TWEEDE HOOFDSTUK

Met etenstijd was ik nog in de ban van die brieven. Zoals gewoonlijk was het eten erg pikant, maar geur en smaak waren kunstmatig en het voedsel zat vol conserverende middelen. Aangezien het om te beginnen al chemisch werd gekweekt was elke maaltijd volkomen kunstmatig. Als dessert nam ik een paar vitaminetabletten voor mijn stofwisseling, want die was nog steeds een beetje van streek. Ondanks de kalmerende tabletten van Thunderpeck had ik niet geslapen. De brieven van de dode man hadden voortdurend door mijn hoofd gespookt.

Het waren er zes, plus een telegram. Zij waren afkomstig van een meisje dat zich Justine noemde. Het waren liefdesbrieven.

Nee, geen gewone liefdesbrieven. Er stond veel in over politiek en de Afrikaanse naties. Ik heb nooit iets van politiek begrepen en nog minder van de Afrikaanse. Deze stukken sloeg ik dan ook over. Er was op dat moment vrede in de wereld. Er was veel in te brengen tegen ons grauwe sociale stelsel, maar vrede was heel wat waard vond ik. Jaren lang hoorden wij geruchten over de oorlogsdreiging in Afrika. Deze strijdbare jonge volken waren in technisch opzicht vaak verder dan Europa en Amerika, maar Sayid Abdul el Mahasset, een krachtige figuur, was President van Afrika geworden en hij had voor enige tijd een soort gewapende vrede tussen de verschillende landen weten te bewerkstelligen.

Ik vertel dit, omdat het later belangrijk zal blijken. Maar toen sloeg ik die stukken over Afrika over en zocht ik koortsachtig in deze vreemde brieven naar iets persoonlijks over Justine.

Natuurlijk waren de brieven veel te kort. Twee ervan waren niet langer dan een bladzijde. Er kwam een warme, ingewikkelde persoonlijkheid uit tevoorschijn. Nee, dat is overdreven. De tekst wees in die richting - meer niet. Toch waren er zinnen waarin ik Justine heel dichtbij voelde. Misschien kwam dit doordat de brieven, zoals alle goede liefdesbrieven, enigszins ongepast waren. In mijn gevoel althans.

Het duurde even voor ik ze kon ontcijferen. Justine moest wel een van die zeldzame beschaafde wezens zijn, want anders zou ze niet hebben kunnen lezen en schrijven. Met hulp van March Jordill had ik mijzelf als kind het een en ander geleerd. Hij klakte met zijn tanden om de lettergrepen aan te geven. Toen ik op de boerderij was en een voorraad antieke boeken vond, was ik blij dat ik enige handigheid in lezen had. Op zee kwam ik niet verder dan het maken van af en toe een notitie en waarschijnlijk was er honderden kilometers in de omtrek geen boek te bekennen. Ik had niet veel ervaring meer en de strijd met deze primitieve kunstvorm maakte Justines brieven tot een Tantaluskwelling.

Zij waren gericht aan een zekere Peter. 'Ik meen het ernstig,' schreef ze ergens, 'en wil doen wat er gedaan moet worden - op dat punt, lieveling, zijn wij tegen elkaar opgewassen. Je weet dat dit mijn manier is om me aan jou te geven zoals ik het in mijn hart echt doe.'

Klaarblijkelijk hingen Peter en zij een of andere godsdienst aan. In de steden floreren honderden geloofjes, waarvan er velen uit weinig meer dan bijgeloof bestaan.

In dezelfde brief schreef ze: 'Zelfs wanneer we bij elkaar zijn, worden we door ons geloof gescheiden; maar als we niet bij elkaar zijn, zijn we toch samen! Ik put kracht uit de zwakheid van de wereld en vraag: wat doe ik liever voor je, Peter, voor je leven of voor je sterven?'

Veel was mij duister. Deze duisternis, het gevoel dat deze vrouw vlakbij en toch veraf was, gaf mij een gevoel van warmte.

