49

 

 

De ruimten van de recherche bestonden uit lange gangen en kleine kamers. In die zin leek het op Winters werkplek in Göteborg.

Langs de muren in de gang waar ze door liepen, stonden kartonnen dozen en verschillende computeronderdelen. Winter moest een eindje slalommen.

“Het is een beetje een rommeltje”, zei Michaela Poulsen over haar schouder. “De boel wordt eindelijk geautomatiseerd en dat kost tijd en ruimte.”

“Ja”, zei Winter, “wij hebben nog niet zo lang geleden hetzelfde proces meegemaakt.”

“Hier kost het ons 265 banen”, zei Michaela Poulsen. “In Denemarken bedoel ik. Die moeten voor het jaar 2000 weg zijn.”

Ze wees hem naar een kamer rechts aan het eind van de gang. Er stond een computer op een tafel en op het bureau lagen ordners. Er was een telefoon. Door het raam kon Winter de anonieme alcoholisten zien.

“Het is natuurlijk een tijd geleden”, zei Michaela Poulsen. “Ik heb de documenten die we hier niet hadden opgevraagd bij het provinciale archief in Viborg.” Ze knikte naar de computer die stom en grijs op een tafeltje naast het bureau stond. “Zoals ik al zei, zijn we bezig met het automatiseren van de archieven. Ik ben bang dat je in die doos nog niet veel zult vinden.”

“Het komt vast goed”, zei Winter. Hij keek om zich heen.

“Als Zweden ons met deze oude zaak kan helpen, dan zijn we daar alleen maar blij mee”, zei Michaela Poulsen. “Ik was er destijds natuurlijk niet bij. Maar we hebben mensen die niets vergeten. Feit is dat een paar collega’s met de overval en ... de overledenen hebben gewerkt. Jens Bendrup is een van hen en hij zal je graag te woord staan zodra je dat wilt.”

“Dank je”, zei Winter.

“Graag gedaan. Het is een vreselijke geschiedenis.”

Michaela Poulsen ging op een van de twee eenvoudige stoelen bij het raam zitten. Ze maakte een beweging naar haar haar alsof ze een lok wilde wegstrijken die er niet was. Ze was onderweg haar eigen kamer binnengegaan en had daar een zwart-wit colbertje met ruitjes gehaald. Het colbertje kreeg een andere kleur in het schijnsel van het daglicht buiten. Haar ogen waren net zo blauw toen ze naar Winter keek.

“Daarom ben ik ook hier”, zei hij. “Je mag me best wat details geven.”

“Laten we eerst Jens halen”, zei ze en ze stond op en liep door de deur naar buiten. Winter bleef bij het bureau staan. Hij pakte een ordner met een registratienummer erop. Hij telde vijf ordners. Er lagen ook bruine A4-enveloppen die foto’s en ander materiaal konden bevatten.

Winter keek op. Michaela Poulsen was teruggekomen met inspecteur Jens Bendrup. Hij was stevig en had een brede nek. Hij was kleiner dan Michaela Poulsen en informeel gekleed in een overhemd, trui en spijkerbroek. Winter vermoedde dat hij nog twee of drie jaar voor zijn pensioen zat. Bendrup rook naar sigaren toen Winter hem begroette. Misschien rook Winter dat hij twee biertjes bij de lunch had gedronken.

“Welkom op de plaats delict”, zei Bendrup.

“Ik ben blij dat jullie me willen ontvangen.”

“Ik moet roken”, zei Bendrup. “Dit is nu jouw kamer, dus jij hebt het voor het zeggen.”

Bendrup had een sigaar gepakt die er levensgevaarlijk uitzag. Winter keek naar Michaela Poulsen die knikte. “De chef vindt het lang niet altijd goed”, zei Bendrup en hij zwaaide met de lucifer waar hij zijn rookwaar al mee had aangestoken naar Michaela Poulsen. “Je moet zelf ook maar van de gelegenheid gebruikmaken.”

