SOEZAN
Het gebed was voorbij. Hij hoorde de mensen buiten in beweging komen. De geur van vochtig linnen, afkomstig van de wasserij aan de overkant van de binnenplaats zweefde haast tastbaar door de ziekenkamer.
‘Waarom doet u dit voor mij, dokter?’ vroeg hij opnieuw.
‘Dat vertel ik je later wel We hebben nu geen tijd te verliezen. Een witte Toyota HAC, denk erom.’ De dokter draaide zich om en verliet de kamer.
Hij bleef enkele ogenblikken op de rand van het bed zitten. In de hoek van de kamer lekte een kraan. De druppels water vielen met grote intervallen in een metalen wasbak, kleine gongslagen in strakke cadans met zijn hartslag – angstwekkend traag. Hij verzamelde zijn krachten en liet zich van het bed glijden. Door de inspanning raasde zijn hart opeens door zijn borstkas als een op hol geslagen paard. Hij hapte naar adem en bleef staan. Toen het duizelingwekkende ritme wat afzwakte, sleepte hij zich naar de stoel onder het raam en hees zich op de vensterbank.
Het verbaasde hem dat er op dit late uur nog zoveel volk op de been was. Het waren hoofdzakelijk herstellende patiënten die na het avondgebed op het binnenplein een sigaret gingen roken of die de bedorven lucht van het ziekenhuis even wilden ontvluchten. Niemand lette op hem. Hij liet zich van de vensterbank glijden, kwam met zijn linkervoet op een losliggende steen terecht en sloeg languit tegen de grond. Het tulbandhoedje rolde meters van hem weg. Voor hij zich kon oprichten, trok iemand hem ruw bij zijn arm overeind. Een bewaker in burger met een armband van de Pasdaran bekeek hem wantrouwig. ‘Waar wil je naartoe?’
‘Ik… ik wilde een luchtje scheppen.’
De bewaker kwam achter hem staan. ‘Handen in de lucht! Vlug wat!’
Hij legde gehoorzaam zijn handen in zijn nek. Hij werd betast, van onder zijn oksels tot diep in zijn kruis. Toen bleek dat hij geen wapens onder zijn abah verborgen hield of geen medicijnen uit het ziekenhuis had ontvreemd, werd hij met een stomp in de rug weggestuurd. ‘Volgende keer ga je naar buiten langs de deur. Begrepen!’
Hij schuifelde naar de hoofdingang. Onder een stenen boog met aan beide kanten de inscriptie ‘Pärs Hospital’ stonden twee sigarettenrokende wachters in afgedragen colberts. De loop van hun Amerikaanse karabijnen gebruikten ze om af en toe een man uit de stroom van bezoekers af te zonderen en aan een verhoor of fouillering te onderwerpen. Ze hadden gelukkig geen oog voor een man in een versleten abah met een verband om zijn hoofd die wat hinkepinkend het ziekenhuis verliet. Hij raakte ongehinderd op de straat. Een tiental meter voorbij de ingang bleef hij staan aan de rand van het trottoir.
Hij zag geen witte Toyota.
Op de rijweg krioelde het van auto's, allemaal Paykans, sommige rood van de roestvlekken, andere grijs van het stof of bruin van de opgedroogde modder, allemaal auto's waarvan het lakwerk ooit wit was geweest. Maar geen Toyota.
Hij keek vertwijfeld om zich heen. Wat nu? Wachten tot de dokter kwam opdagen of zich uit de voeten maken? Hij gluurde naar de ingang. Een van de twee bewakers keek zijn kant uit en zei wat tegen de ander. Meer had hij niet nodig. Alsof hij heel goed wist waar naartoe, draaide hij zich om en sjokte voort tegen de richting in van het verkeer, de kant uit van Boulevard Kershavar. Het was een vreemde situatie, hij wist precies waar hij zich bevond, kon zich de gruwelijke scènes van de laatste uren op Chinvat nog haarfijn herinneren, maar simpele feiten als zijn naam of geboortedatum was hij glad vergeten. Of de namen en adressen van vrienden of familieleden waar hij een toevlucht zou kunnen zoeken als de dokter niet vlug kwam opdagen.
Zijn krachten namen snel af. Toen hij bij het kruispunt met de Boulevard Kershavar kwam, was hij zo moe dat hij moest vechten tegen de verleiding om op de rand van het trottoir te gaan zitten en wat uit te rusten. Een taxi aan de overkant van de straat minderde vaart. Hij wuifde hem voort Zonder geld en zonder een behoorlijke bestemming zou hij door de bestuurder ongetwijfeld bij het dichtstbijzijnde politiecommissariaat worden afgeleverd. Toen herinnerde hij zich dat het Pärs Hospital ook een ingang had aan Felestin Street. Vermoedelijk was hij aan de verkeerde kant naar buiten gekomen. Om bij de andere ingang te komen moest hij het hele blok om lopen en dat was voor hem een brug te ver. Een auto claxonneerde. Hij zwijmelde. Hij was volkomen gedesoriënteerd, hij had geen flauw idee meer waar hij was en welke kant hij op moest. Het claxonneren hield aan. Aan de overkant van de straat stond een witte bestelwagen met een rode halvemaan op de motorkap dubbel geparkeerd en hinderde het verkeer. Een man riep hem iets toe door het open raampje. Hij focuste met moeite zijn ogen en herkende de dokter. Zich niet bewust van het gevaar liep hij dwars door het verkeer naar de overkant. De dokter schoof een zijdeur open en trok hem naar binnen. Hij zeeg neer op een brancard. ‘Je had gezegd: een witte Toyota’, mompelde hij.
