48

 

 

Bertil Andréasson was gekomen. Het was duidelijk dat hij zich er zorgen over had gemaakt hoeveel ze over zijn andere bezigheden zouden vragen. Winter had geprobeerd duidelijk te maken dat hij niet in zwart werk was geïnteresseerd als Andréasson meewerkte.

De eigenaar van de winkel gaf de naam en het laatst bekende adres van de twee vorige werknemers. Jilna werkte er ongeveer een halfjaar. Vijf maanden om precies te zijn. Ze was geen hoogvlieger als het om de Zweedse taal ging, maar ze kon rekenen en controleren of geen enkele klootzak de prijsjes op de waren verwisselde. Ze was ook in staat kleine kinderen weg te sturen als die bier wilden kopen.

Winter had zijn gesprek met haar ter plekke voortgezet, maar haar was niets of niemand in het bijzonder opgevallen. Als zij vaste klanten moest herkennen, zou hij er met een foto naartoe moeten gaan of er iemand moeten neerzetten die wachtte tot zij zou knikken als er iemand kwam die zij herkende. Er waren er een paar, had ze gezegd. We zetten hier een mannetje neer, had Winter gedacht.

Andréasson had geen vaste klanten op voorraad.

“Ik ben er ook niet zo vreselijk vaak. Woon zelfs niet in die buurt.”

“Je moet je van tijd tot tijd toch wel iemand herinneren.”

“Nee ... dat kun je beter aan Jilna vragen.”

“Dat heb ik al gedaan.”

 

Halders en Winters hadden weer een ontmoeting met de Elfvegrens. Het was in dezelfde duistere kamer. Zij leek het koud te hebben. Winter wist nog steeds niet of het alleen om ... hem ging. De man. Zij leek zich in een shocktoestand te bevinden.

“Oké”, zei Per Elfvegren. “We zijn daar een keer geweest om ... koffie te drinken. Twee keer, geloof ik.”

“Waarom hebben jullie daarover gelogen?”

“Weet ik niet.”

“Het is niet gebruikelijk dat mensen liegen als ze alleen maar bij iemand thuis zijn geweest voor een kopje koffie.”

“We waren ... bang”, zei hij. Zijn vrouw zag er bang uit.

Halders zuchtte.

“Kom nou eens met de waarheid”, zei hij.

Elfvegren antwoordde niet.

“Jullie hadden een relatie”, zei Halders.

Elfvegren schudde zijn hoofd.

“We kunnen genoodzaakt zijn bloedmonsters van jullie te nemen”, zei Halders.

“Waarom?”

Halders vertelde het en mevrouw Elfvegren werd wit in haar gezicht.

Haar man beet hard op zijn onderlip, keek naar Winter. Winter zag dat hij een besluit had genomen, misschien om de waarheid te vertellen.

“Oké”, zei hij. “We hebben ze ontmoet ... via een advertentie.”

“Wat voor soort advertentie?”

“Een contactadvertentie.”

“Wat voor soort contactadvertentie?”

Elfvegren keek weer naar zijn vrouw en zij knikte, nauwelijks merkbaar.

“Het was een advertentie in ... een blad.”

“Een blad? Welk blad?”

“Het blad waar we het eerder over hadden. Aktuell Rapport .”

“Begrijp ik het nu goed: jullie hebben elkaar leren kennen via een contactadvertentie in Aktuell Rapport ?”

“Ja.”

“Klopt dat?” vroeg Halders in de richting van mevrouw Elfvegren.

Ze knikte en antwoordde met een zwak “ja”.

“Hadden jullie die advertentie zelf gezet?”

“Wij reageerden op een advertentie”, zei Per Elfvegren. “Wij reageerden op een ... op hun advertentie dus.”

“Wanneer was dat?”

Elfvegren gaf een indicatie.

“Dat is de ... enige keer dat we zoiets hebben gedaan”, zei ze.

Alsof mij dat wat kan schelen, dacht Halders.

“Hebben jullie het echtpaar Martell op dezelfde manier ontmoet?”

“Nee”, zei Elfvegren.

“Hoe kenden jullie hen dan?”

“Via de ... Valkers. Maar we ... maar we ...”

“Ja?”

“We hebben nooit een relatie gehad.”

Halders was stil.

“Alleen maar ... met de Valkers.”

“Ontmoetten de Valkers andere mensen?” vroeg Halders.

“Hoe bedoel je?”

“Toen jullie een ... relatie hadden. Waren er ook anderen bij?”

“Nooit.”

“Nooit?”

“Nooit. Ik zweer het”, zei Per Elfvegren. Hij zag eruit alsof hij voor de waarheid en niets dan de waarheid had gekozen, maar gezichten konden liegen.

“Hebben jullie iets over een andere relatie gehoord?”

“Nee.”

“De Valkers hebben niets verteld over andere ontmoetingen? Of ze ook anderen ontmoetten ... op deze manier?”

Winter waardeerde Halders fijngevoeligheid nu. Halders groeide in zijn rol als tijdelijk ondervrager.

“Nee.”

De vrouw schraapte haar keel. Ze keek naar haar man en schraapte haar keel nog een keer. Ze zou iets zeggen. Halders wachtte. Winter was amper te zien vanaf de tafel in het midden van de kamer, was vooral een schaduw op de muur.

“Er was een ... man”, zei ze. Per Elfvegren zag er oprecht verbaasd uit. “Louise heeft ... me een keer verteld ... over een man die ze een paar keer hadden ontmoet.”

