ACHTSTE HOOFDSTUK
De psychologie van de jacht is uiterst merkwaardig; hij gaat uit van een zeker gedragspatroon van de opgejaagde. Ik rende omdat ik rende. Door de plotselinge schok toen ik merkte dat ik mij bevond op de plek die ik had ontvlucht, realiseerde ik mij dat mijn houding niet juist was.
Want wat had ik in feite te vrezen van Peter Mercator, wie of hoe machtig hij ook mocht zijn? Ik hoefde hem maar uit te leggen wie ik was en hoe de door Justine geschreven brieven in mijn bezit waren gekomen. Zelfs op dat moment voelde ik wel dat het misschien niet zo gemakkelijk zou gaan, maar het was in ieder geval dwaasheid om in een onbekende stad te blijven rondrennen. Ik was dus van plan om naar die Mercator te gaan om te zien wat ik voor Justine en mezelf zou kunnen doen.
Terwijl ik met deze gedachten speelde, herinnerde ik me opeens de woorden die mijn beschermer en kweller Jordill eens tegen me gezegd had: 'Andere mensen besluiten niet wat je bent, zij moeten reageren op jou zoals je zelf hebt besloten te zijn.' Die uitspraak is maar half waar, doch even vruchtbaar als vele hele waarheden.
Op de bovenste verdieping stapte ik uit de lift en stond voor een weelderig restaurant - tenminste, het zou weelderig zijn wanneer het klaar was. Aan de ene kant waren bonte muren en elegante tafeltjes, gedekt met wit linnen, glanzend zilver en karmijnrode rozen - de rozen konden niet echt zijn in die tijd! - terwijl aan de andere kant kale gepleisterde muren en met lakens overdekte meubelen stonden. Ik herinner me dit nu. Toen werd ik sterker getroffen door de geur dan door de aanblik van het restaurant en het drong tot me door dat ik een afgrijselijke honger had.
Vier mannen liepen hooghartig langs me heen. Een was een kleurling, de anderen waren zwart. De halfbloed was een mager mannetje en hij droeg een zwaartekrachtopheffer zoals von Vanderhoot. Zij waren alle vier uitstekend gekleed; ze hadden dikke ringen om hun vingers en ze zagen er autoritair uit. Zij liepen al pratend het restaurant door en gingen naar de garderobe. Toen zij even later terugkwamen, had de halfbloed zijn zwaartekrachtopheffer afgedaan en zijn vrienden hadden hun lichte jassen en opgevouwen paraplu's opgeborgen. Zij gingen aan een tafeltje zitten en hij werd in zijn stoel geholpen. Hij werd met zoveel eerbied bejegend, dat hij wel een belangrijk man moest zijn.
Ook ik ging via het restaurant naar de garderobe. Het was er volkomen verlaten. Aan een rij haken hing de zwaartekrachtopheffer, twee lichte jassen en vier opgevouwen paraplu's. Alleen de jassen interesseerden me. Haastig doorzocht ik de zakken.
Ik vond een zonnebril en een stoffen portefeuille met een pak bankbiljetten erin. Volgens het adres op de portefeuille kwam de eigenaar uit de Republiek Algerije en was hij minister. Ik wist genoeg van de situatie af om te weten dat Algerije en Nieuw Angola op het moment nogal vijandig tegenover elkaar stonden. Ik stak het geld in mijn zak en zette de zonnebril op. Ik had gehoopt een pistool te vinden, maar het geld was ook niet te versmaden.
Ik had graag willen blijven om wat te eten. De vier Afrikanen zagen er niet uit of ze spoedig zouden opstappen, maar ik vond het verstandiger om weg te gaan. In de gang bleef ik aarzelend staan, me afvragend waar ik Mercator zou kunnen vinden.
Op het eind van de gang was een robot-stukadoor bezig. Soms hebben deze automaten communicatie-circuits, soms ook niet. Deze robot had een groot stempel 'Made in Egypt' op de schouder. Dat was hoopgevend, want Egypte was in de afgelopen jaren de meest ontwikkelde staat van Afrika geworden en hun machines waren over het algemeen zeer efficiënt. Ik vroeg het ding of het wist waar de suite van Mercator was, maar het gaf geen antwoord. Waarschijnlijk was het op een andere taal ingesteld.
