Maar toen u dat zei...’
‘Over zijn depressies?’ vulde Sjöberg in.
Ze knikte.
‘Toen had ik wel medelijden met hem. Het was immers niet zíjn fout. Het was hún fout.’
‘Hún?’
Sjöberg wilde haar hun namen horen uitspreken, maar dat was ze blijkbaar niet van plan.
‘Háár fout,’ corrigeerde ze zichzelf. ‘Ze kende de jongens. Ze wist hoe ze waren.’
‘Solveig heeft toch ook de schuld meteen op zich genomen?’ probeerde Sjöberg.
‘Dat wil niet zeggen dat alles vergeven is,’ zei Ingegärd Rydin en ze klemde haar lippen strak om het mondstuk. ‘Sommige dingen kun je niet vergeven, hoe graag je ook zou willen.’
‘Nu gaat het in haar geval niet zozeer om úw vergiffenis. Ze is er nooit in geslaagd zichzelf te vergeven. Weet u hoe het met haar is?’
Ingegärd Rydin knikte en wendde haar gezicht af naar het raam.
‘En Einar, hebt u ooit nog contact met hem gehad?’ vroeg Sjöberg.
Ze keek hem weer aan en gaf antwoord zonder de slang uit haar mond te nemen: ‘Hij was in het begin heel koppig. Wilde ons niet met rust laten. Vroeg om onze vergeving en wilde ons op alle mogelijke manieren schadeloosstellen, maar we wilden niets van hem weten. Op geld zaten we niet te wachten. Uiteindelijk heeft hij het opgegeven. Ik heb niets meer van hem gehoord sinds ik ben verhuisd.’
‘Voelt u nog steeds wrok ten opzichte van hem?’ vroeg Sjöberg, zich er goed van bewust dat hij zich op glad ijs bevond, maar ze gaf zonder aarzelen antwoord: ‘Zij hadden de verantwoordelijkheid voor onze kinderen en zijn daar niet goed mee omgegaan. Zoals ik al zei, verdwijnen dingen niet alleen door om vergeving te vragen.’
‘En Mikael,’ zei Sjöberg provocerend. ‘Is hij opgegroeid in deze geest van onverzoenlijkheid?’
Ingegärd Rydin keek hem met een bijna verbaasde blik aan.
‘Mikael heeft nooit iets geweten over die mensen. Hij wist niet eens wat zijn broertjes was overkomen.’
Ze beantwoordde die vraag met iets van trots in haar stem. Sjöberg reageerde onmiddellijk op de werkwoordsvorm.
‘“Wist”?’
‘Ja, tot ik hem heb verteld over de jongens en het ongeluk. En dat was pas toen hij volwassen was.’
‘Wanneer was dat?’
‘Een paar jaar terug. Drie, vier jaar geleden misschien. Toen ik ziek werd. Ik vond dat hij het recht had zijn geschiedenis te kennen. Ik zal dit immers niet overleven, zoals u wel zult begrijpen.’
‘U bedoelt dat hij er toen pas achter kwam dat de jongens überhaupt hadden bestaan?’
Ze knikte.
‘Ik heb hem foto’s van ze laten zien. Ja, van ons allemaal eigenlijk. Ik kijk er zelf nooit naar, maar ik vond dat het tijd was dat hij te horen kreeg... hoe het zat.’
‘Hebt u hem toen ook verteld wie zijn vader was?’ vroeg Sjöberg met een blik die – hoopte hij – doordringend was.
Ze deed haar mond open om iets te zeggen, maar onderbrak zichzelf en keek hem onderzoekend aan voordat ze uiteindelijk antwoord gaf.
‘Nee. Dat mag nog even wachten. Ik wil geen toestanden terwijl ik nog in leven ben.’
‘U verdedigt zich,’ zei Sjöberg sussend. ‘Voelt u zich niet in staat al het oude weer tot leven te wekken? Bent u bang om weer met Christer geconfronteerd te worden?’