‘Dit is een Toyota’, antwoordde de dokter. ‘Een Hi-Ace Commercial. Wat bezielde je? Ik stond voor de ingang op je te wachten maar je…’
Zijn ogen vielen dicht. Nog voor de dokter zijn zin had afgemaakt, was hij buiten westen.
Hij kwam weer tot bewustzijn toen de dokter de zijdeur met een klap openschoof. De bestelwagen stond geparkeerd onder een afdak binnen een omheinde tuin van een groot huis met twee verdiepingen en dikke muren, in de oude Perzische stijl naar het zuiden gericht om de warmte van de winterzon op te vangen. De dokter hielp hem uitstappen en bracht hem naar een kamer op de eerste verdieping met uitzicht op het Elboersgebergte en de witte kap van de Damawand-vulkaan. ‘Hier ben je veilig’, zei de dokter. ‘Je kunt gebruik maken van de tuin en het dakterras, maar je moet wel binnen de omheining blijven.’
Hij ging bij het raam staan. Het hele landschap baadde in het licht van de vollemaan die als een glanzende schijf op de besneeuwde top van de Damawand rustte. Hij had barstende hoofdpijn. ‘Voor hoe lang, dokter?’ vroeg hij.
‘Zolang als de omstandigheden dat vereisen.’
‘Welke omstandigheden?’
‘De politieke toestand. Als er geen contrarevolutie komt, is je leven in Iran geen cent meer waard.’
‘Kan ik niet uitwijken? Ik heb vrienden in Amerika en in Europa.’
‘Niet met je huidige lichamelijke gesteldheid.’
Hij liet zich voorzichtig op de vensterbank zakken. Opeens voelde hij zich dodelijk vermoeid. ‘Wat is er dan mis met me? Wat hebben brandwonden met mijn conditie te maken?’ Hij betastte het verband om zijn hoofd. ‘Het hoofdletsel is geheeld.’
‘Misschien uiterlijk.’ De dokter schudde bezorgd het hoofd. ‘Er is ook nog een combinatie van verschijnselen die we het posttraumatisch syndroom noemen. Naast hoofdpijn en duizeligheid heb je concentratieen ademhalingsstoornissen. Bovendien heb je voortdurend aanvallen van zwakte en onhandigheid van een arm of been. Om maar te zwijgen van hartritmestoornissen. Ik ben bang dat er meer aan de hand is.’
‘Wat dan?’
‘Schedelbreuk of…’ Hij zweeg en fronste het voorhoofd. ‘Om een juiste diagnose te stellen is een grondig lichamelijk onderzoek nodig. Een CT-scan of een MRI-onderzoek van het hoofd. Gezien de omstandigheden is dat uitgesloten, dus zullen we het moeten stellen met veel rust, een pijnstiller tegen de hoofdpijn en voldoende eten. Heb je neiging tot braken nadat je gegeten hebt?’
‘Je zou van minder kotsen dan van wat je in het Pärs Hospital te vreten krijgt.’
De dokter glimlachte een beetje treurig. ‘Stel je voor dat dat de oorzaak is. Voedselvergiftiging.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Goed. Ik moet nu weg. Mijn dochter zal voor je zorgen. Ze heet Soezan. Ze werkt als tolk voor het ministerie van Export.’ De dokter voelde zijn pols en fronste het voorhoofd. ‘Ik zal je naar bed brengen Probeer nog wat te slapen’, zei hij. ‘Als Soezan morgenvroeg thuiskomt, zal ze eten voor je maken.’
***
Hij dwaalde door het huis, dat was versierd met tapijten, keramiek en miniaturen uit het preïslamitische tijdperk. Een van de kamers was als bibliotheek ingericht. Er stonden oude boeken over de religie van Zarathoestra en geïllustreerde handschriften over de Avesta5 en de traditionele Perzische mythen. Sommige exemplaren waren zo zeldzaam dat je ze veeleer zou verwachten in het Niavaran Palace of het British Museum dan in een huis in de noordoostelijke buitenwijk van Teheran. Een kast bevatte oude grammofoonplaten met hymnen uit de Avesta, gezongen door Pahlavische en Indische priesterkoren. Hij legde een plaat met een hymne uit Yast 13 op de platenspeler, maar nog voor de eerste zangstemmen de kamer vulden werd zijn aandacht opgeëist door het ratelende geluid van de buitenpoort. Hij gluurde door een kier in het gordijn en zag een kleine personenwagen, vermoedelijk een Peugeot 104, naar binnen rijden en parkeren onder de carport. De bestuurder wachtte tot de automatische poort weer volledig gesloten was, zette de motor uit en verliet de auto.