Winter schudde zijn hoofd en liet zijn Corps in zijn colbertzak liggen. Hij zou genieten van het passieve meeroken. Bendrup ging zitten.

“Een jonge politieagent heeft zijn leven erbij verloren”, zei Bendrup en zijn gezicht was niet langer zacht. “Ik moest het zelf aan zijn verloofde vertellen en zoiets vergeet je nooit. Ze was ook nog in verwachting.”

“Wat is er precies gebeurd?” vroeg Winter.

“Het was natuurlijk een insidersklus, maar dat konden we nooit bewijzen. Dat ergert mij misschien nog het meest van alles.” Hij inhaleerde en blies de rook naar buiten en Winter moest aan een locomotief denken. “Maar net die middag was er dus zeven miljoen en zij wisten ervan.”

“Waarom was er net op dat moment zo veel geld?”

“Ze waren bezig de systemen te controleren. Handmatig. Dat viel samen met een of andere inventarisatie en bovendien met een renovatie van de kluis.” Bendrup haalde zijn schouders op en bestudeerde gelijktijdig zijn sigaar. “Zoiets gebeurt waarschijnlijk alleen in Denemarken.”

“Was de bank niet gesloten?” vroeg Winter. “Het was toch na sluitingstijd?”

“Formeel was hij gesloten, maar de deur was open”, zei Bendrup. “Iedereen gaf elkaar de schuld. Maar dat is niet de reden waarom ik denk dat het een insidersklus was. Je moet weten, het was in die tijd niet zo gebruikelijk dat je de deuren achter je op slot deed. Niet bij ons in het goede oude Denemarken in elk geval. De mensen wisten dat de bank dicht was en dan ging je er niet heen, ook al zag je dat er mensen binnen waren. Het maakte niet uit of de deur op slot was.”

“Daarom gingen ze gewoon naar binnen”, zei Michaela Poulsen. “Het geld was er en vier mannen kwamen binnen. Zwarte kousen over hun hoofd natuurlijk. Drie gingen gewoon naar binnen en een bleef bij de deur staan.”

“Dat weten jullie? Precies?”

“Er was een camera”, zei Bendrup. “Dit kan allemaal wel negentiende-eeuws lijken, maar er was een camera, dus we hebben het kunnen zien.”

Winter knikte.

“En toen ging alles vreselijk mis”, zei Bendrup en hij trok aan de sigaar die voor zijn gezicht gloeide. “Het liep echt helemaal uit de klauwen. We waren namelijk al op weg daarheen voordat de schurken weer over de drempel naar buiten waren gelopen.”

“Dat heb ik begrepen, ja”, zei Winter. “Hoe kwam dat?”

“Dat is iets wat alleen gekken en genieën kan overkomen”, zei Bendrup. “Toen die stomme handwerkslieden bezig waren nieuwe elektrische leidingen door de kluis te trekken, ging het alarm op het politiebureau af. Dat lag toen ook hier, maar was niet zo mooi als het nu is.”

Winter knikte. Michaela Poulsen stond tegen het bureau geleund. Een vrachtwagen was met draaiende motor voor het raam gestopt. Iemand riep. Winter hoorde een trein. De vrachtwagen werd met een rochelend geluid stil.

“Tegelijkertijd zat het personeel daar dus met zeven miljoen kronen in oude bankbiljetten. We belden er natuurlijk heen, ja ik niet, want ik had geen dienst; ze belden, maar er werd niet opgenomen want die gekken hadden per ongeluk de telefoonleiding afgesloten toen ze het alarm inschakelden. Er werd dus niet opgenomen en een eerste wagen scheurde de Østergade af en kwam daar op het hoogtepunt van het feest aan. Of toen het net was afgelopen. De bankrovers waren op weg naar buiten en de politiewagen stopte met piepende remmen op het Nytorv, en Søren Christiansen was de eerste die uitstapte en de eerste die werd neergeschoten. De bankrovers hadden namelijk wapens bij zich. Van die AK-4-geweren die het lichaam aan flarden scheuren, ook als je een slechte schutter bent.” Bendrup richtte zijn ogen op het raam en daarna op Winter. Hij zoog aan zijn sigaar, maar die was tijdens het praten uitgegaan. “Godverdomme. Met een beetje fantasie kun je het bloed van Søren nog steeds zien.”