Ze zuchtte en hij zag hoe ze een beetje ineenkromp in haar fauteuil.
‘Ja, zoiets,’ zei ze alleen maar.
Hij was erin geslaagd door de muur heen te breken. Sjöberg voelde hoe ook hij ontspande, maar er waren meer vragen die beantwoord moesten worden voordat hij deze zieke vrouw met rust kon laten.
‘Wilt u mij wat vertellen over Mikael?’ vroeg hij voorzichtig. ‘Hoe is hij als persoon?’
‘Hij is een goede jongen, nooit lastig geweest. Hij is zorgzaam en toegenegen.’
‘Toegenegen?’
Sjöberg vond het klinken alsof ze een hond beschreef.
‘Ja, vriendelijk en bereidwillig. Behulpzaam.’
Wat had hij willen horen? Sjöberg kon het niet benoemen, maar de beschrijving van Ingegärd Rydin van haar zoon had iets onpersoonlijks. Hij moest denken aan Christer Larsson. Zijn beide kinderen met Catherine waren ook niet tot last geweest.
‘Ik kan me voorstellen dat het moeilijk is je aan een nieuw kind te hechten als je er net twee verloren hebt,’ waagde hij te zeggen.
‘Ik ben nooit een goede moeder voor Mikael geweest,’ erkende Ingegärd Rydin zonder omhaal. ‘Ik had hem moeten laten weghalen, maar... dat had er niet zo goed uitgezien. Ik kon me er niet toe zetten... Hij heeft zich als kleine jongen vaak zelf moeten redden. Maar hij heeft nooit enig ongenoegen getoond. Integendeel... hij is bijna verstikkend in zijn bezorgdheid om mij. Dat klinkt hard, maar als alleenstaande moeder... Soms wil je gewoon met rust worden gelaten.’
Sjöberg haastte zich een en ander glad te strijken. Hij had het gevoel dat dit arme mens het niet nog zwaarder hoefde te krijgen dan het al was.
‘Dat hebben alle moeders wel eens. En vaders ook, ik heb zelf kinderen,’ zei hij met een vriendelijk lachje.
Daarna trok hij meteen een ander gezicht.
‘Hoe nam Mikael het op toen u vertelde over het ongeluk?’
‘Hij was geschokt. Eerst geloofde hij me niet toen ik over zijn broertjes vertelde. Zijn oudere broertjes,’ voegde ze er met een verdrietig glimlachje aan toe. Daarna speet het hem enorm voor mij, wilde hij me troosten, maar daar kan ik niet tegen. Ik wil niet dat mensen medelijden met mij hebben, zelfs Mikael niet. Toen hij dat merkte begon hij me in plaats daarvan uit te horen over details van het ongeluk. Zoals u zult begrijpen vind ik het niet prettig om te praten over wat er heeft plaatsgevonden, maar nu moest het voor eens en voor altijd gebeuren, dus ik heb het verteld.’
‘En foto’s laten zien?’
‘En foto’s laten zien. Hij wilde graag een correct beeld van alle betrokkenen krijgen.’
‘Ik neem aan dat u met “alle betrokkenen” ook Einar en Solveig bedoelt?’
‘Ja, hij wilde het per se weten.’
‘Zou ik die foto’s eens mogen zien?’
‘Ze liggen in de tweede la van boven.’
Ze wees op het wandmeubel achter hem, hij stond op en trok de la uit.
‘Onder die kleedjes,’ zei ze voordat hij het had kunnen vragen.
Hij haalde een grote stapel foto’s tevoorschijn die bij elkaar werd gehouden door een elastiek, ging weer zitten en verspreidde de foto’s over de salontafel.
‘Is hij sportief, Mikael?’ vroeg Sjöberg terwijl hij de foto’s bestudeerde.
‘Ja, tegenwoordig wel. Toen hij klein was wilde hij nooit voetballen of andere dingen die jongens doen, maar de laatste jaren is hij hard aan het trainen.’
‘Wat doet hij voor iets?’
