TWAALFDE HOOFDSTUK

Ik deed geen enkele poging om er vandoor te gaan. Ik wilde naar de kust lopen en niet vallen en verdrinken in de aanrollende golven.

Ik leunde tegen een met zeewier begroeide paal van de pier en terwijl het water om mijn enkels spoelde, probeerde ik mij weer te oriënteren. Ik was nog wel moe, maar mijn hoofd bonsde niet meer en ik voelde me bijzonder goed. Had ik mijn eigen duivel niet overwonnen? Maar wat betekende dat? Had het me moreel, geestelijk of lichamelijk verbeterd? Ik wist het nog niet, tenzij het feit dat ik niet bang was voor de man die zich in de duisternis verschool, een voorteken was.

Het laatste wat ik mij herinnerde was mijn val met de zwaartekrachtopheffer. Dat ik nog leefde was het bewijs dat ik er goed was afgekomen. Maar wat had die val me gedaan? Kon hij soms een versterkend effect op mijn zenuwen en klieren gehad hebben, zodat het scotoom dat ik had eindelijk was genezen? Weer wist ik het niet, maar de karakterloze kwaliteit en de intensiteit van mijn laatste hallucinaties gaven mij alle hoop.

Natuurlijk vroeg ik mij af wat er met mij was gebeurd vanaf het ogenblik dat ik uit het hotelraam was gesprongen. Mercators mannen hadden mij niet ontdekt, dat was zeker. Maar wat deed Justine op dit ogenblik? Waar was Thunderpeck?

Ik was doodmoe van alle vragen.

Ik keek over de boulevard, waar vele lichten brandden. Ik hoorde muziek en ik zag de silhouetten van mensen, schaduwen in schaduwen, die langs de zee liepen. Al die mensen kwamen voor de openingsceremonie. Ik zag ook de omtrek van de man die mij in de gaten hield. Hij stond op het zwak verlichte strand, half in de schaduw van de pier.

Er zat iets tussen de palen geklemd waar ik tegenaan leunde. Het had daar al een tijdje gezeten, want het was gladgeschuurd door de golven en er zaten zeepokken op. Ik trok het los. Het was een lange smalle balk met een ijzeren bout aan een kant. Misschien was het van een schip dat langs de kust vergaan was. In ieder geval was het een bruikbaar wapen. Ik stopte het onder het doorweekte kleed dat ik nog steeds aan had.

'Wat wil je van me?' riep ik.

De gestalte deed een stap opzij, hij deed geen poging om zich te verbergen.

'Ben je eindelijk weer bij je verstand?' riep hij. Ik kende de stem.

'Ben jij het, Mercator? We moeten eens met elkaar praten.'

'Daar kom ik voor.'

Door het water waadde ik naar het strand. Ik was niet bang meer voor Mercator. Ik wilde wel eens weten wat hij wilde.

We ontmoetten elkaar op het strand, met de grommende zee achter ons. Toen wij elkaar in het zwakke licht van de boulevard lang genoeg hadden aangekeken, gingen we tegenover elkaar zitten. Zijn gezicht zag er spookachtig uit, net als het mijne vermoedelijk.

'Hoelang volg je me al?'

'Nog niet zo lang. Al heb ik, sinds je me die klap gaf en je er vandoor ging, wel enkele uren naar je uitgekeken.' Zijn stem was hees en kwam nauwelijks boven het geluid van de branding uit.

'Ik verdween geloof ik niet op doeltreffende wijze...'

'Zeker niet. Toen je in je dwaasheid uit het raam sprong, kwam je in een zijstraat terecht en begon je openlijk rond te lopen terwijl je in jezelf praatte en iedereen aankeek. Als Israt en ik geen andere zorgen hadden gehad, zouden we je zo te pakken gehad hebben.'

'Andere zorgen?' Het zand tussen mijn handen was bijzonder kleverig en vies.

'We worden in de gaten gehouden. Iedereen is tegen iedereen hier. En een vreemdeling als ik, met een kennis als jij, vertrouwen ze helemaal niet. De zwaartekrachtopheffer die jij meenam was van de Minister President van Algerije, Generaal Ramayanner Kurdan. Hij is een gevaarlijke vijand. De geschiedenis van Algerije van de laatste twee- driehonderd jaar...'

'Wat kan mij die geschiedenis schelen, Mercator. Als je van plan bent om morgen de President van Afrika te vermoorden, zijn ze natuurlijk tegen je. Ik ben er ook tegen en ik weet niets van politiek af. Staat el Mahasset niet bekend als een zeer bekwaam staatsman, een soort mengeling van Nehru, Chou En-lai en Churchill?'

'Ja, ja, Noland, dat weet ik wel, maar...' Hij zweeg en boog zich zover voorover dat zijn voorhoofd bijna het zand raakte. Toen hij weer overeind kwam was zijn gezicht strak en gespannen en zijn stem klonk onzeker: 'Je ziet dat jij niet de enige zieke bent. Ik vergat mijn pillen. Besef je eigenlijk wel dat niemand meer gezond wil zijn? Het is tegenwoordig vaderlandslievend om een ziekte te hebben.'

