10

Winter las het sectierapport, pagina voor pagina. Nauwkeurig beschreef Pia Eriksson Fröberg orgaan voor orgaan. Altijd wanneer Winter dit soort verslagen las, vergeleek hij ze met bizarre lijsten met militaire uitrusting, van die lijsten die hij tijdens zijn militaire basisopleiding had ondertekend.

Pia had haar verslag direct onder het verplichte “bovenstaande bevindingen wijzen erop dat de dood is veroorzaakt door ...” ondertekend.

Wurging. De vrouw was vermoord. Ze had afweersporen op haar armen, haar borst en in haar gezicht van een scherp voorwerp. Een mes, een schroevendraaier, wat dan ook. Er zaten geen grote steeksporen op haar lichaam, maar op sommige van de foto’s kon je fijne krassen in de huid zien. Was het wapen er vanaf het begin geweest, als bedreiging? Of was het terloops door de moordenaar gepakt, van een aanrecht in een keuken of ergens anders?

Het sporenteam van de technische afdeling werkte met de sporen op de huid van de vrouw.

Winter dacht aan wat hij zopas had gelezen. Ze was rond de dertig, misschien een paar jaar jonger. Ze had een kind gebaard, maar het viel niet te zeggen wanneer. Kleuterschool? Crèche? School? Oppas? Vriendjes die erover praatten waarom een speelkameraadje niet langer buiten kwam spelen? Of was het geen kind meer? Was het kind een tiener?

Ze had geen littekens van operaties op haar lichaam, maar er zaten kleine littekens op haar gezicht, rond de oren, en ze had ooit in haar jeugd aan de binnenkant van haar linkerdij een tweedegraadsverbranding opgelopen. Winter had het niet gezien onder het blauwe licht in de sectiezaal.

Ze rookte. De lever was normaal. Hij moest op de resultaten van Forensische Chemie wachten. Het lab zou eventuele afbraakresten van alcohol en narcotica kunnen vinden.

Hij wachtte ook op een bericht van de Rijksrecherche in Stockholm, de afdeling voor vermiste personen. Of eigenlijk van de enige collega die zich met dat soort dingen bezighield: als ze ergens in het land als vermist was opgegeven, dan zou Stockholm haar identificeren.

Zelf had hij haar niet tussen de aangiftes kunnen vinden. Ze zat niet in een van hun strafregisters. Haar verleden was vlekkeloos. Geen voorlopige hechtenis of inverzekeringstelling.

Wie knipte haar haar, dacht Winter. Hoeveel kapsalons zijn er in de stad?

De kleding die ze droeg had geen exclusieve merkjes. Winter dacht aan de H&M-posters die hij elke keer wanneer hij de stad in ging zag hangen en hij dacht aan de poster die hij zelf misschien zou maken en hij legde het sectierapport op zijn bureau.

Ze had geen schoenen aangehad. De politiemannen op de vindplaats hadden haar schoenen niet in het gebied kunnen vinden. Ze hadden schoenen gevonden en Joost mag weten wat voor rommel uit vervlogen dagen, maar niet háár schoenen.

De korte witte slobkousen waren nat geweest, of in elk geval erg vochtig. Van het gras? Dat was relatief droog geweest. Van het water? Hij zag wederom een boot voor zich, zachtjes over het water glijdend, omwikkelde roeidollen omwille van de stilte.

Hij stond op en strekte zijn lange lichaam. Terwijl hij zat was de vermoeidheid voelbaar geworden. Hij wreef over zijn gezicht; het gerasp van de grove baard klonk luider dan het gezoem van de airco.

Hij liep over de vloer naar een kast en opende de hoge kastdeur. Hij pakte een bus met scheerschuim en een scheermes van de bovenste plank en liep naar het toilet waar hij zijn gezicht nat maakte en met scheerschuim inwreef. Het licht daarbinnen was mat en zijn ogen gloeiden in zijn gezicht dat een masker was. Hij boog zich naar voren en zag dat het oogwit gesprongen was in rode draadjes. Dat gebeurde soms als hij zich urenlang concentreerde. Hij had zich nog een keer duizelig gevoeld, rond de lunch, maar slechts een paar tellen.

Hij scheerde zich met lange trekken. Het voelde prettig toen de huid gespannen werd en de baard eraf werd geschoren.

Na afloop waste hij zijn gezicht weer en hij liet het opdrogen terwijl hij zichzelf in de spiegel bekeek. Hij leek plotseling dunner, alsof de stoppels zijn hoofd een kilo zwaarder hadden gemaakt. Hij had schaduwen onder zijn ogen. Dat kon door het licht komen.

Het scheren had hem opgefrist en hij liep terug naar zijn kamer. Hij sloot de deur en zette de video en de tv met de afstandsbediening aan. De apparaten weerklonken door de kamer. Hij leunde met zijn achterste tegen het bureau en het eerste filmfragment werd op het scherm getoond. Het licht was zwak en troebel en hij probeerde het met de contrastknop op de afstandsbediening te compenseren.