‘Hij gaat naar de sportschool, geloof ik. Hij was vroeger altijd een klein mannetje, maar nu is hij een stevige grote vent.’
‘Hebt u ook een foto van hem?’
‘Er liggen wat foto’s hier in de la van de salontafel.’
Sjöberg bladerde verder tussen de foto’s en toen hij de hele stapel had doorgewerkt, schoof hij ze over tafel zodat zij er ook bij kon.
‘Hebt u Mikael al deze foto’s laten zien?’ vroeg hij.
Ze knikte zonder aanstalten te maken zich naar de foto’s uit te rekken.
‘Toon mij de foto’s waar Einar Eriksson op staat,’ zei hij sommerend.
Met tegenzin pakte ze de foto’s van tafel en begon ze op haar schoot door te kijken. Na een paar minuten had ze de hele stapel doorgenomen.
‘Ze zitten er niet bij,’ zei ze verbaasd. ‘Mikael moet ze hebben meegenomen. Er ontbreken ook een paar foto’s van de jongens.’
Ze kreeg vervolgens een andere gelaatsuitdrukking. Er kwam een argwanende frons tussen haar wenkbrauwen en Sjöberg meende een glimp van ongerustheid in haar ogen te zien.
‘Waarom bent u eigenlijk gekomen? Hoe komt het dat u zo geïnteresseerd bent in Mikael?’
‘Er is iets wat ik u nog niet heb verteld,’ zei Sjöberg. ‘Christers tweede vrouw, Catherine, en hun kinderen zijn na de scheiding verhuisd naar een appartement dat zij zich niet kon veroorloven. Tijdens het moordonderzoek is gebleken dat Einar het voor ze had gekocht.’
Ingegärd Rydin keek hem ontsteld aan en Sjöberg zag hoe ze heftiger begon te ademen. Hij hoopte dat wat hij haar nu zou vertellen, haar leven niet verder zou bekorten.
‘Aanvankelijk gingen we ervan uit dat hij en Catherine een verhouding hadden, maar inmiddels is gebleken dat het heel anders in elkaar zit. Einar heeft Catherine door toeval leren kennen en toen hij erachter kwam wie ze was, of liever gezegd: wie haar man was, en dat zij en Christer bovendien uit elkaar zouden gaan, besloot hij ze te helpen. Een berooide Filippijnse met twee kleine kinderen in een ongastvrije Stockholmse voorstad – Einar vond dat Christers kinderen en echtgenote een beter lot waard waren.’
‘Maar Christer zelf... deed hij niets om ze te helpen?’ onderbrak Ingegärd Rydin hem.
‘Christer is geestelijk uitgeblust en depressief,’ verklaarde Sjöberg. ‘Hij is nooit werkelijk over het catastrofale ongeval van de jongens heen gekomen. Hij slaagde er niet in het gezinsleven met Catherine te leven waarop hij had gehoopt en heeft zich ook nooit aan hun kinderen gehecht. Toen Einar daarachter kwam, stel ik me zo voor, zag hij de kans van zijn leven om iets voor Christer te doen. En voor zijn kinderen. Ook al zou Christer het zelf nooit te weten komen. Einar heeft nooit zijn echte naam aan Catherine bekendgemaakt, zo belangrijk was het voor hem om geen oude gevoelens op te rakelen. Hij wilde goeddoen. Nu is hij verdwenen.’
‘Verdwenen? Hoe bedoelt u?’
‘Einar is gelijktijdig met de moord op Catherine en de kinderen verdwenen. Ik denk dat hij óf is vermoord óf door de dader gevangen wordt gehouden. We moeten met Mikael in contact komen.’
Ingegärd Rydin nam opeens een verdedigende houding aan.
‘Hoe kunnen jullie weten dat Einar ze niet heeft vermoord?’
‘Die mogelijkheid bestaat uiteraard,’ zei Sjöberg zakelijk. ‘Maar tegen de achtergrond van wat ik nu heb verteld, lijkt dat niet erg waarschijnlijk. Einar had het beste met Christer voor. Op brute wijze diens vrouw en kinderen vermoorden ligt niet in die lijn.’
