5
CYRUS

Cyrus zag de stofwolk op de weg nog voor het geluid van de motoren tot hem doordrong. Sjafti kwam naar hem toegelopen, zwaaiend met de verrekijker. ‘Drie terreinwagens’, zei hij. ‘Onmogelijk te zien wie het zijn.’

Cyrus kwam onmiddellijk overeind. Drie voertuigen was tegen de afspraak. Musa zou, net zoals hij, alleen vergezeld zijn door zijn luitenant. Cyrus pakte de verrekijker uit Sjafti's handen en stelde hem in op de naderende auto's. Het waren twee Pazhans 2/5, de Iraanse versie van de Range Rover, en een open jeep. Achter de vuile ruiten van de eerste auto tekende zich het silhouet af van twee mannen met infanteriepetjes op het hoofd. Ze droegen donkere kleren, maar het was niet uit te maken of het burgerpakken van agenten van de SAVAMA waren, of de zwarte uniformen van de Pasdaran-gardisten.

Cyrus besloot geen risico te lopen. ‘We gaan ervandoor.’

Met lange passen, schuivend en struikelend, renden ze de helling af naar de Paykan aan de rand van de boomgaard. Nog voor ze bij de auto kwamen, klonk één enkel schot. Een kogel rukte een stuk uit de rechtse voorband en sloeg een gat als een theekopje in de achterliggende wielkast. Toen Cyrus omkeek, zag hij in de jeep een man in zwart leren jack een geweer met vizier van de schouder nemen. Hij bleef staan en wachtte rustig tot de jeep bij hen kwam.

‘Was je misschien van plan op de loop te gaan?’ vroeg Musa.

Cyrus wierp een veelbetekenende blik naar de vier gardisten in de andere terreinwagens. Ze hielden elk een kalasjnikov losjes in de hand, klaar om te vuren.

‘Was dat nodig, denk je?’

‘Dat weet je nooit. Zulke dingen zijn in de hand van God.’ Musa gaf de bestuurder van de jeep een klap op de schouder en stapte uit. Hij was breedgeschouderd, met gespierde armen en nek, gebouwd uit één stuk, als een beer. Zijn donker golvend haar reikte tot aan zijn kraag en zijn snor en baard, zwart met een paar streken zilver, was met militaire precisie geknipt.

‘De afspraak was dat je alleen zou komen.’

Musa haalde de schouders op. ‘Waar ben je bang voor. Als ik je koud wil maken heb ik geen hulp nodig.’

‘Ik geef toe dat je een betere schutter bent. Met de blote hand weet ik het niet.’

Ze staarden elkaar recht in de ogen maar Cyrus was zo wijs als eerste zijn blik af te wenden. Hij had zijn punt gescoord en het was onverstandig, misschien zelfs onmogelijk Musa te laten toegeven dat hij gezichtsverlies had geleden.

Musa accepteerde zijn knieval. Hij gooide het geweer naar de bestuurder, die het handig opving.

‘Kom mee’, zei hij.

Cyrus volgde hem naar het huis achter de minaret. Nog voor Musa kon aankloppen, deed een mollah in een kameelharen abah en met witte tulband, wat erop wees dat hij geen rechtstreekse afstammeling was van de profeet, de deur open. Zijn rafelige baard was grijs, rondom de mond bruin van de nicotine.

‘Kom alstublieft binnen, agha’, zei hij.

Musa en Cyrus stapten uit hun schoenen en liepen een woonkamer binnen met brede armstoelen langs de muren en goedkope tapijten op de grond. Aan het plafond hing een reusachtige kristallen luchter, maar die diende vermoedelijk meer tot versiering dan voor verlichting te oordelen naar de verspreid staande olielampen.

‘Het is een eer u als gast in mijn huis te mogen begroeten, agha’, zei de mollah tegen Musa. ‘Mag ik u wat thee aanbieden?’

‘Dat mag u zeker, eerwaarde,’ antwoordde Musa, ‘maar u zult ons wel alleen moeten laten. We hebben dringende staatszaken te bespreken waarmee we een spirituele leider als u niet willen vervelen.’