“Maar het schieten werd dus beantwoord?” zei Winter.

“Ja. De jongens die bij Søren waren kropen achter de auto en schoten. Op dat moment kwam er een tweede auto van Ved Stranden ... ik kan het je straks laten zien ... en de collega’s zagen natuurlijk wat er gebeurde en schoten die klootzakken min of meer in de rug. Het was net Bonnie en Clyde. Een paar jongens noemden het later ook de Bonnie en Clyde-zaak”, zei Bendrup en hij keek naar Michaela Poulsen. “Maar ik niet. Het was te ernstig om grapjes over te maken.”

“Twee bankrovers kwamen om”, zei Winter.

“Eentje overleed direct. Een kogel in zijn oog, dat moet een toevalstreffer zijn geweest, als ik het zo mag zeggen. De andere leefde nog toen het voorbij was, maar hij was er slecht aan toe. We dachten dat hij het zou redden, maar hij overleed voordat hij bij bewustzijn was gekomen. De artsen zeiden dat hij een vetembolie had opgelopen. Weet je wat dat is?”

“Vaag”, zei Winter.

“Ik ook, maar ik heb het een en ander geleerd. Hij was op meerdere plaatsen geraakt en door alle fracturen kwam er beenmerg vrij dat in het bloed terechtkwam en bloedproppen vormde die de dood veroorzaakten. Het was ... tja, een domper. We hadden niemand om te verhoren.”

“Nee”, zei Winter. “De anderen wisten te ontkomen.”

“Ze ontkwamen. Twee mannen en de chauffeur en misschien het kind. De chauffeur was een vrouw. Twee inspecteurs en een assistent hebben gezworen dat ze een kindergezicht op de vloer van de vluchtauto zagen toen de deuren opengingen voordat ze wegscheurden.”

“Ze waren er zeker van”, zei Michaela Poulsen. “Net zoals ze zeker wisten dat de chauffeur een vrouw was.”

“Brigitta Dellmar”, zei Winter.

“Kennelijk is ze later als zodanig geïdentificeerd”, zei Michaela Poulsen.

“Ze was geen bekende voor ons”, zei Bendrup.

“En ze wisten dus te ontkomen”, zei Winter met een neutrale stem. Bendrup keek hem argwanend aan.

“Het is misschien pijnlijk”, zei Bendrup, “ik weet het niet. Maar de politiemannen in de ene patrouillewagen gaven Christiansen de hoogste prioriteit, en daarna kwamen pas de bankrovers, in zekere zin. Ze wisten niet dat Søren al dood was. De andere eenheid kon simpelweg de auto niet gebruiken omdat twee banden lek waren geschoten. En toen ze doorkregen dat er nog een auto was, was de vluchtwagen de Limfjordsbrug al over en opgeslokt door de talloze sloppenwijken in Nørresundby.”

Winter knikte opnieuw. De vrachtwagen buiten was weer op gang gekomen.

“Dat is het verhaal, in grote lijnen. De epiloog is dat ze in een vakantiehuisje in Blokhus verbleven. En dat de derde bankrover een paar weken later in de fjord kwam bovendrijven. Men denkt tenminste dat hij het was. Hij was een vriend van de twee die doodgingen. Van een van hen in elk geval.”

“Wat was hun connectie met de motorbendes?” vroeg Winter.

“Tja ...”, zei Bendrup terwijl hij probeerde zijn sigaar weer aan te krijgen. Winter wachtte. Michaela Poulsen was naar het raam gelopen, geïrriteerd over het lawaai. Het werd stil toen ze naar buiten keek. “Tja ... de organisatie werd hier toen net opgebouwd. Die kwam immers uit Californië, net als The Beach Boys en andere rotzooi. Op de een of andere manier kregen ze hier meer voet aan de grond dan in andere Europese landen, geloof ik. Hoe dan ook waren er in die tijd pioniers hier in Denemarken en twee van de ongelukkige bankrovers waren pioniers. Minstens twee van hen. Maar dat is ongeveer alles wat we wéten. Dat is niet hetzelfde als wat we dénken.”