'Het spijt me dat je ziek bent, Mercator, maar ik wil niets met je te doen hebben. Ik was nooit van plan om me in jouw zaken te mengen...'

'Spreek niet zo, Knowle. Je bent er nu eenmaal in betrokken geraakt en je weet het. Niemand kan zich aan deze zaak onttrekken. Luister. Ik heb je gevolgd omdat ik je wil vragen iets voor mij te doen.'

'Waar is je lieve Israt?'

'Israt heeft jouw dokter Thunderpeck overmeesterd en is naar me toe gekomen, maar onderweg ben ik hem in het gedrang kwijtgeraakt,' antwoordde hij boos. 'Ik hoop dat hij veilig is. In ieder geval is hij niet mijn lieve Israt, al hebben we dan allebei dezelfde godsdienst. We zijn namelijk Onthouders. Wij hebben je geen kwaad gedaan.'

'O nee? En wat denk je dan van die vervloekte jaren op die vervloekte boerderij van je?'

'Gebruik toch je verstand! Ik was trouwens alleen in naam Boer. Zelfs de boeren hebben niets meer met het land te maken. Dat was ook onvermijdelijk, want onder druk van de zogenaamde doelmatigheid zijn de boerderijen de laatste honderd jaar groter en groter geworden. Toen ik dit jaar met pensioen ging, was ik een man die uitsluitend met papier omging. Ik vond mijn werk even verschrikkelijk als jij.'

'Ga eerst maar eens een paar jaar in je stinkende dorpen werken!'

'Ik ben niet verantwoordelijk voor de strafmaatregelen, Noland. Ik had geen enkele zeggenschap over de landbouwers. Ik probeer me niet te verontschuldigen en probeer ook niet een systeem te verdedigen dat ik even afschuwelijk vind als jij.' Hij groef met zijn vingers in het zand en ik zag dat hij weer pijn leed. 'Luister, Noland. In Godsnaam! Ik heb je hulp nodig voor het te laat is.'

'Nee, dank je. Laten we naar je dokter gaan.'

'Dat heeft de tijd. Luister. Ik moet je vertrouwen, niet omdat je een landgenoot van me bent, maar omdat ik in deze zaak geen enkele Afrikaan kan vertrouwen.'

'Je bent gek, Mercator. Kom, laten we naar het hotel gaan.' Ik stond op en onder protest probeerde ik hem overeind te trekken. 'Ik zou je moeten uitleveren aan de politie,' zei ik. 'En ik zou het doen als ik me niet buiten deze zaak wilde houden. Het is dwaasheid om el Mahasset te willen vermoorden.'

'Daar wil ik je nu juist over spreken, Noland,' zei hij, terwijl hij alle mogelijke moeite deed om te blijven zitten. 'Ik weet dat je een man zonder geweten bent. Jij moet el Mahasset voor mij vermoorden. Ik zal het goed met je maken.'

Ik was zo stomverbaasd dat ik hem losliet. Kuchend kwam hij overeind en hij ging op zijn knieën in het zand zitten.

'Mahasset moet weg! Wij willen geen verenigd Afrika! Als de President er niet meer is, zullen de staten niets meer met elkaar te maken willen hebben. Zij willen elkaar bestrijden en ze zullen de hulp inroepen van Europa en Amerika. Het zal eindigen in een ontzaglijke atoomoorlog. Deze maatschappelijke structuur zal weggevaagd worden.' Hij wankelde en zei: 'Ik ben ziek, Noland. Ik heb longkanker. Je hoort wat ik zeg. Ik ben niet meer in staat om de President neer te schieten. Jij moet het doen...'

Ik viel op mijn knieën naast hem neer en balde mijn vuisten.

'Je denkt toch niet dat ik jou zal helpen een wereldoorlog te veroorzaken? Ben je gek, Mercator! O, als ik die brieven van Justine goed gelezen had, zou ik het allemaal hebben geweten. Wie heeft die brieven?'

'Ik. Luister naar me, Noland...'

'Ik heb genoeg gehoord,' zei ik. 'Het spijt me voor je, maar ik zal de President niet neerschieten. En jij ook niet. Niemand zal het doen. Misschien ben je niet meer dan een dwaze idealist, maar jouw soort idealisme heeft al duizenden jaren lang ellende veroorzaakt.'

'Spaar me je praatjes, domme plebejer!'

Ik stond op en zei: 'Ik zal een dokter voor je halen, Mercator. Daarna zal ik de politie inlichten.'

Ik liep over het strand naar de boulevard. Hij riep me tot ik tussen de voorbijgangers was verdwenen.

Het werd minder druk op straat. Op de torenklok op het Presidentsplein zag ik dat het ver na middernacht was. De dag van de komst van de President was dus reeds begonnen.