Hij zag dat het een vrouw was. Met een boodschappentas aan de hand kwam ze onder de carport vandaan en keek omhoog.
Zijn adem stokte. Onwillekeurig zette hij een stap naar achteren. De vrouw leek als twee druppels water op Sharon: de gebogen neus, de volle lippen en de dikke wenkbrauwen die niet waren bijgewerkt. Met een zwaai alsof ze die nu lang genoeg had gedragen, trok ze haar hoofddoek af en schudde haar haar los. Ze had dik, golvend haar dat tot op de schouders reikte, roodbruin van kleur.
Hij draaide zich om, slofte naar het raam aan de andere kant van de bibliotheek en staarde naar de Damawand Peak, verwijlend in het verleden. Hij hoorde achter hem de deur opendoen, haar voetstappen die naderbij kwamen.
‘Ik ben Soezan’, zei ze van achter zijn rug. ‘Hoe zal ik jou noemen?’
Hij keek om. Hij was sprakeloos. Zelfs haar stem klonk hetzelfde als die van Sharon.
Omdat hij geen antwoord gaf, ging ze ervan uit dat hij zijn naam niet wilde noemen. Ze glimlachte. ‘Weet je wat? Ik zal je Dadash noemen. Je bent immers zijn broer. Of niet?’
Hij deed of hij de toespeling op zijn ware identiteit niet begreep. ‘Goed’, zei hij. ‘Maar als jij mij Dadash noemt zal ik jou Spenta6 noemen.’ Toen hij Sharon voor het eerst had gezien, had hij haar ook zijn Spenta genoemd, omdat een Spenta manjoe in de religie van Zarathoestra een persoonlijke beschermengel is.
‘Waarom Spenta?’
‘Omdat je vader beloofde dat je voor mij zou zorgen. Je zou eten voor me maken.’
‘Heb je honger?’
‘Als een paard.’
‘Wacht tot je mijn pasta minestrone hebt geproefd. Dan zul je pas weten wat trek hebben is.’
Terwijl ze eten klaarmaakte, luisterde hij opnieuw naar de hymne van Yast 13.
Later, na het eten, vroeg ze: ‘Ben je zoroastriër?’
‘Ik ben in twee godsdiensten tegelijk grootgebracht. Islamitisch door mijn moeder, Zoroastrisch door mijn vader.
‘Je kunt geen twee godsdiensten tegelijk aanhangen.’
‘Ik heb in het verleden geen van beide écht beoefend. Maar ik moet toegeven dat de scherpe scheiding tussen goed en kwaad in de Zarathoestramysteriën me altijd heeft aangetrokken. Door mijn verblijf in dit huis is dat gevoel nog versterkt.’
‘Dat dacht ik al. Je luistert nu al voor de tweede keer naar een hymne uit het heilig boek. Is het omdat de Amesha Spenta erin wordt verheerlijkt?’
‘Misschien omdat deze hymne herinneringen oproept aan een vrouw die ooit mijn leven heeft gered.’
‘Is het dat wat je van mij verwacht? Dat ik je leven zal redden?’
‘Ik verwacht niets van jou. Ik ben jou en je vader zonder meer dankbaar voor wat jullie voor mij doen. Als dit achter de rug is, zal ik…’ Hij zweeg. In dit stadium leek het ongepast beloningen in het vooruitzicht te stellen.
‘Maar je noemt me wel je Spenta. Waarom dan?’
Hij staarde haar aan. Ze droeg een eenvoudige lange, strakke jurk die volmaakt om haar heen sloot en die de vormen van haar lichaam accentueerde. ‘Omdat jullie zo sprekend op elkaar lijken.’
‘Ik hoop dat het geen zinsbegoocheling is.’
‘Wees gerust.’ Hij voelde aan zijn voorhoofd. ‘Ik mag dan wel erge hoofdpijn hebben maar ken nog het verschil tussen een mooie levende vrouw en een hallucinatie.’
Ze accepteerde het complimentje zonder te blozen. ‘Zal ik je een pijnstiller brengen?’
‘Een aspirine is goed.’
Ze schudde het hoofd. ‘Aspirine kan beter niet gebruikt worden zolang geen juiste diagnose is gesteld. Paracetamol of codeïne geeft minder risico.’
Hij vroeg niet waarom. Hij vermoedde dat het was omdat sommige geneesmiddelen na een hersenletsel konden bijdragen tot bloedingen.
Nadat ze hem een tablet en een glas water had gebracht, zette ze de naald opnieuw aan het begin van de 78-toerenplaat. In de hymne werd de schone gestalte van Armaita, een van de zeven Amesha Spenta's, voorgesteld als een hoogverhevene, onsterfelijke heilige.