De film was als een negatief. Het nachtelijke zicht van de camera gaf de nacht een valse toon van zilver. Het was mogelijk alles te zien, maar het motief werd onwerkelijk, alsof hij getuige was van een droom.

Twee auto’s reden op de voorgrond voorbij. Ze kwamen over rijksweg 40 en waren er niet bij de oprit van recreatiegebied Kallebäck opgekomen. Hij probeerde langs ze heen te kijken, naar de andere kant van de snelweg. Onder in het beeld werd de tijd weergegeven: 02.03. Op de voorgrond kwam nog een auto langs, op weg naar de stad. Geen beweging aan de andere kant. De agent die de camera vasthield stond vlak bij de top van de heuvel, met zijn lens naar het oosten gericht. Hij was niet zichtbaar voor het spaarzame verkeer. Winter kon de afslag naar het Delsjögebied zien, maar het zicht was slecht. De band liep, maar er reed geen voertuig in oostelijke richting. Plotseling dook er aan de rechterkant van het beeld een auto op, maar toen hij de beweging zag werd het scherm leeg.

Hij spoelde de band terug en volgde het fragment nog een keer. Er kwam een auto aangereden. Daar zag hij de contouren. Daar werd het leeg en wit.

Winter zag hetzelfde fragment vier keer zonder eigenlijk meer te zien dan hij de eerste keer had gedaan. Hij had hier hulp bij nodig, wat die ook maar waard kon zijn.

Hij haalde de band uit de video en stopte de tweede erin. Na vier seconden kwamen twee auto’s met hoge snelheid uit de richting van Mölnlycke. Hij vroeg zich af of de bestuurders zouden worden bekeurd voor een snelheidsovertreding.

Nu zag hij aan de andere kant een auto langskomen en de afrit passeren. Er waren tien minuten verstreken sinds de vorige tijdaanduiding op de andere videoband.

De camera bewoog en werd vervolgens gestabiliseerd. De rijbaan was aan beide zijden leeg. Aan de rechterkant van het beeld glom iets en in oostelijke richting reed een personenauto voorbij. Winter zag een knipperlicht en de auto sloeg af naar het Delsjö. Hij kon het model niet onderscheiden. Het was moeilijk omdat de moderne modellen zo veel op elkaar leken. Het was een vorm van klonen. Hij wachtte en er was een andere auto op de snelweg te zien en die sloeg ook rechts af. Hij vond dat het op een kleine Ford leek, maar was daar allerminst zeker van.

Hij wachtte. Onder in het beeld tikte de tijd door. Er kwamen van links verscheidene auto’s langs, op weg naar de stad. De camera stond stil. Misschien heeft hij hem op een statief gezet, dacht Winter.

Onderaan bewoog iets. Er kwam een auto vanaf het recreatiegebied. Winter zag hem langskomen en wachtte tot de weg leeg was en spoelde de band toen terug.

De auto was om drie voor drie langsgekomen, op weg naar de stad. Hij bestudeerde het fragment nog een keer. Het kon dezelfde auto zijn die hij eerder naar het Delsjö had zien rijden. Dat was ... veertien minuten eerder. Het duurde hoogstens een minuut om van de afrit naar de parkeerplaats te rijden, mogelijk anderhalve minuut. Net zo lang terug, misschien iets korter. Dat gaf iemand minimaal elf minuten op de parkeerplaats: het portier openen, omlopen, een lichaam uit de auto slepen, dat vijftig meter dragen, het in een greppel leggen, rondkijken, teruglopen in de eigen sporen.

Hij speelde de hele band af, maar zag niets interessants meer en keerde terug naar de fragmenten waar dezelfde auto met een tussenpauze van veertien minuten de snelweg af en op leek te rijden.

“Ben jij er nog?” vroeg Ringmar die de deur open had gedaan en zijn hoofd de kamer in had gestoken.

“Moet je kijken, Bertil.”

Ringmar stapte naar binnen en liep naar Winter die naar de tv wees.

“Kijk. Wacht even ... zie je de auto aan de andere kant van de weg?”

“Is dit de band van Kallebäck?”

“Ja. Zie je de auto die de heuvel op rijdt?”

“Ik ben niet blind. Ondanks dat licht. Het is net alsof je je gezichtsvermogen dreigt kwijt te raken.”

“Nu ... zie je hoe die naar het Delsjö afslaat? Ik spoel de band terug.”

Geen van beiden zei iets terwijl Winter met de afstandsbediening rommelde. De auto kwam weer in beeld.

“Kun jij zien wat voor merk het is?”

“Nou, nee ... kun je de band stopzetten?”

Winter drukte op pauze en de auto bevroor in zijn beweging en stond lichtelijk op de snelweg te trillen. “Dat trillen krijg je niet weg.”

“Het is misschien een Ford”, zei Ringmar.

“Dat dacht ik ook. Ben jij er zeker van? Jij weet meer van auto’s dan ik.”

“Nee, ik weet het niet zeker. Maar het lijkt een ... Escort. Fredrik weet het meest van auto’s.”

“Hij komt terug”, zei Winter en spoelde de band veertien minuten vooruit.

