14
Als we Laura niet bij ons hadden…
“Pffft…” zei Abeltje en zonk neer op het bankje. “Pfffft…”
“Ja, zeg dat wel,” bromde meneer Tump. Hij veegde zich de druppels van het rode voorhoofd. “Wat een stad…wat een reis…”
Toen keerde hij zich tot juffrouw Kiaterhoen. “Wat was er met u aan de hand?” vroeg hij. “Werd u achtervolgd? Ook door de politie?”
“Door de politie?” zei juffrouw Kiaterhoen snibbig. “Mijn leven lang ben ik niet met de politie in aanraking gekomen, Jozias, en ik zal ook nooit met de politie in aanraking komen. Nee, het was een individu.”
“Zo zo,” zei meneer Tump. “En wat wou dat individu?”
“Het was de man van de gepofte maïs,” zei juffrouw Kiaterhoen. “Ik heb de hele morgen zangles gegeven in het park en dat ging uitmuntend! Uitmuntend. De Amerikaanse kinderen zijn muzikaal, en vlug van aannemen. Vooral de negerkindertjes hadden de wijsjes zó door. Ik hoop nog eens vaker in New York zangles te geven in het openbaar…Heerlijk was het!”
“Maar waarom werd u dan achtervolgd?” vroeg Abeltje.
“Wel, die man met de gepofte maïs stond vlak naast mij in een tentje. Hij verkocht gepofte maïs aan al die kinderen. Vriendelijk was hij genoeg, hoor, daar niet van. Het was een beste brave man…in ‘t eerst.” Juffrouw Klaterhoen pauzeerde even en keek naar beneden. De stad New York was helemaal uit het gezicht verdwenen. Ze vlogen boven de wolken, nog steeds loodrecht omhoog.
“En toen?” vroeg Abeltje.
“Toen ik honger had, gaf hij me boterhammen en gepofte maïs,” zei juffrouw Klaterhoen dromerig.
“Nou,” zei meneer Tump, “ik vind dat geen reden om die meneer een individu te noemen.”
“Dat is zo,” zei juffrouw Klaterhoen. “Maar toen ik wegging, heeft hij me ACHTERVOLGD. Hij heeft me zo nadrukkelijk ACHTERVOLGD dat ik er bang van werd. Hij riep aldoor: Merrie Mie. Nou,” zei juffrouw Klaterhoen, “en u weet wel, ik heet helemaal geen Merrie Mie. Ik heet gewoon Marie, en dat hoefde hij ook heus niet tegen me te zeggen.”
“Zei hij Merrie Mie?” vroeg meneer Tump.
“Krek zo,” zei juffrouw Klaterhoen.
“Wel,” zei meneer Tump, “dat schrijf je: Marry me, en dat betekent: wil je met me trouwen? Die man had eerbare bedoelingen, Klaterhoentje. Je hebt een echt huwelijksaanzoek gehad.”
“Is ‘t waarachtig,” zei juffrouw Klaterhoen verbluft. Toen keek ze weer naar buiten, alsof ze nog wou proberen de maïsman terug te zien. Maar alleen wollige witte wolken dreven daar onder haar voorbij.
“t Is zonde…” prevelde ze…“dat had ik niet achter hem gezocht…”
“Tja, we kunnen nou niet meer terug,” zei Abeltje.
“Wat denk je wel…” zei juffrouw Klaterhoen vinnig. “Denk je dat ik zit te wachten op een man? En nog wel een man die met gepofte maïs staat? Met een tentje in het park? Niks hoor!” Ze snoof.
“Nou…” zei Laura…“ik ben blij dat u het niet gedaan hebt, Klaterhoen. “t Is veel gezelliger dat we allemaal weer bij mekaar zijn.”
Daar leefde Klaterhoen helemaal van op. “Is het niet zo?” vroeg ze. “We gaan het ons genoeglijk maken in de lift. Hoe is het met jullie gegaan?” vroeg ze aan meneer Tump en Abeltje. “Wat hebben jullie beleefd? En waarom zijn we eigenlijk zo hals over kop gevlucht? En waarom stonden al die mensen en al die agenten om de lift heen?”
“We zijn ook achtervolgd,” zei meneer Tump. “Ik door de politie…” hij aarzelde even…hij wist niet goed of hij het verhaal van de mottenbal voor een hele dollar zou vertellen of niet. “In elk geval,” ging hij door, “in elk geval kwam ik toevallig in een groot, duur, mooi huis terecht en daar vond ik deze jongeman.”
“Aaach,” zei Laura, “hoe kwam je daar dan, Abeltje?”
“Ik ben echt geschaakt,” zei Abeltje. “Ik ben meegenomen door een soort miljonairsdame, die dacht dat ik haar zoontje was.” Hij vertelde nu het hele verhaal.