***
De eerste weken gleden de dagen als zandkorrels door de hals van het tijdglas. Het grootste deel van zijn tijd bracht hij door met lezen en slapen. Als het weer het toeliet lag hij op een stoel op het dakterras. Soezan verliet om zeven uur 's ochtends het huis voor haar werk op het ministerie en keerde omstreeks vier uur 's middags terug, voorzien van een gevulde boodschappentas. Hij hielp haar dan in de keuken bij het bereiden van het avondmaal. Later, na het eten, luisterden ze naar muziek of bespraken wat hij in de loop van de dag uit de bibliotheek had gelezen: vertellingen uit de Avesta over de wijze god Ahoera Mazda en de traditionele Iraanse sagen en legenden vol overwinningen van goden, dappere daden van helden en bovennatuurlijke wezens, die allemaal te maken hadden met de confrontatie tussen goed en kwaad. De band tussen beiden werd met de dag hechter, maar het bleef platonisch. Soms had hij het gevoel dat al zijn psychische energie voor de geslachtsdrift in de vlammen van Chinvat was opgegaan.
De dokter kwam twee keer per week langs, onderzocht hem en gaf hem medicijnen of geneeskrachtige kruiden om aan te sterken. De hoofdpijn werd minder en zijn krachten keerden geleidelijk terug, hoewel hij nog af en toe last had van concentratie- en coördinatiestoornissen. Tijdens een van zijn bezoeken nam de dokter hem mee naar een paviljoen achter in de tuin. Nadat hij de deur had ontgrendeld kwamen ze in een kleine tempel gewijd aan de oude religie van Zarathoestra. In de ceremoniële vuurplaats smeulde een vuur van sandelhout. De dokter wakkerde de vlammen aan met een waaier van pauwenveren en wendde zich tot hem.
‘Weet je nu waarom ik je uit het Pärs Hospital hielp ontkomen?’
Het waren de kleurige ronde vlekken op de pauwenveren die de herinnering in hem wakker maakten. Hij zag alles nog duidelijker voor zich: het ritueel van zijn religieuze meerderjarigheid, de zeven priesters met sluier voor neus en mond die een wijde kring vormden rond de ceremoniële vuurplaats. Een van hen had de koesti, het gewijde koord, driemaal om zijn midden gewonden en bij iedere winding de lichtgevende vraag gesteld: ‘Wat is uw wens? Wat is uw streven? Wat is uw doel?’ Hij had geantwoord met de woorden van de profeet: ‘Mijn wens is gerechtigheid. Mijn streven is gerechtigheid. Het doel van mijn streven is gerechtigheid.’ Om het inwijdingsritueel af te sluiten had de priester hem gewijde reukstoffen laten inademen en zijn hoofd besprenkeld met water uit de rivier Choaspes.
‘Had het te maken met mijn naujote?’ vroeg Fariman.
De dokter knikte. ‘Ik was de dastoer tegenover wie je je gelofte de strijd met het kwaad aan te binden, hebt afgelegd.’
Fariman voelde dat iets in hem zich ontspande. ‘Je was de hofarts van Chinvat’, zei hij. ‘Waarom heb je je toen al niet als mijn religieuze peetvader bekendgemaakt? Waarom nu pas?’
‘Ik heb je begeleid met mijn gebeden. Mijn daden had je niet eerder nodig.’
‘Misschien wel.’ Fariman grinnikte. ‘Ik had het kunnen weten. Er hing toen al een etherluchtje om je heen.’
Dezelfde avond hief de dokter bij het eten zijn glas in een toost. ‘Laten we drinken op jouw behouden uitreis.’
Hij pakte aarzelend zijn glas op. ‘Bedoel je dat ik het huis uit mag? Het land zal kunnen verlaten?’
‘Zo ziet het ernaar uit.’ De dokter glimlachte naar Soezan, die ook naar haar glas reikte. Ze namen allemaal een slok en zetten hun glas weer neer.
‘Ik kan het bijna niet geloven’, zei hij. ‘Ben ik…’ Hij zocht naar het juiste woord. ‘…genezen verklaard?’
‘Niet helemaal. Jammer genoeg. Zodra je in het Westen bent, moet je je grondig laten onderzoeken. Maar je bent fit genoeg om te reizen.’
‘Is het veilig? Ik heb geen idee hoe het daarbuiten gesteld is.’
‘Veilig ben je nooit. Maar de laatste maanden brandt in Iran het revolutionaire vuur op een laag pitje. De algemene chaos, de economische achteruitgang en de ongecontroleerde machtsstrijd tussen de diverse overheidsorganen zijn daar de schuld van. Als je dus het land wilt verlaten, is dit het goede moment.’
‘Hoe?’ vroeg hij. ‘Ik heb geen paspoort. Ik heb geen papieren. Ik besta niet eens.’
‘Soezan heeft voor alles gezorgd. Maandag reis je met een groep Venezolaanse technici naar Abajan voor een bezoek aan de olieoverslaghaven van de National Iranian Oil Company. De volgende dag vliegen jullie rechtstreeks met een charter van Abajan naar Caracas. Zodra je in Venezuela bent beslis je zelf waar je naartoe wilt.’
‘Dat ziet er mooi uit. Bedankt, Soezan.’ Hij probeerde te glimlachen maar het ging hem niet af. ‘Ik zal je missen.’