Ik probeerde mij een beeld van haar te vormen. Was zij donker, blond, gevuld, slank, hoe zagen haar lippen er uit? Ik zag allerlei weelderige mogelijkheden voor mijn geestesoog - maar niets was zo ver, zo vreemd en droevig als de waarheid!

Een vrouw als deze had ik nooit gekend. Zij behoorde tot een wereld die ik niet kende en die sluier van verdoemenis om haar heen maakte haar des te aantrekkelijker. Ik benijdde Peter. Hij scheen een belangrijke positie in Engeland te hebben; wat wist ik niet. Uit een van haar brieven begreep ik dat hij in Afrika was en dat hij een gevaarlijk besluit moest nemen. El Mahasset, de President van Afrika, werd verscheidene malen genoemd. Ofschoon de politieke toespelingen me weinig zeiden, besefte ik dat Justine en Peter nog steeds betrokken moesten zijn bij deze onderneming die zij als geheim en belangrijk beschouwden: de laatste brief was pas twee dagen oud.

'Ja, je hebt als altijd gelijk,' begon een van de brieven abrupt. 'Wij moeten onze liefde als iets nietigs zien - iets louter persoonlijks, zoals jij zou zeggen. Ons Doel moet voorop staan. Ik probeer het te zeggen en mezelf te blijven! Om de wereld te redden moeten wij onze liefde verliezen, maar, lief toegewijd monster, ik kan de wereld niet redden als ik jou verlies. Ik kan niet buiten jouw aanwezigheid en je vastberadenheid. Je kunt toch wel naar me toe komen zonder je schuldig te voelen? Ik heb een jurk gekocht om aan te trekken naar de diners! Een zwarte jurk, die zowel voor een feest als voor rouw geschikt is. Ik zie er onweerstaanbaar in uit. Je moet komen kijken of ik lieg.'

Ik wist niet wat zij deden, waar zij woonden en hoe zij er uit zagen. Ik veronderstelde dat zij in een hotel zat, maar er stond nooit een adres op haar briefpapier. Ik probeerde me haar op tientallen manieren voor te stellen, me het timbre van haar stem voor te stellen, ik probeerde zelfs haar aan te raken in die jurk 'die zowel voor een feest als voor rouw geschikt was'.

Op het laatst viel ik in slaap; de brieven op mijn borst ritselden op het ritme van mijn ademhaling.

Ik schrijf nu makkelijker - of ben ik blij dat ik eindelijk over Justine kan schrijven? (Wat waren de vrouwen die ik als landbouwer had, in vergelijking met haar? Stekelige struiken, waar je zo gauw mogelijk weer afrolde!) Ik merk dat het niet alleen herinnering en ordening van het verleden is, maar ook een echte schepping. Dit is de waarheid en jij mag - voor het geval ik vergeet je nogmaals te waarschuwen - dit beslist niet vergeten, want ik kan me met de beste wil van de wereld niet herinneren hoe het twintig jaar geleden op dat ellendige schip was. Twintig jaar is te lang. Ik ben anders, ik was anders.

Maar ik weet nog steeds hoe die andere man zich voelde toen hij de brieven van Justine las. Nog kan ik hun bladzijden op mijn borst horen ritselen, ofschoon ik op dat moment sliep.

Nadat ik had geslapen voelde ik me een stuk beter. Misschien omdat ik vol was van Justine. Ik hield mezelf voor hoe dwaas ik was. Maar wij waren negentien maanden bijna onafgebroken op zee geweest en de dramatische wijze waarop die brieven mij in handen waren gekomen had grote indruk op mij gemaakt. Toen ik naar de brug klom om de autokapitein te inspecteren, ging de zon in het westen onder. Het was ook niet zo warm meer.

Onze snelheid nam al af. Voor ons uit, aan de horizon, kwamen riffen boven het woelige water. Deze riffen stonden als wachters voor de sombere zuidwestelijke Afrikaanse kust, waar de Atlantische Oceaan en de Na-mib Woestijn elkaar ontmoeten. Ik riep het achterdek op om te zien hoe het met de reparatie van de autonavigator stond. Het duurde niet lang of Abdul Demone antwoordde me.