Ernaast hing een schildersjas. In een opwelling trok ik die aan, want ik hoorde iemand in de gang ernaast aankomen. Mijn fez was ik allang kwijt. Waarschijnlijk had ik hem verloren toen ik door de betonnen pijp kroop. Ik pakte een lege emmer van de grond en liep door. Met die zonnebril op voelde ik mij betrekkelijk veilig. Ik ging de hoek om en zag Israt aankomen. Thunderpeck liep voor hem uit.
Twee dingen werden mij onmiddellijk duidelijk: dat mijn vriend gevangen was en mij herkende, terwijl Israt me niet herkende. Waarom zou Israt, in een gebouw vol witgejaste schilders, ook aandacht aan mij besteden?
Zwaaiend met mijn emmer liep ik langs hen. Zodra ik Israt was gepasseerd, zwaaide ik de emmer zo hoog dat hij zijn achterhoofd raakte. Dokter Thunderpeck gooide een deur open en wij droegen hem een kamer in die wel geverfd maar nog niet gemeubileerd was. We legden de lange man op de grond en Thunderpeck stond over hem heen met het geweer dat Israt had laten vallen. Hij was niet bewusteloos, maar wel behoorlijk suf. Ik zette mijn zonnebril af en droogde mijn gezicht af.
'Dat was op het nippertje,' zei Thunderpeck. 'Hoe gaat het met je? Laat me je pols eens voelen.'
Hij voelde mijn pols zonder Israt een ogenblik uit het oog te verliezen.
'Je zult het overleven. Ik denk dat je nog eens een mooi lijk zult worden. Toen jij er vandoor ging, hielden ze mij onder schot en reden ze de hele stad door om je terug te vinden. Aan de manier waarop ze je lieten ontsnappen, zou je zeggen dat ze uitsluitend met imbecielen omgaan.'
'Waar gingen jullie heen?'
'Naar onze vriend Mercator. Die schijnt hier zo'n beetje de ongekroonde koning te zijn.'
'Goed. Dan gaan we samen. We moeten die zaak nu maar eens gauw oplossen. Waar is Justine?'
'Ergens in het gebouw. Beneden liet ze ons alleen. Vergeet haar, Knowle. Neem een goede raad van mij aan: ze is een gevaarlijke vrouw. We moeten er vandoor gaan. Ik voel er weinig voor die Mercator te ontmoeten. Ik heb m'n bekomst van deze ellendelingen. We hadden beter met de Nieuw Angolezen te doen kunnen hebben.'
'Ik wil die zaak oplossen. Als het niet voor mij is, dan voor Justine. Maar als je er alleen vandoor wilt gaan, zal ik je dat niet kwalijk nemen.'
'Doe niet zo dwaas!'
Ik gaf hem een klap op de schouder en ik keek naar Israt, die zich op een elleboog oprichtte en ons versuft aanstaarde.
'Zo,' zei ik. 'Nu staan we quitte. Jij hebt me bijna vermoord met een brandkogel en ik heb jou bijna de hersens ingeslagen met een emmer. We hebben elkaar dus niets te verwijten. Inplaats daarvan zou ik graag antwoord op enige vragen willen hebben. Ten eerste: waar kan ik Mercator vinden? Woont hij op deze verdieping?'
Israt was een verstandige jongen. Met zijn ogen gericht op zijn eigen geweer in Thunderpecks hand, zei hij: 'Wij gingen juist naar hem toe. Meneer Mercators suite ligt links om de hoek.'
'Tegenover het restaurant?'
'Ja, naast de lift.'
'Goed. Volgende vraag: wie was von Vanderhoot?'
'De secretaris van meneer Mercator. Te laat ontdekten wij dat hij werd betaald door de eerste minister van Algerije, generaal Ramayanner Kurdan, een bijzonder gevaarlijk heerschap. Maar toen was von Vanderhoot al verdwenen met enkele belangrijke documenten - brieven. Dat was gisteren. Ik probeerde hem op Nieuw Angolees grondgebied op te sporen en toen ontdekte ik jullie. Jij bent een agent van von Vanderhoot.'
'Laten we het daar niet over hebben. Waarom zou von Vanderhoot, die voor Algerije werkte, naar Nieuw Angola zijn gegaan, terwijl Algerije en Nieuw Angola vijanden van elkaar zijn?'
Israt haalde zijn schouders op en keek me minachtend aan.