‘Zoals u wilt, agha.’ De mollah trok zich terug, duidelijk teleurgesteld.

Musa liep de kamer rond, inspecteerde een waterpijp, keek in vazen en achter ingelijste schilderijen van de imam en van een predikende Mohammed op de berg Ararat en trok ten slotte de stekker uit van een tv-toestel. Intussen had een leeftijdloze vrouw in een vaalgroene chador twee dampende glazen en schoteltjes met wat koekjes en kandijklontjes op de bijzettafeltjes gezet en zich teruggetrokken zonder ook maar een blik in hun richting te werpen.

Gerustgesteld dat er geen microfoons of cassetterecorders in de kamer verstopt waren liet Musa zich in een van de armstoelen neerzakken en wees naar een stoel daartegenover.

‘Ga zitten.’

Cyrus deed wat hem werd opgedragen. Zwijgend keek hij toe hoe Musa een kandijklontje in zijn mond stak en daar zonder een spier te vertrekken de gloeiend hete thee overheen goot. Door zijn langdurige verblijf in het Westen had hij die Perzische gewoonte afgeleerd.

Musa zette zijn glas neer.

‘Laat maar horen’, zei hij. ‘Als ik mijn neef mag geloven heb jij grootse plannen tot meerdere glorie van Gods republiek.’

‘Niet alleen van Gods republiek. Ook tot meerdere glorie van wie de plannen helpt te verwezenlijken.’

Musa doopte een kandijklontje in het bodempje thee in zijn glas en zoog erop.

‘Glorie in welke vorm?’

‘Macht uitoefenen. Heersen. Wereldwijd.’

Musa gromde wat, maar de kortstondige flits in zijn ogen was Cyrus niet ontgaan. Macht was het toverwoord waarmee je zelfs een heilige het rechte pad kon doen verlaten.

‘Eigenlijk is het de voortzetting van een vernuftig meerjarenplan dat onder de sjah door mijn vader op stapel werd gezet.’

‘De sjah was een despoot, corrupt tot op het bot en Darius Razdi was niet beter.’

‘Het gaat niet om wat jij of de nieuwe regering van mijn vader denken, maar om het financieel imperium dat hij heeft nagelaten. Ooit gehoord van de Razdi Foundations?’

‘Hersenschimmen.’

‘Nee, ze bestaat echt. Het is een geheime stichting. Ze beschikt over meer reserves dan de nationale banken van Europa.’

‘Gestolen van het Iraanse volk. We zullen ze vinden en alles in beslag nemen.’

‘Dat is onmogelijk. De organisatie is onaantastbaar. Alles is zo handig verweven in een netwerk van holdings en offshore structuren in het buitenland dat je haar langs legale weg onmogelijk te lijf kunt gaan. Bovendien zou dat heel dom zijn.’

‘Waarom?’

‘Omdat zo'n procedure tientallen jaren kan aanslepen en geen enkele garantie biedt wat de uitkomst betreft. Er is een veel betere weg.’

‘Welke?’

‘Meedoen.’

‘Waarmee meedoen?’

‘De verovering van het Westen. Een einde maken aan de suprematie van de Amerikanen.’ Hij zag de sceptische blik in de ogen van Musa en stak een hand op. ‘Wacht nog even met je oordeel. Ik heb het niet over aanvallen met luchtvloten of tankdivisies maar over financiële infiltratie. Strategische beleggingen waarmee je de economie van een land kunt wurgen of doen opleven, naargelang de leiders van dat land tegenstribbelen of pootjes geven.’

‘Laat me niet lachen. We hebben met moeite genoeg geld om de bevolking van de hongerdood te vrijwaren.’

‘We hebben olie. Olie is geld.’

‘Mis. Olie was geld.’

‘Hoezo?’

‘Sinds de revolutie en het vertrek van de Amerikaanse technici produceren we de helft minder olie.’