'Ik ben bang dat we niet erg opgeschoten zijn, kapitein,' zei hij. Zijn gezicht op het scherm was volkomen nietszeggend; de moppenkijker zat nog steeds op zijn voorhoofd. 'De ellende is dat de reparateur door de hitte is uitgevallen. Ik probeer hem op te lappen en ik hoop hem dadelijk weer op gang te hebben.'

'Maar man, wat kan je die robot schelen! Doe die navigator dan zelf! We hebben hem nodig voor de wacht is afgelopen. Zit niet zo te staren! Doe die kijker af en schiet op!'

'Ik zit hier de hele dag al.'

'Het kan me niet schelen waar je bent geweest. Zorg dat de boel in orde komt. Welke reparateur is uitgevallen?'

'Hoofddek.'

'Gebruik die van Dek A dan. Je had dit meteen moeten rapporteren.'

'Ik heb naar de brug gebeld, maar er was niemand.'

'Ja, ja, schiet nu maar op, Demone.'

Ik draaide het scherm uit. Hij had me te pakken. Ik had op de brug moeten zijn of moeten zorgen dat een van de anderen er was. Zoals de vrachtboten aan het verouderen waren, was de bemanning op deze automatische schepen ook bijna uit de tijd; bijna maar niet helemaal. De laatste stap in automatisering was nooit helemaal genomen. Iedereen had hem willen doen, maar er was iets in de menselijke geest dat ons van die laatste, logische stap had weerhouden. Het werk dat ik met mijn kleine bemanning moest doen was volkomen ondergeschikt en had veel beter door cybo's en robots kunnen worden gedaan. Misschien was er iets beangstigends in de gedachte dat er geen hulpeloos mensje aan het stuurrad stond van deze grote grijze schepen, die de zeeën bevoeren en zelden of nooit land aandeden.

Wij waren dus net parasieten en eerder een last dan een hulp. Dat gevoel van nutteloosheid werd sterker als we een haven binnenvoeren. Vroeger - ik heb er over gelezen - was een haven druk en misschien vuil, maar wel menselijk. Nu is een loshaven een grote, metalen mond. Je vaart binnen en wordt opgeslokt door machines. Door machines word je gelost en machines spuwen je nieuwe instructies in het gezicht. Machines zorgen er voor dat je weer vlug op weg bent.

Er zijn nog maar enkele havens. De grote dokken verwerken de handel snel (en blijven dat waarschijnlijk doen tot er geen handel meer is.) Vroeger lag je, dankzij menselijk gerommel en zulke instellingen als vakverenigingen, lange tijd in de haven en kon je, voor het schip weer vertrok, met verlof aan wal gaan. Nu is alles anders. Het griezelige, automatische laden en lossen kost maar enkele uren. Daarna ga je weer naar je eeuwige ballingschap, vaak zonder een levende ziel gezien te hebben - al weet je maar al te goed dat het land er overvol van is. Dat is het krankzinnige van mijn baan: je bent voortdurend alleen in een wereld waar eenzaamheid de grootste luxe is.

Honger was in veel grotere mate de oorzaak van de groeiende doelmatigheid in de havens dan automatisering. Maar uitleggen hoe zelfs landen als Amerika en de Staten van Europa zo ondervoed raakten, is een moeilijker zaak.

Als ik in mijn kooi lag en met Thunderpeck praatte, heb ik vaak geprobeerd op deze vraag een zinnig antwoord te vinden. Wij zijn beide ontwikkelde mensen, maar ik kan lezen en ik heb, in tegenstelling met hem, dingen in boeken gevonden. Maar zelfs dan kan ik mij niet voorstellen dat onze voorouders zo stom waren om hulpbronnen te vernietigen op de wijze als zij hebben gedaan. Natuurlijk is de hele mentaliteit uit het Verkwistende Tijdperk, van de achttiende tot de eenentwintigste eeuw, ons vreemd.

