14

Winter fietste in de ochtendschemering naar huis. Hij had rond middernacht een poging gedaan, tegen beter weten in.

“Ga in de logeerkamer liggen”, had zijn zus gezegd en dat had hij gedaan.

Nu knapte hij weer op, tussen al het groen in het Slottsbos. De straten werden na de nacht schoongespoeld, er stroomde water over het asfalt en hij viel bijna omver toen hij, tegen de regels in, schuin het Linnéplein overstak.

Zijn appartement rook naar warmte en stof. Hij schopte zijn sandalen uit en boog zich voorover om de krant te pakken. De Göteborgs Posten behandelde de moord met terughoudendheid, zonder te speculeren. Hij zocht naar goede ideeën voor het appel over twee uur, maar vond niets.

Helene was naamloos, een koud lichaam dat in een witte zak met een rits in de koeling lag. Het was vrijdagochtend, 24 uur nadat hij haar gezicht voor het eerst had gezien. Hij probeerde zich de trekken te herinneren, maar ze vervloeiden met anderen zonder leven die hij had gezien.

Hij legde de krant in de krantenbak.

Hij trok zijn T-shirt, korte broek en onderbroek uit en liet de kleding op de vloer in de hal liggen. Hij ging onder de douche staan en dacht nergens aan toen het water op zijn schedel en zijn schouders kletterde. Hij scheerde zich in de dampende badkamer en droogde zich slordig af om vervolgens met het badlaken om zijn heupen naar de keuken te lopen. De zon klom op het dak van de huizen aan de andere kant van het Vasaplein. Winter veranderde de stand van de jaloezieën, pakte bonen en een molen en maalde de Afrikaanse koffie. De geuren waren compact, hij voelde zich al gesterkt voordat hij de koffie had gezet.

Hij maakte twee broodjes klaar die hij bij de warme bakker op de begane grond had gekocht voordat hij zijn portiek was binnengegaan. De boter was koud in zijn mond. Hij at de kaas apart, twee dikke plakken. Beneden ratelden de trams. Er landde een meeuw op het balkon, hij kon hem door de deur van de woonkamer zien. Het dier vloog met een schreeuw op en fladderde onbeholpen langs het keukenraam. Winter dronk de koffie en hoorde de vleugelslagen in de stilte van de morgen.

 

Het appel duurde kort. Winter hing zijn colbertje op over de rugleuning, rolde de mouwen van zijn overhemd op en veegde iets van zijn broekspijp af.

Cerutti, dacht Sara Helander. De koele kwaliteit.

“We weten nog altijd niet wie ze is”, zei Winter. “De Rijksrecherche heeft haar identiteit niet vastgesteld en dat hebben wij evenmin gedaan.”

“We gaan vandaag bij die huizen langs”, zei Fredrik Halders. “Hoe heette het daar ook alweer?”

“Helenevik”, zei Bertil Ringmar.

“Jullie zijn met zijn zevenen”, zei Winter.

“Oeps.”

“Meer kunnen we er niet krijgen. Dat is voor het hele gebied waar ik het net over had.”

“Ik bedoelde dat het er veel waren”, zei Halders. “I am impressed.”

Winter keek hem aan maar zei niets. Fredrik kreeg steeds duidelijker problemen met zijn houding. Hij moest met hem praten. Was dit nou oud worden? Met veertig over de magische heuvel stappen en dan langzaam afglijden?

“Hoeveel van ons werken met de collega’s samen?” vroeg Bergenhem.

“Hoezo?” vroeg Carlberg.

“Het feestje van de afdeling onderzoek”, zei Sara Helander.

“Kunnen ze dat zelf niet onderzoeken?” vroeg Halders.

“Wat bedoel jij nu weer?” vroeg Möllerström.

“Opsporingsonderzoek. De afdeling onderzoek.”

“Rustig nu, Fredrik”, zei Winter.

“Wat be...”

“Ik zei rústig nu”, zei Winter en boog zich naar een papier alsof de zaak was afgehandeld. Dat was de beste manier om kritiek te uiten en het slachtoffer tegelijkertijd een pijnlijk vervolg te besparen.

“Jij en Börjesson nemen de feestvarkens”, zei Ringmar tegen Bergenhem.

“Sommigen zullen wel moe zijn”, zei Bergenhem.

“Dan zijn ze niet de enigen”, zei Sara Helander.