“Wat denken jullie dan?” zei Winter.

“We denken, in elk geval ik denk, dat het puur een financieringsklus was waartoe de organisatie had besloten. Zeven miljoen was veel geld in 1972. Wie een sterke organisatie wil opbouwen, heeft kapitaal nodig. Je moet weten dat de aanslag op de Danske Bank niet de enige was in die tijd, of de eerste. Het was waarschijnlijk een deel van een voorbereide reeks, al was het wel de grootste afzonderlijke overval. En de meest bloedige.”

“Wat ook voor die theorie pleit, is dat een van de overvallers waarschijnlijk werd gedood door zijn eigen mensen”, zei Michaela Poulsen.

“Hoe bedoel je?” zei Winter.

“Hij werd terechtgesteld omdat hij niet langer nodig was. Het klinkt schokkend, maar we hebben hier het een en ander meegemaakt. Of hij was een zwak persoon, naar hun maatstaven, een zwak persoon die ze niet vertrouwden.”

“Of ze kregen gewoon ruzie over iets”, zei Bendrup. “Het kunnen natuurlijk ook freelancers zijn geweest die geen onderdeel waren van het grote plan. Een verband met de organisatie, ja. Uitgezonden door de overheid, nee. Zo kan het ook zijn geweest.”

“Je zei dat ze ergens ruzie over kregen”, zei Winter. “Wat zou dat geweest kunnen zijn?” Hij voelde een koude stroom door zijn hoofd en haar. Plotseling nam zijn polsslag toe.

“Ik kan bijna zien waar je aan denkt”, zei Bendrup. “Ik zie het nu. Dat is geen prettige gedachte.”

“Is het mogelijk dat ... de vrouw en het kind moesten verdwijnen?”, zei Winter.

“Ja”, zei Bendrup. “Ik heb er veel over nagedacht en het kan zo zijn. Ofwel er was een besluit van bovenaf dat de zwakken moesten verdwijnen, of er gebeurde later iets met de overvallers. Misschien vochten de mannen om het leven van de vrouw en het kind. Misschien was het leven van allemaal erbij betrokken. Misschien was het alleen maar een toevalligheid dat het liep zoals het liep, maar dat geloof ik niet. Het enige wat je erover kunt zeggen, is dat het een nachtmerrie was.”

“Dat het liep zoals het liep?” zei Winter. “Je bedoelt dat die ene gedood werd?”

“Ja. Hij was neergeschoten, maar waarom juist hij?”

Winter zei niets. Hij was opgestaan en zocht nu naar zijn cigarillo’s.

“Oké”, zei Winter en stak een Corps aan. “Ze vluchten en weten te ontkomen. Ze verblijven ergens. Misschien weten anderen in een eventuele organisatie waar ze zijn, misschien niet. Dan gebeurt er iets. Het is mogelijk dat ze eerder uit elkaar zijn gegaan, maar we gaan ervan uit dat een van hen gedood wordt in aanwezigheid van de anderen. Blijven over een man en een vrouw en misschien het kind. De vrouw komt uit Zweden. Ze slagen erin terug te keren naar Zweden ...”

“Ja, mijn god”, zei Bendrup. “We deden wat we konden, maar het was niet good enough . Ze moeten contacten hebben gehad en door een smokkelaar zijn overgezet.”

“Of ze kregen een contact”, zei Michaela Poulsen. “Ze hadden immers geld.”

“Als er nog geld over was”, zei Bendrup. “Bij hen, bedoel ik. Misschien was het geld al bij de penningmeester van de organisatie.”

“Maar als het kind er echt bij was, bij de overval, dan weten we dat het kind ook naar Zweden kwam en uiteindelijk in een ziekenhuis in Göteborg werd gevonden”, zei Winter. “De vraag is wie de oversteek nog meer hebben gemaakt.”