‘Niet noodzakelijk’, zei ze. ‘Ik reis met je mee. Tot in Caracas. We reizen als man en vrouw.’
Hij leunde ontspannen achterover. ‘Schitterend’, zei hij.
***
Zondag is in Teheran een gewone werkdag. Hij stond klaar om te vertrekken toen de telefoon ging. Drie keer. Hij telde het aantal seconden: eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig. Toen ging de telefoon weer drie keer, waarna hij weer ophield. Hij wachtte. Hij mocht nooit opnemen, zelfs als Soezan thuis was. Precies drie seconden later begon het toestel opnieuw te rinkelen. Nu nam hij wel op.
‘Salaam, vader’, zei Soezan.
Hij wachtte af.
‘Het werkbezoek gaat niet door.’ Hij hoorde een wat schrille klank in haar stem. ‘Vrome studenten hebben de Amerikaanse ambassade bezet. Maar God staat aan hun kant. Hij beschermt hen en wreekt het kwade. Blijf dus rustig waar je bent want de hele stad staat op stelten.’ Ze verbrak de verbinding.
Onthutst legde hij neer. De afspraak was dat hij zich met een aktetas als bagage te voet naar het theehuis van Samian zou begeven, een halfuur lopen van het huis. Na iets genuttigd te hebben, zou hij zich door een taxi naar Hotel Lalezar aan Istanboel Road laten brengen. Hij zou gewoon een van de technici zijn die daar op de afspraak verschenen. De technici hadden tot dan elk afzonderlijk in Teheran verbleven. Ze zouden op zondag in Hotel Lalezar samenkomen en er overnachten, om de volgende ochtend in alle vroegte onder leiding van Soezan naar Abajan te kunnen vliegen.
Drie rusteloze uren later kwam Soezan thuis. Ze beende direct naar de tv in de woonkamer. Het toestel werkte op een binnenhuisantenne en werd haast nooit gebruikt. Zwijgend staarden ze naar het door sneeuw verstoorde televisiebeeld. Gewapende Iraanse studenten, die naar zeggen van de Iraanse officiële zender ‘de koers van de imam volgden’ en met zijn goedkeuring handelden, hadden de Amerikaanse ambassade overvallen. Ze hadden de ambassadeleden gevangengenomen, geblinddoekt en geboeid en in die staat werden ze van tijd tot tijd aan de fotograferende pers getoond. Ze noemden hun gevangenen spionnen, die ze pas zouden vrijlaten als de sjah, die zijn toevlucht in een New Yorks ziekenhuis had gezocht, aan Iran werd uitgeleverd. Wat hem, en ook Soezan, het meest verontrustte was de laaiende geestdrift waarmee de Teheraanse bevolking de gijzeling toejuichte. Ze stroomden met tienduizenden samen voor de poorten van het ‘spionnennest’ waar de Amerikanen samenzweringen tegen het Iraanse volk hadden uitgebroed. Ze scandeerden slogans, juichten de vrome jongens en meisjes toe die op het dak van de ambassade de Amerikaanse vlag verbrandden en werden op het ambassadeterrein en in de omliggende straten, die zwart zagen van het volk, in het gebed voorafgegaan door hoge geestelijken.
Het openbare leven in Teheran viel stil. Iedereen bereidde zich voor op een invasie door de vijand. Toen die er niet kwam, maakte een nooit gezien enthousiasme zich van de bevolking meester. Het overmachtige Amerika was door studenten tot machteloosheid gedwongen. Allah is groot!
In deze omstandigheden was het uitgesloten het land te verlaten. Alle grenzen gingen potdicht. Toen radio Teheran ook nog bevestigde dat ayatollah Khomeini de gijzelingsactie steunde omdat Amerika ‘de Grote Satan’ was, en de Amerikaanse president Carter op de koop toe besliste dat de gijzelaars niet met oorlogsgeweld zouden worden bevrijd, verloor hij alle hoop. De represaillemaatregelen van Carter zoals het bevriezen van alle Iraanse tegoeden of de stopzetting van alle olie-import uit Iran, konden niets aan de toestand aan veranderen.
De dagen sleepten zich voort in eenzaamheid. Om geen aandacht op het huis te vestigen kwam Soezan nog slechts twee keer per week om zijn mondvoorraad aan te vullen en de dokter had hij in een maand niet meer gezien. Gedurende de dag waren de tuin en het dakterras verboden terrein want sinds de gijzeling patrouilleerde haast voortdurend een helikopter van het leger boven de stad op zoek naar verdachte bewegingen. Hij zocht zijn toevlucht tot de hymnen van de Avesta van Zarathoestra, de versregels van de Gatha's Yasna7 beheersten als mantra's zijn gedachtewereld.
U allen smeek ik met eerbiedig opgeheven handen,
Gij, Heilige Geesten, Ahoera Mazda en Asja,
ware Geest van het wereldritme.