Ik liep verder. Ik voelde me niet moe, maar licht in mijn hoofd door de honger. Toch had ik geen trek in eten, maar ik versmachtte van dorst. Ik probeerde te beseffen wat Mercator mij had verteld. Waarom wilde iemand, zelfs een gek, de wereld vernietigen? Ik herinnerde mij het gesprek waarin hij mij verteld had dat hij zijn geld in de anti-zwaartekracht industrie had gestoken en toen ik de twee gesprekken combineerde, meende ik het antwoord te hebben: hij wilde oorlog om rijker en machtiger te worden. Onze wereld was arm en de techniek hield zich vrijwel uitsluitend met de landbouw bezig. De handel in zwaartekrachtopheffers had daardoor weinig mogelijkheden. Maar een oorlog zou deze ontwikkeling sterk versnellen en Mercator, met zijn zieke lichaam, kon zich niet veroorloven om lang te wachten.

Ik vond het een walgelijke situatie.

Toch wilde ik woord houden en eerst naar het Zuid Atlantic Hotel gaan om zijn dokter te halen. Ofschoon de deur van zijn kamer op een kier stond, kwam ik niet op het idee dat er iets fout was. Ik ging de kamer in en zag de chaos. Alles was doorzocht. De inhoud van kasten en laden lag over de vloer verspreid, vazen waren gebroken, schilderijen hingen scheef aan de muur of waren op de grond gegooid en de tafels lagen omver. Zelfs het kleed was van de vloer getrokken en in een hoek gegooid. Over de leuning van een stoel hing Israt. Ik rende op hem toe, riep zijn naam, maar hij was dood.

Hij was in zijn rug gestoken met een dolk met een prachtig bewerkt zilveren handvat. Hij moest minstens vijf keer gestoken zijn en ik vroeg me af hoe iemand zo wraakzuchtig kon zijn.

Zijn lichaam was nog warm. De moord kon niet lang geleden gepleegd zijn. Terwijl ik daar zo stond en me afvroeg wat er van de knappe Justine was geworden, hoorde ik een geluid in de zijkamer. Huiverend bedacht ik dat misschien de moordenaar daar zat. Ik deed een stap opzij en zag de deur langzaam open gaan. Op handen en voeten kroop Mercators dokter over de drempel.

Ik ging naar hem toe en hielp hem overeind. Zijn gezicht was doodsbleek, zoals ook het mijne moest zijn. Ik pakte een fles cognac uit de ravage op de grond en schonk ons allebei wat in. Daarna voelden we ons beter.

'Het was vreselijk!' zei de dokter. 'Hij hijgde als een dier! Ik zweer dat hij wist dat ik me in de slaapkamer onder het bed had verstopt. Maar nadat hij Israt had vermoord, scheen hij er genoeg van te hebben. Ik hoorde hem niet weggaan. Ik ben daar blijven liggen alsof ik verlamd was.'

'Wie heeft hem vermoord?'

'Ik weet het niet. Maar hij schreeuwde tegen Israt dat zijn vriend de zwaartekrachtopheffer van zijn Minister President had gestolen. Heb jij dat gedaan?'

'Ik heb een zwaartekrachtopheffer gestolen, ja, maar je zult mij die moord niet in m'n schoenen kunnen

schuiven. Ik heb met deze hele zaak niets te maken.'

'Dat heb ik je al meer horen zeggen en ik geloof je steeds minder. Mag ik gaan zitten? Ik tril nog over mijn hele lichaam. Die moordenaar maakte zo'n lawaai. Hij zei dat Israt een werktuig van Mercator was en dat Mercator met Nieuw Angola tegen Algerije samenspande. Daarom moest hij Israt vermoorden.'

Ik luisterde niet meer. Vele mensen waren in deze zaak betrokken en daaronder waren mensen op wie ik erg gesteld was. Ik moest zien zo gauw mogelijk de hulp van Justine en Thunderpeck in te roepen.

De dokter kon me niets over hen vertellen. Ik legde hem uit waar Mercator was en zei dat hij hem zo gauw mogelijk moest behandelen. Ik dacht opeens aan de afspraak die ik met Thunderpeck had gemaakt. Maar voor ik naar de toren ging, wilde ik de politie opbellen om Mercator te laten oppikken voor hij zijn dwaze moordplannen ten uitvoer kon brengen. Ik was natuurlijk niet van plan om de politie mijn naam te geven.

'Je ziet er beroerd uit,' zei de dokter. 'Laat ik je een pilletje geven om op de been te blijven. Ben je hier nog als Mercator en ik terug zijn?'

'Let maar op hem. Ik zal wel voor mezelf zorgen.'

'Ik maak me inderdaad ongerust. Hij is erg ziek, maar dat is nog geen reden om jou niet te helpen.'

Hij gaf me een pil die ik automatisch innam, zoals ik levenslang iedere dag pillen heb ingenomen. Hij ging weg en ik liep naar de badkamer om een beetje te drinken. O, wat was dat roestige water verrukkelijk! Ik dronk minstens twee volle glazen en toen de laatste druppels door mijn keelgat waren verdwenen, moest ik me vastgrijpen aan het handdoekenrekje. Ik wankelde en sloeg tegen de vloer.

Ik had natuurlijk nooit mogen vergeten dat de dokter een bondgenoot was van de dwaas, die er op uit was om de vrede te vernietigen.