'Omdat de brieven die jij bij je had, slimmerd, in beide landen schadelijk voor meneer Mercator zijn. Von Vanderhoot werd betaald om onrust te stoken. Doe nu maar niet of je niet weet dat beide landen in deze historische week bijzonder geïnteresseerd zijn in Walvis Baai.'
Dit ging boven mijn verstand.
'Ik weet nergens van, Israt! Ik zweer het! Wat is er dan deze week in Walvis Baai aan de hand?'
'Je zet ons allebei voor gek door mij te laten vertellen wat je allang weet. Deze stad is speciaal gebouwd op een speciaal afgestaan stuk grond, dat aan geen der Afrikaanse staten behoort. Er wordt al sedert de twintigste eeuw ruzie over gemaakt, maar het is en blijft onafhankelijk grondgebied. Op aandringen van President el Mahasset wordt het nu gebruikt om er een grote kustplaats te bouwen, waar alle Afrikanen elkaar op neutraal terrein kunnen ontmoeten en zich kunnen amuseren. Het is het grootste en meest praktische gebaar dat ooit is gemaakt om onze landen in werkelijkheid, en niet in schijn te verenigen. Duizendeneen vijanden hebben het werk gestagneerd en gesaboteerd, maar toch zal Walvis Baai morgen door President el Mahasset worden geopend tot meerdere glorie van Afrika, al is het nog niet klaar en al zijn er nog pas enkele gasten. De wereldpers en vertegenwoordigers uit alle landen stromen binnen: morgen zal de grootste dag in de geschiedenis van Afrika worden!'
Ik stond op. Thunderpeck en ik keken elkaar aan.
'Ik ben nooit zo dol op de grootste dagen geweest,' zei ik. 'Wil jij op Israt letten? Dan ga ik naar Mercator. Als ik binnen een half uur niet terug ben, kun je die knaap beter vastbinden en er vandoor gaan.'
'Maar we zijn hier volslagen onbekend, Knowle! Hoe vinden we elkaar ooit terug?'
Er voor zorg dragend dat Israt me niet kon horen, fluisterde ik in zijn oor: 'Dit hotel ligt op het grootste plein van de stad. Het heet het Presidentsplein. Er staat maar een gebouw dat een toren heeft. Je ziet het al van verre. Het is een soort tempel. Als we elkaar kwijt raken, vinden we elkaar in of bij die toren terug.'
Thunderpeck schudde zijn hoofd. 'Gek,' zei hij. Hij schudde nog steeds terwijl ik de kamer uit ging.
In mijn witte jas liep ik de gang door. Ik had mijn zonnebril op. Onderweg probeerde ik me te realiseren wat Israt me allemaal had verteld. Wat ik had beschouwd als een stad van wanhoop, bleek in feite een stad van hoop te zijn. Op zichzelf was dat al genoeg om aasgieren aan te trekken. Ik kon ze me duidelijk voorstellen zonder ooit een woord over ze gehoord te hebben: armzalige kliekjes met uitsluitend zakenbelangen, politici met zelfzuchtige bijbedoelingen, moordenaars die van een verdeeld Afrika wilden profiteren. Onbewust begon ik Mercator een rol toe te bedelen.
Even later stond ik voor een deur, waarop een klein kaartje met drie woorden: PETER MERCATOR, ENGELAND. Ik keek met een gevoel van onbehaaglijkheid om me heen. De vier mannen, die ik had bestolen, zaten nog steeds in het restaurant te eten en te drinken. Zij waren ongetwijfeld vertegenwoordigers uit andere landen, die hier voor de opening van Walvis Baai kwamen, misschien wel met speciale bijbedoelingen. Ik dacht eraan hoe onrechtvaardig het toch was dat deze mensen zo royaal leefden, terwijl de volkeren die zij vertegenwoordigden verkommerden in armoede en honger.
Ik klopte op de deur en een vastberaden stem zei: 'Binnen!'
Ik kwam in een kleine hal met verscheidene deuren. Een ervan stond open. Ik zag een kamer met een balkon en uitzicht op zee. Op de stoelleuning zat een kleine, keurige man. Gehypnotiseerd liep ik op hem toe.
Zijn haar was wit, zijn gezicht bleek en zijn zwarte wenkbrauwen hadden kleine, grijze haartjes. Ik had dat gezicht een keer in mijn leven gezien en ik had het nooit vergeten.
'Peter Mercator?' vroeg ik.
'Ja, kom binnen,' zei de Boer.