‘Maar jullie verkopen tegen hogere prijzen. Het blijft geld. Je moet het alleen op de juiste manier leren gebruiken. Niet door er verouderde tanks en jachtvliegtuigen van Frankrijk mee te kopen. Mijn vader wist beter. Hij stopte al het geld van de Iraanse olie via zijn stichtingen in sleutelbedrijven: banken, supertankers, de wapenindustrie.’

‘Gestolen geld.’

‘Geld is bezit.’

‘Voor een moslim is bezit onbelangrijk.’

‘Bezit is macht.’

‘Alle macht is aan God.’

‘En God verleent een deel van zijn macht aan stervelingen. Daarom is echte macht onzichtbaar. Dat is het credo, Musa. Het is niet met dogma's die vanuit de heilige stad Qom door een oude wijze man over het land worden uitgestrooid, dat jij in Iran het bewind in handen zult krijgen of houden. Dat kan alleen door bezit op de juiste manier aan te wenden.’

Cyrus boog naar voren en aan de zijde van zijn vader klom hij opnieuw naar de top van de Tharisberg en in de ijle vrieslucht, waar de adrenaline in het bloed de hersens activeert en de geest de aardse beperkingen van zich afwerpt, werd hij bezeten door het garma, dat tegelijk scheppend en vernietigend is, en hij vond de juiste woorden om Musa deelgenoot te maken van zijn missie die wilde dat Iran zou uitgroeien tot een welvarend land dat onder het goedwillende oog van de profeet zijn revolutie zou exporteren en – dat vertelde hij er natuurlijk niet bij – het maakte hem niet uit of die profeet Zarathoestra was, de profeet Mohammed, of Jesus van Nazareth, zolang het visioen van zijn vader ‘dat zijn zoon Cyrus de Goddelijke Weiden zou bewandelen en nemen wat hem toekomt’, maar bewaarheid werd.

En Musa kwam zo onder de indruk van de kracht van zijn woorden, dat toen Cyrus even ophield met praten hij zijn ogen op het schilderij van de predikende Mohammed richtte alsof hij bij Hem te rade ging of hij zich voortaan veeleer voor de materiële dan wel voor de geestelijke welvaart van de nieuwe republiek zou moeten inzetten. Maar toen hij een moment later zijn blik weer naar Cyrus liet afglijden, kon die aan de gloed van opwinding in zijn ogen het antwoord al raden.

‘Stel dat ik meedoe’, zei Musa. ‘Wat heb je dan nodig?’

Cyrus knabbelde aan een koekje. Het smaakte naar anijs.

‘Bescherming. Althans voor de duur dat ik nog in dit land ben.’

Musa trok vragend zijn wenkbrauwen op. ‘Bescherming? Jij? De kleinzoon van Bani Yazdis?’

Cyrus knikte. ‘Mijn grootvader zou me eigenhandig aan de executiepaal binden als hij wist waar we hier mee bezig zijn.’

‘Protectie dus. Wat nog?’

‘Informatie over personen en bedrijven in binnen- en buitenland. De Iraanse Inlichtingendienst kan ons die verschaffen. Ik zal ook logistieke steun nodig hebben.’

‘Waarvoor?’

‘Vader werd voor het bestuur van de Foundations bijgestaan door de Hogere Raad van het Koninkrijk der Perzen. Die Raad telde zeven leden. Mijn vader was voorzitter, oom Fariman, de sjah en nog vier anderen waren de leden. Vader en oom Fariman zijn dood. De vier anderen zijn na de val van de sjah naar het buitenland gevlucht en houden zich schuil. Ik wil dat ze opgespoord worden.’

‘Wie zijn ze?’

‘Generaal Gholan Oweysi, Bijan Fazeli, dokter Tawakoli en Maurice Alilou, een dierenarts.’

‘Waar heb je hen voor nodig?’

‘Voor niets. Integendeel. Ik wil verhinderen dat ze zich nog bemoeien met de Foundations. Het zit er dik in dat ik daarbij de hulp van geheim agenten van de SAVAMA nodig heb.’