***
De hittegolf duurde al tien dagen, zelfs 's nachts kwam het kwik niet beneden de 25 graden. Er was geen airconditioning en de ventilatoren in het huis brachten wel de warme lucht in beweging maar maakten die niet koeler. Zodra het donker werd, zocht hij zijn toevlucht op het dak. Hij lag naakt op een stoel en liet zijn bezwete lichaam afkoelen door het briesje afkomstig van de flanken van het Elboersgebergte. Toen het absolute duister van het uitspansel plaatsmaakte voor het wisselend roomkleurig licht dat aan de zonsopgang voorafgaat, kwam hij overeind. De besneeuwde top van de Damawand, 5671 meter boven de zeespiegel, ving het eerste zonlicht op, barstte uiteen in vlammende kleuren van rood en karmozijn om langzaam over te gaan in de eenkleurigheid van het gewone daglicht.
Dat vraag ik U, spreek klaar tot mij, Ahoera Mazda, welke kunstenaar schiep het licht en de duisternis?
Achter hem, in oostelijke richting, verscheen het bovenste randje van de zon boven de horizon. Hij zette zijn zonnebril op en zag hoe de oranjegele schijf steeds vlugger omhoogkwam, vertekend door de breking van het licht. Het was alsof hij keek naar de smeltkuil van de schepping zoals door Zarathoestra beschreven in de hymne van de negende Gatha.
Hij liet zich op zijn knieën zakken, vouwde zijn benen onder zijn lichaam en dacht aan de dag die voor hem lag. Hij wist dat over een uur de kracht van de zon de tegels van het terras zou doen zinderen en dat de temperatuur in het huis ondraaglijk zou zijn. Hij sloot zijn ogen en reciteerde in gedachten de vierde Gatha Yasna.
Dat vraag ik U, Ahoera Mazda, wat komen en gebeuren zal… Hij had weinig geslapen en de woorden van de psalm liepen door de vermoeidheid wat door elkaar in zijn brein. Soezan had beloofd dat ze vandaag met de dokter zou langskomen om te praten over een nieuwe vluchtpoging. Van één zaak was hij zeker: hij wilde weg uit deze vergeetput! Ondanks de rijke verzameling aan kunst en cultuur die hij ter beschikking had om zijn zinnen te verzetten en de opbeurende bezoeken van Soezan voelde hij zich als een terdoodveroordeelde in Death Row, de gang in een Amerikaanse gevangenis waar de dodencellen zich bevinden. Het was alsof hij wachtte op zijn executie. Als de dokter geen uitweg wist, zou hij het op eigen houtje proberen, desnoods te voet door het Elboersgebergte trekken tot aan de Kaspische Zee. Hij zou een bootje stelen en…
Hij schrok wakker door een metalig whoepend geluid. Een helikopter revierde als een hond over het Taleqani Park en dreef langzaam deze kant op. Bliksemsnel graaide hij zijn hemd en broek van de grond en kroop op handen en voeten naar het valluik. Hij liet zich achterwaarts van de steile trapladder omlaag zakken maar toen hij een voet op de laagste sport van de ladder zette, verstijfde hij van schrik omdat iemand hem met de koude loop van een vuurwapen in zijn rug prikte.
***
Hij bedwong met moeite een opkomende paniek toen hij uit de taxi stapte en de verhoogde veiligheidsmaatregelen zag waarmee de vertrekterminal van Teheran Mehrabad International Airport werd afgeschermd. Aan alle kanten patrouilleerden manschappen van de Iraanse Republikeinse Garde, ongeschoren, gehuld in een slordige mix van militaire en burgerkleding, met hun vingers stijf van de zenuwen aan de trekkers van hun nieuw verworven Heckler & Koch G3 automatische geweren.
Hij slikte hard, vermande zich, kuierde door een spitsroede van wantrouwige blikken naar binnen alsof hij alle tijd van de wereld had, en liep meteen door naar de ticket counter van Swissair die zich rechts achter in de grote vertrekhal moest bevinden. Hij kreeg het even benauwd omdat hij zijn bestemming niet direct in beeld kreeg, maar toen hij halverwege was zag hij het rood-witte logo van de Zwitserse luchtvaartmaatschappij. Hij kwam bij de incheckbalie en zag de Iraanse receptioniste met het leesbrilletje en de moedervlek aan de linkerkant van haar gezicht, zoals zij hem door de CIA-man was beschreven. Ook zij herkende hem aan het corduroy jasje dat hij droeg. Ze sneed een andere receptioniste de pas af.
‘Kan ik u helpen?’
Hij pakte het ticket uit zijn binnenzak en gaf het haar, samen met zijn paspoort. Bij het ticket zat een envelop met duizend dollar. Ze liet de envelop handig in een zijzak van haar uniformjasje verdwijnen. ‘Gangpad of bij het raam?’ vroeg ze met een glimlach.
‘Om het even.’