“Hij is dichterbij, maar uit deze hoek is het niet makkelijk te zien om welk model het gaat”, zei Ringmar.

“Voorin zit iemand.”

“Iets anders zou sensationeel zijn.”

“Je kunt het gezicht bijna zien.”

“Dan is het kenteken lastiger.”

“Het is moeilijk, maar niet onmogelijk”, zei Winter. Hij wendde zich tot Ringmar. Ringmar zag een opvallend licht in zijn ogen. Het kon een reflectie van het scherm zijn.

“Iemand is in de buurt van de vindplaats geweest nadat het lichaam daar is neergelegd. Of kort voor die tijd ... of op hetzelfde moment.”

“We moeten die auto opsporen”, zei Ringmar, maar dat was vanzelfsprekend. Hij ging verder: “Hoe geavanceerd zijn onze middelen om die beelden zichtbaar te maken?”

“Je bedoelt helder en duidelijk?”

“Ik bedoel goed genoeg om cijfers of letters of gelaatstrekken te zien”, zei Ringmar. “En we moeten met de collega achter de camera praten. De cameraman.”

“We moeten Beier maar bellen”, zei Winter. Op hetzelfde moment ging de telefoon en het was Beier.

“We weten iets over dat teken”, zei hij.

“Het teken?”

“Het schrift op de den, de schors. Een rood merkteken, een teken boven het lichaam.”

“O ja, nu weet ik het weer.”

“Hebben jullie met bosbeheer gesproken?”

“Momentje”, zei Winter en legde de hoorn neer en bladerde de dunne stapel met verslagen door die op zijn bureau lag. “Heeft iemand dat teken op die boom al gecheckt bij Domän en de anderen?” vroeg hij aan Ringmar, maar die wist het niet.

“We hebben de taken van vandaag nog niet allemaal binnen”, zei Winter in de hoorn. “Dus het antwoord op je vraag is voorlopig ‘nee’.”

“In elk geval is die klodder vers.”

“Hoe vers?”

“Kan van vannacht zijn.”

“Zeg niet dat het bloed is.”

“Nee. Verf, acryl, een van de honderd rode tinten.”

“En het zit alleen op die boom?”

“Daar lijkt het op.”

“Wat is het dan voor iets?”

“Hè?”

“Wat stelt het voor?”

“Daar kijken we nu naar, maar ik heb eerlijk gezegd geen flauw idee. Het kan een kruis zijn, maar dat is pure speculatie.”

“Hoeveel foto’s hebben jullie ervan?”

“Flink wat afdrukken, als je dat bedoelt.”

“Verspreid ze over de afdelingen. Het kan een bende zijn, een jeugdbende of zo.”

“Of satanisten. De omgeving van het Delsjö is geen onbekend terrein voor satanisten.”

“Het Delsjö is groot.”

“Laat het me even weten als je wat van bosbeheer hebt gehoord”, zei Beier. “Als beheer in dit verband tenminste een juiste benaming is.”

“Stuur me meteen een paar foto’s”, zei Winter. “Ik wilde jou trouwens net bellen. Ik heb een paar video’s waarvan ik wil dat je ze bekijkt.” Winter legde het uit.

“Laat ze maar komen”, zei Beier en hing op.

De telefoon ging weer en Ringmar zag hoe Winter aandachtig luisterde en een aantekening maakte. Hij zei “dag” in de hoorn en keek Ringmar aan.

“De man van de kennel bij het veen werd vannacht wakker doordat een paar honden gingen blaffen. Hij is naar buiten gegaan en zag voor het gebouw een auto keren en terug naar de weg rijden, naar de oprit van de snelweg, of in elk geval naar dat recreatiegebied.”

“Kon hij de auto zien?”

“Hij had een lamp bij het hek en hij is er zeker van dat het een Ford Escort was.”

“Dat is onze kar. Wat deed die daar? Hoe laat was dat?”

“Vlak voordat wij hem op de band zagen”, zei Winter en knikte naar het stomme televisiescherm. “Hij noemde zelfs het bouwjaar.”

“Het is niet waar.”

“Hij heeft de auto in het echt gezien”, zei Winter.

“Nu mag hij de herhaling zien”, zei Ringmar.

“Soms denk ik wel eens dat je vooral de herhaling wilt meemaken”, zei Winter. “Niet de eerste, harde take . Maar de herhaling.”

 

Roep Uit De Verte
titlepage.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_0.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_1.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_2.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_3.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_4.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_5.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_6.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_7.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_8.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_9.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_10.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_11.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_12.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_13.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_14.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_15.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_16.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_17.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_18.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_19.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_20.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_21.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_22.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_23.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_24.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_25.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_26.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_27.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_28.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_29.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_30.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_31.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_32.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_33.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_34.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_35.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_36.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_37.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_38.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_39.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_40.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_41.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_42.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_43.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_44.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_45.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_46.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_47.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_48.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_49.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_50.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_51.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_52.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_53.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_54.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_55.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_56.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_57.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_58.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_59.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_60.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_61.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_62.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_63.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_64.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_65.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_66.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_67.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_68.xhtml