“Misschien niemand”, zei Bendrup. “Het is geen onwaarschijnlijke hypothese dat ook de vrouw en de overblijvende man, om hem zo maar te noemen, dat ook zij dood zijn. Dat ze kort na de bankoverval zijn overleden. Terecht werden gesteld.”

“Of ze gingen mee naar de overkant”, zei Michaela Poulsen.

“En men is er dus niet in geslaagd de laatste man te identificeren”, zei Winter.

“Nee. Het kan natuurlijk een Zweed zijn geweest. De vrouw was Zweeds. De man kan Zweeds zijn geweest.”

“Waarom kwamen ze dan überhaupt hierheen?” zei Winter. “Waarom namen juist zij deel aan de bankoverval?”

“Misschien was er een broederorganisatie in Göteborg, maar dat hebben we nooit kunnen vaststellen”, zei Bendrup. “Ik bedoel nadat we over het kind en het ziekenhuis hadden gehoord en over de koppeling met Brigitta Dellmar. En dat ze hier was gezien toen het losbarstte.”

“Jullie hebben geen link gevonden tussen haar en de Deense mannen die werden gedood?” vroeg Winter.

“Nee. En ook niet met iemand anders in de prille organisatie. Maar het kan natuurlijk zo zijn geweest. Liefde over de grenzen heen. Net als samenwerking over de grenzen heen. Spreiding van de risico’s en zo.”

“We hebben echt naar ze gezocht”, zei Michaela Poulsen. “Naar de vrouw en naar de man.”

“Er is nooit meer iets van haar vernomen”, zei Bendrup. “En toch had ze een klein kind. Dat wijst eigenlijk maar op één ding.”

“Hoe zat het met dat huis?” vroeg Winter. “Waar lag het? Ik herinner me de naam niet uit de documenten.”

“Blokhus. Aan het Skagerrak. Het is een vakantieoord.”

“Jullie konden vaststellen dat ze in dat huis waren geweest?”

“Ze waren daar gezien volgens een paar getuigen. We hebben het huis natuurlijk nagetrokken, maar het was leeg. Leeg als het graf.”

“Maar ik moet erbij zeggen dat dat lang na de bankoverval was”, zei Michaela Poulsen.

“Wat?”

“Ze hadden een loper of iets anders bij zich en waren op die manier binnengekomen. Of een sleutel. Niemand had destijds iets verdachts gezien. Dat huis ligt afgelegen in die zin dat er toen geen permanente bewoners in de buurt woonden. Nu is dat anders, maar destijds stonden er alleen maar vakantiehuizen aan de straat. Ze hadden geen sporen achtergelaten. Na een paar weken kwamen de eigenaren en die gingen verder met de renovatie van het huis waar ze al een tijdje mee bezig waren. Nieuw behang. Schilderwerk. En dan is er iemand die een eindje verderop woont en die op de consternatie na de overval reageert. Het gaat dus langzaam.”

“Verdomd langzaam”, zei Bendrup. “Kustbewoners houden altijd hun bek. Het zijn allemaal bandieten.”

“Waarom werden de overvallers met dat huis in verband gebracht?” vroeg Winter. “De mensen uit die buurt hebben zich pas veel later gemeld.”

“Ze vonden iets”, zei Bendrup. “De eigenaren van het huis dus.” Bendrup stond op en tilde de ordners op. Hij vond de ordner die hij zocht en begon te bladeren. “Ze waren bezig met de renovatie ...” Bendrup legde de ordner neer en pakte een andere. “Het zou hier moeten staan ...”

“Eigenlijk was het alleen maar een stukje papier dat in een kindertruitje was gewikkeld”, zei Michaela Poulsen. “Dat was toen ze met de vloer aan de gang gingen en die begonnen te slopen. Er was een losse plank in de hoek, bij het raam. Daar lag een trui en dat papiertje viel eruit toen ze de trui opraapten. Het was een stuk papier met tekens erop. Als een kaart.”