Iedereen in de kamer dacht plotseling aan het komend weekend. Er zaten 24 mensen. Velen hadden vanavond, of zaterdagavond, het grote kreeftenfeest van het seizoen gepland. Zouden ze het kunnen opbrengen plezier te hebben. Zouden ze thuis zijn? Hoeveel overuren was de leiding bereid hun te geven?

“Hier is niemand moe”, zei Winter en gaapte terwijl hij de groep gedag wuifde. Er ontstond gedrang bij de deur toen iedereen naar buiten wilde.

 

Winter nam de trap naar de technische afdeling en liep naar binnen via de dubbele deuren die de afdeling tegen onwelkome bezoekers beschermde. Beier en zijn mannen namen geen risico. Wie door de voorste deur naar binnen ging, belandde bij een receptie en moest zeggen waar hij voor kwam en afgeven wat hij bij zich had. En Beier accepteerde alleen dingen die in zakken of dozen zaten. De rest bederft onderweg hierheen te veel, dacht Winter. Nu liggen er in alle auto’s papieren zakken van de technische afdeling. Toch zijn er onnadenkende types die hun vondsten per snail mail sturen.

Hij werd doorgelaten. Meteen rechts lag de laboratoriumafdeling, het sporenlab, waar twee werknemers werkten: een wapendeskundige en een scheikundige voor narcotica-analyses, kledingonderzoek en de chemische ontwikkeling van vingerafdrukken. Twee politiemannen en een burger werkten in een afzonderlijk lab speciaal met vingerafdrukken. Drie fotografen werkten in Göteborg bijna voltijds met vingerafdrukken. In Uddevalla zat één collega.

In het veldteam in Göteborg werkten dertien agenten als technicus of onderzoeker van de plaats delict. Daarnaast waren er twee hoofdinspecteurs en twee mensen bij de receptie.

Er zaten een paar mannen in de nieuwe koffiekamer. Het Gerechtelijk Laboratorium had een flinke som geld geregeld voor de afdeling, slechts minuten voordat de ruimten afgekeurd zouden worden. Beier mocht verbouwen en uitbreiden. Voorheen had hij slechts één lab gehad dat alle soorten onderzoek had moeten doen. Nu was er een algemeen lab waar de zaken binnenkwamen, een kamer voor kleding- en vezelonderzoek, een chemisch lab, het sporenlab dat Winter net was gepasseerd, een vingerafdrukkenlab en een isolatieruimte omdat ze geen kledingstukken van slachtoffer en verdachte in dezelfde kamer wilden hebben. Ze wilden niet riskeren dat draden en vezels vermengd raakten. Het onderzoek moest bij voorkeur ook door verschillende personen worden gedaan.

I am impressed , dacht Winter. Hij was er al een tijdje niet geweest. Beier kwam de gang binnenstappen.

“Wil je koffie?”

“Graag.”

“Het staat klaar in mijn kamer.”

Ze liepen door de gang terug en Beier deed de deur achter hen dicht.

“Wat doen we het eerste?” vroeg hij.

“De auto.”

“Het zijn vage beelden.”

“Maar het is een Ford?”

“Dat denken we.”

“Een Escort clx .”

“Misschien. Waarschijnlijk.”

“Heb je met het itv -team gesproken?”

“Ze hebben geen experts voor dergelijke analyses. Mijn ogen zijn net zo goed als die van hen. Of die van jou.”

“Kun je iets meer van de bestuurder zien?”

“Jensen probeert nu om door het wazige heen te kijken, maar hij heeft niet echt veel hoop, en ik ook niet.”

“Kun je zien of het een man is?”

Beier spreidde zijn armen.

“Soms kun je dat niet eens zien als de foto’s wel scherp zijn.”

“Hoezo?”

“Vrouwen kunnen net zo mooi zijn als mannen.”

“Ik snap het.”

“Dan kun je niet altijd het verschil zien.”

“Natuurlijk niet.”

Winter tikte met zijn vinger op het tafelblad.

“Nog een grote vraag”, zei hij. “Het kenteken.”

“Daar hebben we misschien wat gevonden”, zei Beier. “Drie letters. hel , of hei .”

“Hoe zeker is dat?”

Beier spreidde wederom zijn armen.

“We blijven doorgaan”, zei hij. “Maar jij kunt in elk geval ergens mee aan de slag. Als je de middelen hebt.”

Hij schonk koffie in en Winter dronk ervan zonder wat te proeven.

“We weten dat de auto zich bij de vindplaats kan hebben opgehouden op het moment dat het lichaam daar werd achtergelaten”, zei Winter.