Vroeger praatte ik March Jordill na. Misschien had hij gelijk, misschien niet, maar tot die tijd was hij de enige man, die ik had ontmoet, die tenminste de kans had mens genoeg te zijn om gelijk of ongelijk te hebben.

'Wij weten niet hoe de wereld vroeger was, jongen,' zei hij. 'Maar uit de boeken lijkt het of de bevolkingsaanwas in de twintigste eeuw ongelooflijk snel ging. Daardoor ontstonden crises in voedselarme gebieden als het Oosten en het Midden Oosten, landen die aan de andere kant van Afrika liggen. Hun voedselproduktie moest vier maal zo groot zijn om al die extra monden te kunnen vullen en dat lukte natuurlijk niet. Water was de beperkende factor.'

'Heb je voor eten dan water nodig?'

'Natuurlijk - water en voedsel. Op een dag zul je misschien het geluk hebben een stuk land te zien, dan zul je het begrijpen. Landen als Amerika en Australië-Zeeland hadden een overproductie om de andere delen van de wereld te kunnen voeden, maar daardoor ging hun grond er aan. Wanneer de bodem uitgeput raakt, kun je er weinig meer aan doen. Grond wordt ziek zoals mensen ziek worden - dat is de tragedie van onze tijd. Daarna kwam de grote anti-conceptiepil crisis en tenslotte de oorlogen, waardoor de landen in Afrika in politiek opzicht de overhand kregen. Geschiedenis is een merkwaardige zaak, Knowle: juist als je denkt dat alles is afgelopen, komt er weer iets nieuws.'

Zoiets zei March Jordill. Door hem leerde ik begrijpen waarom heersers zo weinig mogelijk rekening met de geschiedenis hielden. Ik pikte de mijne bij toeval op en het gaf me uitsluitend zorgen.

Toen ik er over nadacht voelde ik me beroerd en ik had behoefte aan gezelschap. Ik ging naar de recreatiezaal beneden. Thunderpeck en Di Skumpsby waren samen aan het cybilliarten.

Toen ik Di's gezicht zag bleef ik stokstijf staan. Hij zag mijn verschrikte gezicht en zei: 'Het is een uitslag die weer overgaat en het is niet besmettelijk.' Zijn gezicht zat vol rode, pukkelachtige vlekken. Hij trok zijn schouder op om het voor een deel te verbergen.

'Een licht geval van lijkenallergie,' zei Thunderpeck geruststellend.

'Lijkenallergie?' echode ik. En ik had met het ding over de grond gerold. Instinctief bracht ik mijn hand naar mijn wang. Tegelijkertijd zag ik de Gestalte, die achter Di en de dokter stond.

Vertel me alsjeblieft niet hoe slim dat wezen met zijn zwarte gezicht is! Het stond doodstil in de deuropening, de armen over zijn borst gevouwen, het profiel naar ons toe, maar boven het hoge jukbeen loerden zijn ogen naar mij. 'Weten jullie dat we bespied worden?' vroeg ik rustig aan de twee mannen. 'Dat voorteken van de dood staat er weer.'

'Het is niet meer dan een manifestatie van schuldgevoelens,' zei Thunderpeck, terwijl hij een heimelijke blik over zijn schouder wierp. 'Jij voelt je schuldig omdat je Jess de Reiziger hebt verraden.' Hij heeft dat spook meer dan eens gezien, maar ontkent altijd dat hij het kan zien. Dat is zijn ziekte. Zelfs onze doktoren zijn ziek.

Di zag het wel. Hij gaf een gil die je door merg en been ging, wierp zijn keu in de richting van de Gestalte en rende er achter aan. De Gestalte verdween door de deur. Di volgde hem en ik volgde Di. Thunderpeck rende achter ons aan en schreeuwde dat we met die dwaasheid moesten ophouden. We stormden de kajuitstrap op.

De Gestalte ging naar het dek, stapte in het zonlicht en verdween. Di en ik gingen op een van de luiken zitten en keken elkaar aan.