Ze ging aan de slag. Een douanebeambte kwam naast haar staan en opende zijn koffer. Een geïllustreerde catalogus met op het omslag een foto van Iraanse exportbedrijven van ayatollah Khamenei met daaronder een waarschuwing dat internationale handel moest worden gezuiverd van materiële doeleinden en politieke pressie, werd zorgvuldig doorbladerd om zeker te zijn dat tussen de pagina's geen industriële of andere geheimen naar buiten werden gesmokkeld. Twee Republikeinse gardisten keken mee over de schouder van de douanebeambte. Hij wierp een blik opzij en zag dat een nieuwe passagier zich bij de andere receptioniste aanbood. Die nieuwe passagier was Soezan.
Hoewel hij wist dat ze weinig gevaar liep – ze reisde met een geldig paspoort en uitreisvisum – werd hij nu pas écht bang dat er op het laatste moment nog iets verkeerd zou gaan. Hij had de indruk dat sinds zijn komst de bewaking nog was opgedreven. Er liepen steeds meer gewapende gardisten door de terminal, alleen of in groepjes, alsof ze op zoek waren naar iets of iemand. Een van die groepjes bleef bij de balie van Soezan staan. De officier, een kleine man met een pokdalig gezicht in een verfomfaaid uniform, pakte Soezans paspoort uit de handen van de receptioniste en hield het naar het licht alsof hij het op zijn echtheid onderzocht.
‘Je bent alleen?’
‘Voorlopig, ja.’
De man zette zijn zonnebril af en kneep zijn ogen tot smalle spleetjes. ‘Verklaar je nader.’
‘Ik ben tolk en maak deel uit van een delegatie die deelneemt aan een internationale conferentie over het Amerikaanse imperialisme in Genève. De rest van de delegatie volgt later.’
‘Waarom?’
‘Dat kunt u beter aan de directeur van het ministerie van Export vragen die mij vooruit heeft gestuurd.’
De officier keek haar vuil aan. ‘Sinds wanneer werkt het ministerie met vrouwen?’
‘We zijn allemaal dienaren van Allah, de Verhevene.’
Daar had de officier geen verweer tegen. Hij smoezelde wat met de douanebeambte die uit Soezans handtas de helft aftelde van de daarin aanwezige dollarbiljetten en die aan hem overhandigde. De officier stak het geld weg, zette zijn zonnebril op en glimlachte. ‘Moge de Profeet u vergezellen op uw reis.’
Soezan kreeg haar instapkaart en haar paspoort. Ze hing haar handtas over haar schouder en liep weg zonder een blik opzij te werpen.
‘Agha?’
Hij kwam tot zichzelf ‘Excuseer.’ De receptioniste overhandigde hem zijn instapkaart. ‘U mag doorlopen naar de paspoortcontrole. Neem de middelste controlepost, als u wilt.’
‘Dank u.’ Hij talmde wat met het wegsteken van het ticket om te voorkomen dat hij pal achter Soezan zou staan in de rij bij de middelste politiecontrolepost. Hij sloot aan achter twee Pakistaanse mannen met glimmende gezichten en grote snorren. De controle vorderde gestaag en toen Soezan aan de beurt was, hield hij even zijn hart vast omdat een van de officieren van de Republikeinse Garde van achter de balie vandaan kwam en haar aansprak. Maar ook deze keer kwam Soezan de hinderpaal te boven door een paar beminnelijke opmerkingen en ze mocht vertrekken.
Hij probeerde haar niet met de ogen te volgen. Ze zouden geen contact maken voor ze in Zürich geland waren. Hij vroeg zich af waarom dat nodig was. Het was een Zwitsers toestel en als dat eenmaal het Iraanse luchtruim had verlaten, kon niemand het terugroepen.
De Pakistanen mochten doorgaan en hij legde zijn door de CIA-man verstrekte Zwitserse paspoort, het vliegtuigticket en de instapkaart op de balie. De politieman aan de balie was in burger maar volgens het naamkaartje op de revers van zijn gestreepte colbert had hij de rang van hoofdinspecteur bij de Iraanse luchthavenpolitie. Hoewel hij zich zichtbaar een paar dagen niet had geschoren, verspreidde hij een luchtje van aftershave die deed denken aan bordelen en bazaars. De hoofdinspecteur bestudeerde de papieren alsof zijn leven ervan afhing. ‘Wat deed je in Iran?’ vroeg hij na lange tijd in het Farsi.
‘Neem me niet kwalijk. Ik spreek geen Farsi. Alleen Engels, Duits of Frans, wat u wilt.’
De politieman herhaalde zijn vraag in gebroken Engels. ‘What you have here been done?’
‘Ik was hier voor de International Trade Fair for Tools and Machinery.’
‘Waar was dat?’
‘In Teheran. Jammer genoeg werd de jaarmarkt op het laatste ogenblik afgelast.’
‘Waarom?
‘Dat weet ik niet. Misschien had het te maken met het internationale reizigersverkeer.’ De echte reden was natuurlijk dat sinds de gijzelingsactie alle handelsverkeer was stilgevallen maar dat wist de hoofdinspecteur net zo goed als hij.
De politieman bladerde door het paspoort en verdiepte zich in de stempels. ‘Je bent zes dagen geleden het land in gekomen. Wat heb je al die tijd gedaan?’