‘Wie zegt dat de SAVAMA geheim agenten in het Westen heeft?’

‘Asjeblieft, Musa. Laten we man en paard noemen. Iedereen weet dat zich onder de stroom van politieke vluchtelingen naar het Westen een behoorlijk aantal agenten van de SAVAMA hebben gemengd.’

‘Kortom, die vier moeten geliquideerd worden.’

‘Of geholpen worden bij hun terugkeer naar hun vaderland.’

‘Wat doen we met de sjah?’

‘De sjah is geen probleem. Hij lijdt aan lymfeklierkanker en heeft nog slechts een paar weken te leven.’

Musa dacht een ogenblik na. ‘Daarna zijn de Foundations dus van jou?’

Cyrus ging overeind zitten. ‘Vanzelfsprekend. Ik ben de wettige erfgenaam van Darius Razdi en van oom Fariman.’

‘In het puin van Chinvat hebben we een paar honderd verkoolde lichamen teruggevonden, waaronder dat van je vader en van je oom. Ze werden zonder veel plichtplegingen gedumpt in een massagraf. Je hebt dus geen officiële overlijdensakten. Heb je die niet nodig om aan te tonen dat je erfgerechtigd bent?’

‘Vader en oom Fariman zijn dood. Ik heb met eigen ogen gezien hoe ze door de vlammen verteerd werden. Er zijn nog meer getuigen. De enigen die de inbezitneming wat kunnen vertragen zijn de vier leden van de raad. Dat is dus waar jij in het geding komt.’

‘Hm.’ Musa pakte opnieuw een kandijklontje, dompelde het in de thee van Cyrus en zoog erop. ‘Ik heb nog één vraag.’

‘Ga je gang.’

‘Als ik je goed heb begrepen ben je van plan naar het Westen te emigreren?’

‘Dat klopt. Van hieruit kun je de Foundations niet runnen. Dat kan alleen vanuit Londen, Parijs of misschien wel Brussel.’

‘Dat begrijp ik. Maar waarom nu pas? Waarom niet onmiddellijk na de dood van je vader?’

‘Toen had ik mijn handen vol met het doen slagen van de islamitische revolutie.’

‘Ik kan me niet voorstellen dat jij daar veel toe hebt bijgedragen.’

‘Bovendien was ik er nog niet rijp voor.’

‘Nu wel?’

‘Niet alleen ben ik nu ouder en wijzer, maar ik heb nu ook een groot leider en zijn organisatie als rugdekking.’

‘Wie?’

‘Jij.’

Musa streek met een wijsvinger zijn snor glad. Het antwoord beviel hem. Hij leunde achterover in zijn stoel. ‘Ik weet nu al wel hoe ik jou kan helpen een financiële wereldmacht te worden, maar heb nog met geen woord gehoord hoe je mij zult helpen om met de islam wereldheerschappij te verwerven.’

‘Simpel. Met bezit. Bezit is macht.’

‘Dat heb je al eens gezegd. Concreet nu.’

‘Heel eenvoudig. Ik geef je de hele binnenlandse organisatie waarmee pedar de olie-inkomsten van Iran afroomde cadeau. Het gaat hier jaarlijks om reusachtige kapitalen. Dat geld parkeren we in de Foundations of als je wilt in een afzonderlijke stichting waarin jij het alleen voor het zeggen hebt. Voor je het weet heb je in het Westen achter de schermen evenveel invloed als je fundamentalistische broeders uit Saudi-Arabië.’

Musa's blik gleed nog één keer naar het schilderij van de profeet op de berg Ararat, niet om zijn goedkeuring te vragen want de beslissing was al genomen, maar met de trots van iemand die zo-even zijn slag heeft geslagen. Toen hij Cyrus daarna aankeek, vernauwden zijn ogen. ‘Zo weze het’, stelde hij met gezwollen stem. ‘We zullen in Allahs voetspoor samen de jihad strijden.’

‘Ieder op de geëigende manier’, bevestigde Cyrus.