“Dat klopt”, zei Beier.

“Dat is ook een aanwijzing.”

“Het enige wat je moet doen is alle Ford Escorts in de stad in kaart brengen. Of die in het land.”

clx .”

“Dat weet je niet.”

“Nee, maar daar begin ik wel mee. Die zaak waarmee we afgelopen voorjaar bezig waren, in Londen ... mijn collega vertelde dat ze naar een auto zochten en alleen de kleur en misschien het merk wisten. Dit is beter.”

“Misschien.”

“Natuurlijk is het beter, Göran. Ik voel me optimistischer worden, alleen al omdat ik naast jou zit.”

“Dan moet ik dat misschien intomen.”

“Hoezo?”

“Ik heb niets nieuws over die vreemde symbolen op de boom. Of hoe je ze ook maar moet noemen.”

“Een van mijn jongens gokte op Chinese schrijftekens.”

“Ja, dat zou gemakkelijker zijn.”

“Precies.”

“Dan zijn er maar een miljard Chinezen die we moeten verhoren.”

“Je vergeet alle westerlingen die Chinees kunnen”, zei Winter.

“Ik stel voor dat je daarmee begint”, zei Beier.

Ze zwegen een tijdje, dronken hun koffie, luisterden naar het lawaaierige ventilatiesysteem. Winter merkte dat hij het bijna koud had in de koele lucht. Beier droeg een colbert met een patroontje, een wit overhemd, een stropdas die naar ossenbloed zweemde. Wij zijn waarschijnlijk de enige twee politiemensen in het hele gebouw die vandaag een das dragen, dacht Winter en hij trok de zijne wat losser. Hij zat weer in zijn pantser, zijn speciale uniform. Beier zei er niets over.

“Ik ben er zeker van dat het met de moord verband houdt”, zei Winter.

“Waarom?”

“Het is een gevoel, maar wel een sterk gevoel.”

“Positief denken, dus.”

“Het is te toevallig dat iemand vrijwel tegelijkertijd iets op die boom schildert.”

“De betrokkene laat misschien vandaag wat van zich horen, of wanneer we om inlichtingen gaan vragen.”

“Daar wacht ik nog even mee.”

“Niet te lang, hoofdinspecteur.”

“Het kan gevaarlijk zijn, dat weet je. Binnenkort hebben we het misschien in een verhoorsituatie nodig.”

“Hm.”

“Het kan doorslaggevend zijn.”

“Misschien was ze onderdeel van een ... ceremonie.”

“Nee.”

“O?”

“Die baai is misschien een plek geweest waar satanisten en andere betweters graag bijeenkwamen, of misschien doen ze dat nog steeds wel, maar aan zoiets heeft ze niet meegedaan.”

“Misschien had ze geen keuze.”

“Je weet wat ik bedoel”, zei Winter. “Het klopt niet. Dat zou iemand hebben gemerkt. Iemand zou iets hebben gehoord.”

“Zoals de hondenman van Halders?”

Fredrik had er met Winter over gesproken en die had het verhaal weer aan Beier verteld. Winter glimlachte en probeerde zijn koffie op te drinken, maar die was te koud.

“Zoals de collega’s van de afdeling onderzoek?”

“Daar zitten de meest oplettende agenten van ons korps.”

“In alle situaties?”

“Een agent is altijd voorbereid.”

“Waarop?”

“Op het ergste”, zei Winter en ze werden beiden serieus. “Vaak blijkt dat de plek geen toevallige keuze is. Een moordenaar kiest zijn plaats, hij kiest die plaats echt, als het zo’n soort ... zaak is.”

“Dat ben ik met je eens. Geloof ik.”

“We moeten ons afvragen waarom ze juist daar lag. Waarom ze bij het Delsjö lag. Daarna waarom juist aan deze kant van het meer ...”

“Vlak bij de weg”, onderbrak Beier hem.

“Misschien. Vervolgens moeten we ons afvragen waarom ze precies daar lag. Niet vijf meter naar links of naar rechts.”

“Geloof je dat dat detail ook belangrijk is?”

“Het zou kunnen. Het is een denkrichting.”

“Jij bent erg voor richtingen.”

“Het is het tegenovergestelde van stilstand.”

“Dat is mooi gezegd”, zei Beier.

 

Halders gaf er de voorkeur aan in zijn eentje over het pad langs het meer te lopen. Hij zou zich kunnen voorstellen een duik in het Rådasjö te nemen, maar hij wandelde in westelijke richting en keerde terug via de Rådavägen. De huizen sliepen stil en afgemat op de toppen van de hellingen.