“Hier is het”, zei Bendrup en hij reikte Winter een ordner aan. Winter voelde zich misselijk en vreselijk opgewonden tegelijk. “Voel je je niet lekker?”

Winter schudde zijn hoofd. Hij nam de ordner aan. In een plastic hoesje lag een kopie van dezelfde kaart, of van hetzelfde bericht, dat hij diverse keren in Göteborg had bestudeerd, met dezelfde letters en cijfers en een vergelijkbare tekening die een aanwijzing of wat dan ook kon zijn: 20/5, - 16.30, 4 - 23? L.v - H, T.

“Dit herken ik”, zei hij en hij vertelde. Ze luisterden gespannen. Michaela Poulsen had haar colbertje uitgetrokken.

“Mijn god”, zei ze.

“Ja, we hebben het niet kunnen interpreteren”, zei Bendrup. “Maar dit is toch een stap in de goede richting.”

“Hebben jullie geen vingerafdrukken gevonden?” vroeg Winter.

“Voornamelijk van de mensen die de spullen later hebben aangeraakt”, zei Bendrup. “Maar we hebben een set gevonden die overeenkwam met Andersen.”

“Andersen? In de stukken die ik van hier heb gekregen, heb ik niets gezien over ene Andersen”, zei Winter.

“Wat? Nee, verdomme, nu ben ik onduidelijk”, zei Bendrup. “De bankovervaller die we later vonden, die in de Limfjord dreef, heette Møller en hij heet waarschijnlijk in alle stukken zo, maar toen we het natrokken bij zijn vrienden hier in de stad, bleek dat hij een soort codenaam had en die was Andersen. De hele bende bleek dubbele namen te hebben.”

Winters mond was droog. Hij had moeite met slikken, maar hij voelde dat hij moest slikken voordat hij kon praten.

“De ... de dode vrouw in Göteborg heet Andersén”, zei hij. “Helene Andersén. Die naam heeft ze een paar jaar geleden aangenomen. Zij kan dus het kind zijn.”

“Mijn god”, herhaalde Michaela Poulsen.

“Wanneer hebben jullie dat ontdekt?” vroeg Bendrup. “Haar identiteit bedoel ik. De naam. Andersén.”

“Een paar dagen geleden nog maar”, zei Winter. “Daarna is alles heel snel gegaan. Hebben jullie de naam niet van ons gekregen? Mijn registrator zou het grootste deel van het materiaal opsturen voordat ik kwam.”

Michaela Poulsen keek Bendrup aan.

“Dat is me ook wat”, zei Bendrup. “Ik ben de afgelopen drie dagen vrij geweest en vanmorgen pas teruggekomen. De spullen lagen op mijn bureau. Daar hebben ze sinds ze hier zijn waarschijnlijk de hele tijd gelegen zonder dat iemand ernaar heeft gekeken.”

“Dat is mijn fout”, zei Michaela Poulsen. “Ik had de post beter moeten controleren. Maar we zijn waarschijnlijk toch een stuk opgeschoten.” Ze keek naar Winter. “Als je wilt, kunnen we nu de stad in gaan. Als je wilt zien waar het allemaal is gebeurd.”

“Maar eerst nemen we een biertje”, zei Bendrup.

 

Roep Uit De Verte
titlepage.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_0.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_1.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_2.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_3.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_4.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_5.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_6.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_7.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_8.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_9.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_10.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_11.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_12.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_13.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_14.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_15.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_16.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_17.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_18.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_19.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_20.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_21.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_22.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_23.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_24.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_25.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_26.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_27.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_28.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_29.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_30.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_31.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_32.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_33.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_34.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_35.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_36.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_37.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_38.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_39.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_40.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_41.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_42.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_43.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_44.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_45.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_46.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_47.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_48.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_49.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_50.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_51.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_52.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_53.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_54.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_55.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_56.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_57.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_58.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_59.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_60.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_61.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_62.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_63.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_64.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_65.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_66.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_67.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_68.xhtml