Sjöberg laste een pauze in voordat hij doorging.
‘Wat Mikael betreft, kan ik echter een motief zien.’
Ze keek hem met een plotselinge kilte in haar blik aan en nam heel beheerst het mondstuk uit haar mond voor ze antwoord gaf.
‘Mikael heeft hier niets mee te maken. Hij is een goede mens. Hij belt me meerdere keren per week, helpt me als dat nodig is. Hij heeft alles voor me over.’
‘Misschien is dat juist de sleutel tot dit alles,’ zei Sjöberg op een rustige en vriendelijke toon. ‘Misschien neemt hij wraak omwille van u, wil hij zijn broertjes wreken.’
‘Door zijn halfbroertje en -zusje en de vrouw van zijn vader te vermoorden!’ riep ze uit, voordat ze snel het mondstuk weer in haar mond stak.
‘Naar wat ik heb begrepen uit wat u hebt verteld, wist hij niet dat zij dat waren,’ zei Sjöberg onverstoorbaar. ‘Als Mikael deze misdaden inderdaad heeft begaan, zou hij ze hebben gezien als pure wraak op Einar. Op degene die de dood van zijn broers heeft veroorzaakt en het leven van zijn moeder heeft geruïneerd. Op degene die hem een jeugd heeft gegeven die wellicht veel gelukkiger had kunnen zijn. Wat zou een betere wraak kunnen zijn dan de vrouw en de kinderen met wie Einar nu samenleefde om te brengen?’
‘Nu was dat niet het geval.’
‘Nee, maar zo zag het er wel uit.’
‘De wraak zou in dat geval in eerste instantie gericht moeten zijn op... Einars vrouw.’
‘Zoals u ongetwijfeld ook aan Mikael hebt verteld, heeft Solveig haar straf al gehad. Ik vraag u: help ons Mikael te vinden. In het gunstigste geval om de verdenking van hem weg te kunnen nemen. In het andere geval kan het een kwestie van leven of dood zijn voor Einar.’
Sjöberg had weinig hoop dat zijn verzoek bij Ingegärd Rydin de juiste snaar zou raken. Hij boog zich voorover, trok de lade uit waarin de niet-verstopte foto’s werden bewaard en pakte de handvol foto’s die erin lag.
‘Ik weet niet waar hij is,’ zei ze fel. ‘Als hij niet thuis is, is hij vast op zijn werk.’
‘Hij is op vrijdag vrij,’ zei Sjöberg en hij legde twee foto’s op tafel.
‘Dan is hij zeker aan het trainen en ik heb geen idee waar.’
‘Hij traint blijkbaar vrij veel,’ constateerde Sjöberg terwijl hij de foto’s die hij voor zich had vergeleek.
De ene foto stelde een tengere jongeman voor met een onverzorgd jeugdig kapsel, terwijl de persoon op de andere foto zijn hoofd helemaal had kaalgeschoren en pronkte met een torso van een heel ander kaliber. Onder de mouw van het strak zittende T-shirt kwam de staart van een getatoeëerd monster tevoorschijn.
‘Hoeveel jaar zit er tussen deze foto’s?’ vroeg Sjöberg en hij hield ze allebei omhoog zodat Ingegärd Rydin niet van houding hoefde te veranderen.
‘Deze is van afgelopen kerst,’ antwoordde ze uit haar mondhoek en wees op de getatoeëerde atleet. ‘Die andere is gemaakt op mijn vijftigste verjaardag, drie jaar geleden.’
Sjöberg zag geen reden om Ingegärd Rydin verder lastig te vallen met vragen over de inname van voedingssupplementen van haar zoon, maar het beeld van het ongewenste kind begon helder te worden. Hij stopte beide foto’s in zijn notitieblok en kwam overeind.
‘U krijgt ze terug,’ zei hij en hij liet haar met haar bange vermoedens achter.