‘Hm. O ja. Hoe zit het met je broer in het Westen?’

‘Simon Hofman? Misschien zal ik hem later een leidende functie geven bij de Foundations. Er gaat niets boven de band van het bloed.’

Musa knikte goedkeurend. Oude Perzische tradities hadden ook bij de fundamentalistische islamieten grote waarde. Hij spreidde zijn armen.

‘Dat is het dan?’

‘Nee. Er is nog de affaire Nina Radanov.’

‘Wat is daarmee?’

‘Ze wordt opgesloten in het Shahid Raja Institute.’

‘Ik ken leukere plekken.’

‘Zeg dat wel. Officieel is het een opvoedingsgesticht voor godsdiensttwijfelaars maar destijds hadden de nazi's voor hun uitroeiingskampen ook allerlei fraaie benamingen. Daarom wil ik dat je mij helpt haar daar weg te halen.’

‘Waarom ik? Waarom roep je de hulp van je grootvader niet in? Die is machtig genoeg om haar straf te laten omzetten in een reprimande en haar in alle stilte het land te laten uitwijzen.’

‘Grootvaders hulp inroepen zou wel eens het tegenovergestelde effect kunnen hebben. Hij ziet in Nina een westerse hoer die mij op het verkeerde pad zou kunnen brengen. Het zou me niet verbazen als hij meer wist over die arrestatie door de zedenpolitie.’

‘Echt?’

‘Hoe verklaar je anders dat ik binnen de kortste keren en met de nodige excuses werd vrijgelaten en dat Nina opgesloten blijft?’

‘Tja. Voor een vrouw ligt het anders.’

‘Het was een gerichte actie, geloof me.’

‘Wat wil je dat ik doe?’

‘Als ik goed ben ingelicht, ken jij de directeur van het Shahid Raja Institute persoonlijk. Klopt dat?’

‘Rabii? Ja, we kunnen goed opschieten.’

‘Zeg haar dat Nina mijn sigha is. Ik heb een contract opgesteld dat ze mijn tijdelijke vrouw is voor drie maanden. Nina krijgt daar in overeenstemming met de religieuze wetten honderd dollar voor, dat is ongeveer tienduizend riyal.’

‘Waar is dat goed voor?’

‘Omdat Rabii mij dan bezoekrecht moet verlenen. Nina zal dan over privé-vertrekken beschikken waar ik haar ongestoord kan ontmoeten.’

‘Is dat niet onnodig veel moeite om met een hoer naar bed te gaan?’

‘Ze is geen hoer.’

‘Goed. Maar als het is om gepijpt te worden, ken ik er een paar die je de hersens uit je hoofd…’

‘Bedankt. Als ik een vrouw nodig heb, kies ik er zelf wel een. De bezoeken dienen alleen maar om het terrein te verkennen om haar desnoods met geweld te kunnen ontzetten.’

‘Ik kan dat zonder dat ze je sigha is ook wel voor je laten uitzoeken.’

‘Doe dat dan. We moeten ook een ontsnappingsroute afspreken voor als het zover is.’

‘Over een ontsnappingsroute hoef je je geen zorgen te maken. Ik ken genoeg sluipwegen om haar veilig over de grens van Turkije of Turkestan te brengen.’

‘Laten we dat achter de hand houden. Voorlopig heb ik een eigen plannetje.’

Zijn laatste woorden drongen niet meer tot Musa door. Hij kwam overeind en sloop, geluidloos als een Bengaalse tijger – voor zijn logge gestalte geen kleine prestatie – naar de keukendeur en trok die met een ruk open.

De mollah, die met zijn oor tegen de deur stond te luisteren, deinsde verschrikt achteruit. Musa pakte hem bij de kraag van zijn abah en trok hem naar binnen.

‘Je stoorde ons bij het gebed, mollah.’

De schriftgeleerde duwde zijn scheefgezakte tulband recht en probeerde zijn waardigheid te herwinnen. ‘Ik stond op het punt aan te kloppen. Ik wilde vragen of jullie nog iets nodig hadden.’