Het gebied herinnerde hem eraan dat hij een arme inspecteur was die nooit iets anders zou worden. Hij zou nooit hoofdinspecteur worden, maar hij wist niet of hij daar bitter over was. Iets in hem wist dat hij niet geschikt was voor die baan, maar die informatie wilde hij nog niet vinden.

Als hij op de juiste tijd op de juiste plaats was, zou zijn geluk daar op hem wachten. Ze zouden elkaar bij de hand pakken en terugkeren naar het Ernst Fontellplein en de hoofdcommissaris zou hem bij zich roepen en tegelijk naar Winter roepen dat hij het maar moest overdragen aan hoofdinspecteur Halders ...

Hij begon zijn vragenronde bij een van de huizen in de buurt van een school waarvan hij de naam niet wist. Hij belde aan en wachtte. Het geluid weergalmde in de grote villa. Hij belde nog een keer aan. Een markies boven de deur bood wat schaduw en liet het zweet over zijn voorhoofd wat langzamer lopen en op zijn oogleden rusten. Hij knipperde en boog zijn hoofd toen de deur door een vrouw in badjas werd opengedaan. Ze leek donker haar te hebben, maar misschien kwam dat alleen door het tegenlicht vanaf de open deuren achter haar. Er waren minstens drie deuren; ze geleidden het licht vanaf een tuin die twintig meter verderop moest liggen. Hij kon het groen als in een film zien, door een tunnel. Het huis moest vanbinnen groter zijn dan vanbuiten, dacht hij.

“Sorry dat ik stoor. Ik ben van de politie”, zei Halders en hield zijn politielegitimatie op. “Recherche.”

Hij rommelde met zijn portemonnee. Alles vond binnen vijf seconden plaats.

“Ja?”

“Wij zijn bezig met een onder...”

“Is het de moord aan de andere kant van rijksweg 40? Ik heb erover gelezen. We zaten er net over te praten”, zei de vrouw, en opeens stond er een man in een zwembroek en met een bloot bovenlijf achter haar.

Halders had hem niet door de tunnel vanaf de tuin zien aankomen.

“Het is routine, we moeten iedereen in de buurt vragen of ze de afgelopen 24 uur iets hebben gezien of gehoord.”

“Vanaf wanneer reken je dan?” vroeg de man. “Ik ben Petersén, trouwens.” Hij stak zijn hand uit. Halders drukte hem. “Ik ook”, zei de vrouw glimlachend terwijl ze haar hand uitstak, en Halders drukte die voorzichtig. “Denise.”

“Halders”, zei Halders.

“Kom binnen trouwens”, zei de man. Halders stapte de lichttunnel binnen die weer naar buiten voerde. Hij volgde het paar naar een terras dat betegeld was met iets wat mozaïekplaten konden zijn.

“Iets te drinken?” vroeg de man, en Halders antwoordde met ja.

“Een drankje? Gin & tonic?”

“Helaas ...”

“Een biertje?”

“Graag.”

De man liep het huis in en de vrouw zonk achterover in een klapstoel die er gecompliceerd uitzag. Ze zette een zonnebril op het puntje van haar neus en leek naar Halders te kijken. Hij keek terug. Ze balanceerde een sandaal op haar voet. De sandaal was rood, als vuur in de zon.

“Ik ben u ondertussen graag van dienst”, zei ze.

Laat je fantasie niet met je op de loop gaan, dacht Halders. Probeer wat bloed door je hoofd te laten stromen.

De man kwam terug met een blad met drie flesjes bier.

 

Roep Uit De Verte
titlepage.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_0.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_1.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_2.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_3.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_4.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_5.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_6.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_7.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_8.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_9.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_10.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_11.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_12.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_13.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_14.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_15.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_16.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_17.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_18.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_19.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_20.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_21.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_22.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_23.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_24.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_25.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_26.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_27.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_28.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_29.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_30.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_31.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_32.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_33.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_34.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_35.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_36.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_37.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_38.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_39.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_40.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_41.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_42.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_43.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_44.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_45.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_46.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_47.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_48.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_49.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_50.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_51.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_52.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_53.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_54.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_55.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_56.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_57.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_58.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_59.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_60.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_61.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_62.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_63.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_64.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_65.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_66.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_67.xhtml
Roep_uit_de_verte_split_68.xhtml