'Vandaag of morgen krijgt hij me te pakken,' voorspelde ik.

'Onzin! Hij wil het schip!' zei Di. 'Hij is een slecht voorteken dat schipbreuk voorspelt. Dit is een spookschip.'

'Jullie zijn allebei gek,' zei Thunderpeck, terwijl hij tussen ons in ging zitten en zijn grove gezicht afveegde. 'Jullie zitten elkaar maar op te jutten. Wij hebben allemaal onze obsessies en sommige nemen inderdaad zeer reële vormen aan. Ik zie dat jullie weer aan mijn standaardpreek toe zijn.'

'Niet die over mijn diepgewortelde schuld,' smeekte ik.

'Zeg nu niet weer dat ik een vaderfiguur zoek,' zei Di.

'Gedeeltelijk,' antwoordde Thunderpeck. 'Mensen hebben altijd irrationele angsten gehad. Soms hebben zij hele systemen opgebouwd om het irrationele rationeel te kunnen maken en dan heb je magie. Magie werkt wanneer het nodig is, want in ieders geest is een laag waar een wens dezelfde waarde heeft als een daad, waar wens daad is. Deze laag is meestal diep verborgen, maar er zijn dagen dat hij om de een of andere reden naar boven komt. Tijdens ziekte bijvoorbeeld. Bij zieke mensen raken daad en wil op hopeloze wijze verward - vandaar jouw hallucinaties, Knowle.

'Eenlingen kunnen ziek zijn, evenals hele gemeenschappen trouwens. Gemeenschappen worden ziek om verschillende redenen, maar een van de meest voorkomende is toch wel gebrek aan goede voeding. De westerse toverij kan voor een groot deel worden teruggebracht tot al te grote afhankelijkheid van de aardappel, de voodoo magie tot een gebrek aan essentiële zouten en de erediensten op de Salomons Eilanden op een tekort aan vitamine B enzovoort. Wij hebben het ongeluk om in een van de meest voedselarme perioden van de menselijke geschiedenis te leven. Er is genoeg voedsel, maar dat bestaat voornamelijk uit dodelijke vergiften. Als we het eten krijgen we vergif binnen en onze psyche reageert dienovereenkomstig.'

Ik had hem willen laten uitspreken, maar ik kon niet helpen dat ik begon te lachen. Ik keek naar Di. Ook hij zat te grijnzen.

'Hij is een wonder, Di! Hij is wat je noemt een slimme vent. Ons eten is vergeven en hij bouwt daar een hele theorie uit op! Hou op, man! Je bent gekker dan wij!'

'Vertel me nou niet dat we op een spookschip zitten omdat het eten hier slecht is!' zei Di.

'Laat me uitspreken! Laat me uitspreken!' protesteerde Thunderpeck, maar Di sprong op, begon opgewonden met zijn armen te zwaaien.

'Het is die vent in de kast!' zei hij. 'Die maakt ons het leven zuur. Kom, kapitein, laat de dokter kletsen en laten we dat ellendige lichaam overboord gooien!'

Hij rende het dek af. Zijn rood gevlekte wangen vlamden. Ik volgde hem, opgewonden en toch angstig, want ik vreesde dat Di plotseling in de Gestalte zou veranderen. Maar hij bleef dezelfde Di in spijkerbroek en wit jasje en wij liepen naar de kast, waarin ik de dode man had opgesloten, het lijk dat postbode had gespeeld.

'Hoor die ouwe vliegen eens gonzen!' riep Di. Lachend begon hij op de deur te bonzen. 'Kom er eens uit, ellendig lijk! Het is tijd voor een bad!'

Wij trokken de deur open en het lichaam gleed naar voren.

'Maak dat tuig los en doe de zwaartekrachtopheffer af,' zei ik. 'Die moeten we houden.'

'Nee, schakel hem uit en gooi de hele zaak overboord.'

'We moeten die opheffer bewaren, Di. Hij is een heleboel waard!'

'Nee, gooi de hele zaak overboord!'