‘Wat wij nodig hebben is mensen op wie wij kunnen rekenen. Geen spionerende geestelijken.’

‘U hebt het recht niet mijn betrouwbaarheid in twijfel te trekken.’

‘Nee? Maar ik mag ze wel op de proef stellen. Hebt u ooit iemand een islamitische kastijding zien ondergaan?’

‘Een bastonnade komt hier niet veel voor.’

Musa was al naar de muur gelopen en trok de kabel uit de tv. ‘Dan is het hoog tijd dat u er een aan den lijve ondervindt.’

In een hoge, bovenhandse boog zwiepte de kabel door de lucht en tekende een bloederige streep dwars over het gezicht van de mollah. Zijn schrille kreet van pijn ratelde langs de muren.

De buitendeur zwaaide open en twee gardisten stormden binnen, de kalasjnikovs in de aanslag.

Musa wees naar de mollah. ‘Neem hem mee’, beval hij. ‘Hang hem op bij de voeten en laat alle meerderjarige mannen getuigen zijn van de geseling. Zorg dat het lang duurt voor hij sterft.’

Hij negeerde de smeekbeden van de mollah en draaide zich naar de jeremiërende vrouw die op de kreten was afgekomen en zich voor zijn voeten had geworpen.

‘Breng voedsel en drank, vrouw. Vlug, voor jij en je kinderen dezelfde weg opgaan als die leugenachtige echtgenoot van je.’

De vrouw krabbelde overeind en haastte zich weg. Even later bracht ze koude kip en ongedesemd brood, met dadels en meloen en nog meer thee.

Tijdens de maaltijd was het vooral Musa die het woord voerde.

‘Jij denkt natuurlijk dat ik met je meedoe om het geld of om de macht, maar er is meer’, verklaarde hij al etend. Hij toonde Cyrus een groen boekje dat in het Engels vertaalde uitspraken bevatte van ayatollah Khomeini3. ‘In de inleiding vind je het antwoord’, verduidelijkte hij.

Terwijl buiten kreten van pijn klonken die niets menselijks meer hadden, vergezeld door aahs en oohs van de verzamelde toeschouwers bij iedere stokslag op de voetzolen en in de nierstreek van de mollah, opende hij het boekje op bladzijde vier en citeerde:

‘Jihad, of heilige oorlog, betekent verovering van alle niet-moslimgebieden. Het is de plicht van iedere gezonde mannelijke volwassene zich vrijwillig te melden voor een veroveringstocht die tot doel heeft de wetten van de koran verplicht te maken van het ene eind van de wereld tot het andere.’ Hij bladerde wat verder. ‘Moslims hebben geen alternatief’, las hij. ‘Als ze de ongelijkheid in de wereld willen herstellen zullen ze met een gewapende jihad de profane regeringen moeten dwingen zich naar de wetten en principes van de islam te voegen.’ Hij klapte het boekje dicht.

‘Jouw methode lijkt mij een gewapende jihad waardig.’

Intussen was het buiten stil geworden.

‘Was dat nodig?’ vroeg Cyrus. ‘De man toonde zich alleen wat nieuwsgierig.’

‘Het begint met nieuwsgierigheid en eindigt met verraad’, weerlegde Musa.

‘Je kon hem ook laten doodschieten. Hij hoefde daarom niet zo te lijden.’

Musa haalde de schouders op. ‘Dat was zijn lot. Het lot van een moslim ligt in de handen van God. Daar kan geen sterveling wat aan veranderen.’

Later, toen ze op weg naar de jeep en de Pazhans voorbij het aan flarden gegeselde lichaam liepen dat ondersteboven heen en weer wiegde in de woestijnwind, vroeg Cyrus zich met een bang hart af of hij niet te lang had gewacht om Nina uit de handen van de zedenpolitie te bevrijden.

_________________________

3 Sayings of the Ayatollah Khomeini: Political, Philosophical, Social and Religious, A Bantam Book, published by arrangement with Editions Libres-Hallier.