29
WILLIAMS

De loods wachtte tot hij de supertanker voorbij de laatste obstakels van de enge vaargeul van Valdez Narrows had geloodst voor hij zijn vierde toffee sinds de afvaart in zijn mond stak. De ellende van schepen met rookverbod was dat je de hele tijd op zoetigheden ging kauwen om het gebrek aan nicotine op te vangen.

‘Je mag snelheid meerderen, meneer Cousins.’

Met een half oor luisterde hij naar de eerste stuurman die zijn instructies doorgaf aan de roerganger en vervolgens aan het Valdez Vessel Traffic Center meldde dat het schip de moeilijke passage door was en dat ze snelheid meerderden. Hij tuurde in het nachtelijke duister en overwoog of hij een sigaret of een sigaar zou roken zodra hij van het schip af was. Misschien een cigarillo. Straks, als hij thuiskwam, zou hij zijn eerste echte sigaar opsteken, een illegale Havana, een informeel geschenk van de rederij van de Baja California omdat hij een gunstig rapport had geschreven over hun kapitein nadat die door een fout manoeuvre de kademuur in Long Beach had geramd. Hij zou op zijn rug op zijn bed liggen en met een asbak op zijn maag balancerend, zich verlustigen aan het beeld van Atuat, zijn Alaskaanse vrouw, die voor de spiegel staand haar lange zwarte haar zou borstelen met krachtige slagen waarbij bij elke haal haar borsten omhoog zouden komen. Ze zou dat kort nachtjaponnetje dragen dat een Franse ingenieur die voor het Tanker Advisory Center werkte, voor hem uit Parijs had meegenomen en dat zo doorzichtig was dat hij het zwarte driehoekje van haar schaamhaar in de spiegel zou kunnen zien.

Een beep afkomstig van het langeafstandsradarscherm bracht Williams terug naar de realiteit. Kleine stipjes die op ijsbergen wezen in de buurt van Naked Island, ver buiten hun vaarroute.

‘Meneer Cousins?’

‘Oké, loods. We hebben het gezien. We houden er rekening mee.’

‘Goed. Wilt u meneer Hazelbos dan nu maar op de brug vragen. Ik ga het schip verlaten.’

Het was 23 u 05.