Wij begonnen de strijd, het stomme stijve lichaam tussen ons in. Thunderpeck kwam er bij en maakte onze zorgen nog wat groter. Hij wilde het lijk in de diepvriezer bewaren en het, als we van boord gingen, behoorlijk laten begraven. Het werd een dwaas ruzietje. We waren veel te opgewonden en de rode vlekken op Di's gezicht maakten mij dol.

Op het laatst liet ik mijn rang gelden en kreeg ik ze zo ver dat ze de opheffer uitschakelden en van het lichaam haalden. Toen hij buiten werking was gesteld bleek hij enorm zwaar en de riemen, die hem op zijn plaats hielden, waren zo doorweekt van het zeewater dat ze bijna niet los waren te krijgen. Eindelijk waren we klaar. Ik zag dat er 'Made in Nigeria' op de opheffer stond; er werd daar zeer veel, vooruitstrevend researchwerk gedaan. De Ster van Triëst was gemaakt op de scheepswerven in Port Harcourt.

Di wreef over zijn gezicht en keek toe hoe Thunderpeck en ik het lichaam oppakten en het naar de reling droegen. Hij protesteerde nog een keer.

'Over boord met die duivel!' riep ik. 'Hij brengt alleen maar ongeluk!'

We duwden hem over de reling en lieten hem vallen. Hij viel slingerend naar beneden en werd opgeslokt door het bruine water dat tegen de scheepswanden sloeg.

Bruin! Ik keek op en zag onze positie. De zon stond laag en wierp onze schaduw ver voor ons uit over het water. Overal om ons heen waren riffen, soms kwamen ze maar met een puntje boven de brekende golven uit, soms ook werden ze verzwolgen door schuim. De hele oceaan was wit van schuim en bruin van zand. Alleen als ik achterom keek zag ik rustig, blauw water.

'We lopen aan de grond!' schreeuwde Thunderpeck.

Terwijl hij wegrende en de ijzeren ladder naar de brug opvloog, was zijn grote rococo gezicht vertrokken van schrik.

'Kom terug! De autobestuurder staat aan! Alles is in orde!' riep ik.

In vroeger dagen had deze kust vele mooie schepen opgeëist. Maar de riffen waren voor een groot deel opgeblazen om ruimte te maken voor de vele schepen, die met de toenemende teelaardeproductie, het land aandeden. De honderden waakzame, automatische ogen zorgden er in onze dagen wel voor dat de schepen niet meer aan de grond konden lopen. Ik begreep Thunderpecks paniek. Ook ik was geschrokken van al die riffen om me heen.

Zijn angst kalmeerde me. Ik liep hem achterna en sloeg geen acht op Di's geschreeuw. Toen ik op de brug kwam, stond Thunderpeck over de instrumenten gebogen.

'Verdwijn! Ik heb de leiding hier!' zei ik. Hij deed alsof hij doof was.

Hij knoeide met de autokapitein en voor hij wist wat er gebeurde, gaf ik hem met mijn rechtervuist een stevige opstopper in zijn maag. Kreunend zakte hij op zijn knieën op de grond. Ik had er meteen spijt van. Thunderpeck was mijn vriend. Maar ik was de baas over de apparaten. Zij waren mijn vrienden, de tekenen dat ik een man met een functie was. Ik begon hem dat te vertellen. Ik schreeuwde om mij verstaanbaar te maken. Hij kreunde en hapte naar adem. Zijn rode gezicht keek op en hij zei iets dat ik niet kon verstaan. De telefoonzoemer.

'Kapitein hier.'

'Abdul hier, kapitein. Di is hier. Wij zijn de navigator aan het monteren en, om een te zware belasting te vermijden, hebben we de autokapitein afgezet. Heeft de Dok niets gezegd? Hij zei...'

'Je hebt de autokapitein afgezet? Mijn God!' Nu begreep ik waarom Thunderpeck zich plotseling met de apparaten had bemoeid. Ze hadden dingen geregeld terwijl ik sliep en ze hadden vergeten mij de details te geven. Ze hadden verschillende details trouwens zelf vergeten...