“Tjee,” zei Laura. “Je had dus een miljonair kunnen worden, weet je dat? Je zou heel rijk geweest zijn, als je daar was gebleven.”
“In een zwartfluwelen pak…” bromde Abeltje. “Met allemaal dames om me heen die me zoenden…niks hoor…”
Toen vertelde meneer Tump hoe ze elkaar gevonden hadden en hoe ze samen stiekem waren uitgeknepen en hoe ze nog net bijtijds ontsnapt waren omdat de hele familie Cockle Smith met honden en chauffeur en kennissen en politie al vlakbij waren, in het park.
“Maar nu onze kleine Laura,” zei meneer Tump. “Wat heb jij uitgevoerd, meisje? Waarom kwam de politie naar je toe? Waarom stonden al die mensen om je heen?”
“Eerst een kopje koffie,” zei Laura en ze liep naar een hoekje van de lift.
“Koffie?” vroegen ze allemaal verbaasd. “Hoe kom jij aan koffie?”
“Gekregen,” zei Laura. “Een hele koffie-installatie. Kijk, een soort kampeertoestel, met spiritus, om koffie te zetten. ‘t Is in een wip gebeurd.”
Ze stonden verbluft te kijken, terwijl een verrukkelijke geur van koffie de hele lift vulde.
“En broodjes heb ik ook,” zei Laura. “En chocola heb ik ook, dozen vol! Gaan jullie maar zitten, dan schenk ik in.”
Terwijl Laura hun allemaal broodjes uitreikte en ze van hun koffie slurpten, vertelde ze wat haar was overkomen.
“Ik heb toeren gemaakt,” zei ze. “Vlak voor de lift, op het gras. En hierzo, Sam, heeft me geholpen. Die kan op zijn voorpootjes staan. Laat eens kijken, Sam, vooruit, óp.”
Sam was werkelijk een wonderkonijn. Hij draaide eerst even in het rond, hief toen zijn achterpoten op en stond op zijn voorpoten.
Meneer Tump lachte daverend. “Heb jij hem dat geleerd? Of kon hij het al?” vroeg hij.
“Hij kon het al,” zei Laura. “Ik heb alleen uit moeten vinden wat hij allemaal kan. Hij kan ook op zijn achterpoten lopen, en hij kan een beetje dansen. Hup…Sam!” Sam hief zich geduldig op zijn achterpoten en maakte zulke gekke bewegingen dat het precies een foxtrot leek.
Het was een prachtvertoning en allemaal moesten ze er erg om lachen.
“Zie je wel?” zei Laura. “En ik zelf heb al mijn kunsten gedaan, zodat we samen een heel nummer waren. Een echt circusnummer. De hele morgen zijn er mensen wezen kijken, soms wel honderd tegelijk. Ze wilden me geld geven. Maar ik heb alsmaar van ‘nee’ geknikt als ze me geld wouen geven.”
“Waarom?” vroeg meneer Tump verbaasd.
“Och,” zei Laura blozend, “ik dacht…jullie waren allemaal naar de stad gegaan om geld te verdienen…Klaterhoen en u en Abeltje…ik dacht zo…geld krijgen we genoeg, dacht ik, ik vraag liever om eten, dat kunnen we altijd gebruiken…”
Ze keek een beetje angstig, alsof ze bang was, dat ze verkeerd had gehandeld.
Maar de anderen voelden zich opeens erg beschaamd, ‘t Was waar…zij waren ‘s-morgens zo vol goede moed en zo dapper weggegaan van de lift, om daar in dat grote New York geld te verdienen, en wat hadden ze verdiend?
Klaterhoen had geen cent meegebracht, die had gratis les gegeven. Abeltje had zelfs geen fooitje gekregen met zijn liftwerk. Meneer Tump had een hele dollar verdiend…hij werd nog bleek van schrik als hij er aan dacht…een hele dollar voor één anti-motbal…en die dollar had hij nog opgemaakt ook met Abeltje in een cafetaria. Nee, ze hadden het er lelijk bij laten zitten.
“Jij bent een reuzemeid…” zei meneer Tump ineens met daverende, joviale stem. “Jij bent tenminste verstandig! Zelfs al hadden we geld verdiend, dan hadden we er hier in de lift, kilometers boven de aarde, nog niets aan gehad. Maar jij hebt eten gevraagd. En koffie! En wat voor koffie.”
Ze zwegen allemaal, om met welbehagen van die Amerikaanse koffie te genieten.
“En broodjes,” zei Laura. “En een soort bolussen!”
“Mmmm,” zei Klaterhoen.
Een halfuur lang praatten ze niet, daar in die lift boven de wolken. Ze aten.