‘Een paar ministeries afgelopen. Afspraken gemaakt over exportvergunningen.’ Hij schoof een tweetal visitekaartjes van hoge ministeriële ambtenaren naar voren. ‘Deze bijvoorbeeld.’
De politieman bekeek de namen en adressen op de kaartjes en zuchtte. Bij het luchtje van aftershave voegde zich nu ook een slechte adem. Hij overlegde met een officier die achter hem stond. Die haalde de schouders op en wees naar de telefoon. De grote wijzer van de wandklok sprong met een ruk vooruit. De politieman keek ernaar, wierp een nijdige blik op de groeiende rij reizigers voor zich, schudde vol afkeer het hoofd, greep een datumstempel en verwerkte zijn frustratie met een forse klap op een stempelkussen en vervolgens op een blanco bladzijde in het paspoort.
Hij schoof de papieren van zich af.
‘Wegwezen!’
***
Als de passagier die voor hem zat niet te veel opzij leunde, kon hij het achterhoofd van Soezan zien. Ze had haar hoofddoek afgedaan en haar haar glansde als wilde kastanjes onder het plafondlicht in de cabine. Hij sloot de ogen en luisterde naar de geluiden die hij kende als zijn broekzak; vliegen was zijn leven geweest. Hij hoorde de motoren starten. Toen het vliegtuig zijn aanloop nam, gaf dat een gevoel van opluchting, maar hij voelde zich nog niet veilig, zelfs niet toen het van de grond kwam. Hij zag in zijn gedachten weer de CIA-man die hem in het huis van de dokter onder aan de trapladder had opgewacht en er plezier in had gevonden hem een ongeluk te laten schrikken door hem de koude loop van zijn pistool in zijn blote rug te duwen. Het was een middelgrote man geweest met een Slavisch uiterlijk die zweette als een paard, zelfs bij het krieken van de dag.
Hij hoorde het onderstel in de behuizing klappen en voelde het vliegtuig aan snelheid winnen, hij zou tot op één graad nauwkeurig de hellingsgraad kunnen inschatten waarmee ze nu hoogte wonnen. Verbazend hoe de CIA-man erin geslaagd was in een mum van tijd met een vals paspoort, voorzien van in- en uitreisvisa en onder een goede dekmantel zijn vlucht uit Iran te organiseren. Kennelijk overtrof bij een deel van de Iraanse bevolking de afkeer van de ‘Grote Satan’ nog niet de begeerte naar de ‘groene ruggen’ van corrupte Amerikanen.
Het vliegtuig was op zijn kruishoogte gekomen en ging rustiger vliegen. Stoelgordels klikten. Hij opende zijn ogen. De passagier in de stoel voor hem stond op en begaf zich naar een van de toiletten in de staart. Hij kon Soezan nu beter zien. Ze voerde een geanimeerd gesprek met de jonge Indische vrouw in de stoel naast haar. Wie ben ik, o Ahoera Mazda, dat Gij deze Spenta mijn pad laat kruisen?
De CIA-man had een prijs gevraagd voor zijn tussenkomst. Hij had eerst getwijfeld, maar de schaal sloeg onmiddellijk door toen Soezan hem verzekerde dat ze ook dit keer met hem zou meereizen en hem zou bijstaan daar waar nodig. Bovendien verschilden de eisen van CIA-man niet heel veel van de weg die hij voor zichzelf had uitgestippeld, als hij ooit het land uit zou raken.
***
Een dag later kwamen ze op hun bestemming, een hotel in de Keizerstraat in Antwerpen, hetzelfde hotel waar dokter Maurice Alilou, een tot Belg genaturaliseerde Iraniër, verbleef. Hij kreeg een ruime suite in het achtergebouw op dezelfde verdieping als Soezan. Toen hij diezelfde avond in de salon de tv aanzette, zag hij de beelden van een uitgebrande Hercules en een Sea Stallion in de Grote Zoutwoestijn, achtergebleven na de mislukte bevrijdingsoperatie van de Amerikanen die aan vijf airmen en drie mariniers het leven had gekost.
Een dag later kreeg hij het bezoek van de man die hem uit Iran had bevrijd en die nu pas zijn naam noemde. Hij vertelde hem dat in de marge van de Amerikaanse raid Cyrus Razdi, geholpen door zijn halfbroer Simon Hofman, kans had gezien uit Iran te vluchten, en hij kon het gevoel niet van zich afzetten dat een deel van zijn leven zou worden overgedaan.
_________________________
5 De Gatha's of
lofzangen van Zarathoestra zijn als een oeroude openbaring van de
goddelijke wereld door de Perzen overgeleverd. Ruim 200 jaar
geleden werd de Avesta (boeken waarin de Gatha's van Zarathoestra
voorkomen) bekend.
Uit Zarathustra, D.J. van Bemmelen 1967
6 In de Avesta wordt de naam van de godin Armaita, dochter van Ahoera Mazda, vaak voorafgegaan door Spenta, wat ‘heilig’ betekent.
7 Een groep hymnen die de Gatha's worden genoemd en waarvan men aanneemt dat Zoroaster (Zarathoestra) ze heeft gecomponeerd.