Ik keek voor mij uit. Overal schuimkoppen. Geen spoor van een veilige doorgang. Aan de horizon een vuile vlek, die zowel land als rif kon zijn. We konden nog maar een ding doen: de motor uitschakelen en dan langzaam, met de hand gestuurd, achteruit varen.

Voor ik een vinger bij het regelpaneel had, klonk er een dof gerommel uit de buik van het schip. Het dek trilde onder mijn voeten. Wij waren op een klip gelopen!

Het was al te laat om nog over achteruit varen te denken.

Zojuist is me nog iets anders te binnen geschoten. Ik heb mij inderdaad jarenlang schuldig gevoeld over mijn verraad van Jess de Reiziger en als jongen werd ik gekweld door de gedachte dat ik iets had moeten doen om March Jordill te redden. Toch veronderstel ik, dat de ouwe Thunderpeck meer door mij heeft geleden dan die twee en over hem heb ik mij nooit druk gemaakt. Er moet wel iets bijzonders met mij aan de hand zijn: niet omdat ik kan lezen en schrijven, bedoel ik, maar omdat ik het leven verwoestte van vele mensen die mij na stonden.

Ik moet wel altijd een soort vernietigingsdrang in mij hebben gehad. Als dat zo is, kwam het nooit sterker naar voren dan op het moment dat de Ster van Triëst op een rif voor de Afrikaanse kust liep.

Dit was een rampzalige kust. Ik wist dat er al vele schepen waren vergaan. Zij waren op een rif gelopen, omdat de bemanning niet in staat was de juiste vaargeul te vinden. Zonder er verder bij na te denken, handelde ik.

MET VOLLE KRACHT VOORUIT!

De atoomvrachtschepen van de Ster Lijn waren grote, oude schepen. Geweldig! Niemand zal mij ooit kunnen wijsmaken dat die GEMS hetzelfde voor een man kunnen betekenen. De Ster van Triëst gehoorzaamde onmiddellijk. De zee kookte en wij schoten vooruit. Dat diepe ontevreden gerommel gleed langs het schip en stierf weg.

Op het regelpaneel begonnen lichten en alarmsignalen te branden. De dubbele romp was op twee plaatsen doorboord, ter hoogte van de ruimen zes en zeven en nummer drie. Een ogenblik zag ik in gedachten het water naar binnen bruisen. Ik sloot de waterdichte deuren in ruim drie. De ruimen zes en zeven zaten vol met ballast, zodat de deuren niet dicht konden. De pompen waren automatisch in werking gesteld, maar de wijzers toonden aan dat de stand van het water niet lager werd. Ik keek voor mij uit. Thunderpeck kwam overeind; ik duwde hem opzij. Tussen de rotsen meende ik een smalle vaargeul te zien. Voorzichtig draaide ik aan het stuurwiel. Onze snelheid werd onmiddellijk groter. Wij waren half leeg en konden daardoor makkelijk 38 knopen maken.

Ik voelde me steeds vrolijker worden.

'Wij krijgen hem aan de kust,' schreeuwde ik. 'Al kost het de kiel!'

'Je lijkt wel gek!' riep Thunderpeck. 'Je moet vaart minderen!' Ik dacht er niet over. Het ging er niet alleen om dat ik voelde dat in dit geval de schijnbaar gevaarlijkste route de veiligste was. Zodra ik een besluit had genomen, ontstond er een soort razernij in me. Een verrukkelijk gevoel van vernietiging. Ik had een van de kostbaarste schepen op de wereld in handen en ik zou het vernietigen. De wereld zou zien hoe ik met zijn spullen omging!

De dokter zag vermoedelijk aan mijn gezicht wat er in mij omging. Hij liep naar het raam, greep de reling en staarde naar buiten. De drie bemanningsleden, Di met zijn gevlekte gezicht, Abdul met zijn beenbeugel en Alan met een deken om zich heen, kwamen naar buiten en stonden in een soort afgrijzen met wapperende haren in de wind, voor zich uit te kijken.

Eenmaal keek ik achterom. Achter me stond iemand aan een mistig stuurwiel. Zijn gezicht was donker en vaag alsof het nog gevormd moest worden. Mijn doppelgänger! De Gestalte! Mijn hart sloeg over van angst. Ik durfde niet voor de tweede maal achterom te kijken. Maar het was of ik zijn allesziende ogen in mijn rug voelde branden en ik werd steeds opgewondener.

Toen was ik erg ziek.

In het groene water voor het schip waren donkere schaduwen te zien. Wij schoten er over heen. Skumpsby rende naar de reling en keek naar beneden, een stuk rots schoot langs de romp. We vlogen verder. Voor ons schitterde de branding. Het schip doorkliefde de brekende golven en liet een schuimend spoor achter. Een alarmbel begon te rinkelen. Ik zette hem af.

Aan de horizon was land te zien. Geel en bruin land, het onherbergzaamste stuk van Afrika. Voor stuurboordzijde meende ik een toren te zien, maar ik durfde niet opnieuw te kijken. Ik hield het stuurwiel stevig vast en voerde het schip met mijn hele wezen naar de ondergang. O Justine, je had er bij moeten zijn!

De donkere vleugel van onze schaduw vloog ons vooruit over de golven. Ik voelde een andere vleugel boven ons hoofd. Wij voeren in de schaduw van grotere krachten dan wij kenden. Wij moeten proberen zoveel mogelijk zelfkennis te verwerven; dat is een kwestie van eergevoel, intelligentie en moed. Maar in het dolende huis van ons begripsvermogen blijft er altijd een kamer ondoorzocht en is er een nog onontdekte trap die naar de helse regionen leidt. Daar kwamen de duistere krachten vandaan die ons meevoerden!

De vaargeul was smaller dan ik had verondersteld. Ik zag het water over zaagvormige koraaltanden spoelen en ik stootte een verschrikkelijke kreet uit. Met ontzaglijk lawaai schoten wij er doorheen.

Wat een vreselijk gezicht! Een brede reep metaal krulde langs de romp van het schip omhoog. Door de klap sloeg ik tegen de grond. Ik ging weer terug naar het regelpaneel. Thunderpeck spartelde over het dek. Buiten waren de drie bemanningsleden tegen de grond geslagen.

Het rif had ons open gesneden alsof de romp van papier was! En ik lachte maar.

Op het moment waren we buiten gevaar, de dubbele schroef was nog onbeschadigd. Ik was nog steeds bezeten en ik voerde de snelheid van het schip op. Ik schakelde de alarmsignalen weer in en liet alle bellen rinkelen, zomaar voor de lol. Aan bakboordzijde, waar het schip was opengescheurd, begonnen we enigszins te hellen.

Ik was bijna niet meer in staat om op het regelpaneel te kijken, maar opeens zag ik dat we in ondiep water kwamen. Wij hadden de riffen achter ons gelaten en voor ons lag het strand. Ik minderde vaart. Wij schoten vooruit met nauwelijks merkbare vermindering van snelheid. Ik zette de sirene aan en liet hem gillen, terwijl de stoom van de te sterk opgevoerde turbines op de 'a'-klank ontsnapte.

Alan Bator rende over het dek. Hij klom over de reling, sprong er onhandig af en dook in zee. Ik was dolgelukkig toen ik hem zag gaan. Zijn hoofd ging met een ruk naar achteren.

Het hellen aan bakboordzijde werd merkbaarder. Het water stroomde snel binnen. Het witte strand doemde op als een veilige golfbreker. Erachter zag ik onvriendelijke steenachtige duinen, die zich uitstrekten tot diep in het land. Ik voelde de hete adem van Afrika in mijn gezicht.

'Ahhh!' riep ik.

Een klap.

Onder het zand moest koraal zitten of rotsen. In mijn opgewondenheid had ik aan deze mogelijkheid niet gedacht. Toen het schip zich om me heen leek op te vouwen, greep ik me als een waanzinnige vast aan het stuurwiel.