 

Patrik probeerde te lezen. Het was avond geworden. Hij had een tijdje naar de lucht gekeken. Iets in hem deed zeer. Toch komt het voorjaar, dacht hij. Dan kun je vaker buiten zijn.

Hij zat op de bank en Ulla rommelde in de hal nadat ze de buitendeur achter zich had dichtgedaan en haar schoenen had uitgetrokken. Patrik stond op en zette het nummer uit, hoewel het nog niet was afgelopen, en ging weer zitten.

Ulla kwam binnen en deed twee passen naar achteren om er een naar voren te kunnen doen.

“Waar is pa?” vroeg hij.

“Weet ik veel”, antwoordde ze en ze zeeg een meter bij hem vandaan op de bank neer als een zacht gewicht. Hij ging ergens anders zitten. “Ik ben weggegaan.” Ze schudde haar hoofd, bewoog het heen en weer. “Hij maakte aldoor ruzie.” Ze wendde zich tot Patrik, probeerde te focussen. “Jij bent braaf, Patrik. Jij bent niet zoals hij.”

Ook niet zoals jij, dacht Patrik. Hij stond op en ze pakte zijn arm, ging er als het ware aan hangen.

“Kun je niet even met me blijven zitten praten?” vroeg ze.

“Ik moet weg.”

“Ga even zitten.” Ze hield hem nu steviger vast. Ze begon een melodie te neuriën, lachte plotseling. Grote god. Het mens was ladderzat. “Ga nu even naast tante Ulla zitten, dan kunnen we even praten.” Ze trok, rukte nu aan hem. Zijn mouw werd een halve meter uitgerekt. Hij rook de welbekende stank van oude drank op een bodem van nieuwe.

Ze gaf nog een ruk en hij verloor zijn evenwicht, viel boven op haar.

De deur in de hal werd opengerukt. Terwijl hij viel, hoorde hij passen die door de hal zwalkten.

“Wel godver...” Hij hoorde de stem van zijn vader en voelde dat die zijn arm pakte en hem overeind trok, dat er aan zijn arm werd getrokken en niet aan zijn mouw, het deed zeer en hij schreeuwde en toen knalde er iets tegen zijn hoofd.

 

Maria bakte een cake. Het leek wel tweeduizend jaar geleden. Hanne Östergaard keek naar het meisje dat de hele keuken met bloem bestoof. Een jaar of wat geleden was dat het enige wat ze deed. Cakes. Graag. Tweeduizend op een rij.

Ze liep terug naar de kamer, ging op de bank zitten en pakte haar boek weer. De lucht was blauw tegen het zwarte aan, maar er hing nog altijd de belofte van het voorjaar. Of verbeeld ik me dat, dacht ze. Of is het een droom over het licht? We hopen al voordat de winter aan de terugtocht is begonnen.

Gerammel in de keuken. Ze was dol op dat geluid. Ze hoorde een sirene op het Sankt Sigfridplein. Eén lange stijgende toon; dat moest een surveillancewagen zijn. Tijdens haar werk op het politiebureau had ze geleerd de sirenes uit elkaar te houden. De toon was nog een keer te horen en hield op, abrupt. Iemand die te hard reed, misschien een botsing. Ze dacht aan Simon en zijn afschuwelijke verkeersongeluk. Hij kwam er niet los van. De herinnering was te sterk voor hem, een kwelling. Dat kon ertoe leiden ... dat hij het korps verliet. Ze kende niemand anders die om die reden daartoe had besloten.

Hij herhaalde de vreselijke details, alsof ze zouden verdwijnen als hij dat maar vaak genoeg deed. Het leidde tot het tegenovergestelde. Ze kon ze zelf herhalen. Maar ze was er niet bij geweest, had het niet gezien. De laatste keer had hij gez...

Er werd gebeld.

“Ik ga wel”, riep ze en ze stond op.

Patrik stond buiten. Hij had bloed op zijn gezicht, een stijf stroompje onder zijn oog.

“Patrik!” schreeuwde Maria die nu achter haar stond.

 

“Een man?!” zei Halders. “Louise Valker vertelde over een man?” Waarom heb je dat voor je gehouden, dacht hij. Dat kan lévens hebben gekost.

“Op een keer ...” zei ze en viel stil.

“Ga verder.”

Winter voelde de spanning in zijn lijf, zag die in Halders. Per Elfvegren leek verlamd. Zijn vrouw leek nu rustiger. Ze was hiernaartoe gegroeid.

“Ze ... ze zei dat ze een paar keer een man hadden ontmoet. Dat is alles eigenlijk ...”

Halders keek haar aan. Ze begreep het.

“Ik heb nooit gedacht dat er een verband zou zijn met ...”

“Vertel precies wat ze zei”, zei Halders.

“Dat heb ik al gezegd ...”

“In wat voor verband kwam het op?”

“Dat weet ik niet goed meer.” Ze keek naar haar man. “Maar het was toen we alleen waren.”

“Wat zei ze?”

“Dat ze bezoek hadden gehad ... een paar keer, van een man.”

“Ja?”

“Ik kreeg de indruk dat hij ... spannend was.”

“Hoe hadden ze elkaar ontmoet?”

“Dat weet ik niet ...”

“Via een advertentie?”

“Ja, misschien zei ze dat.” Ze leek na te denken. “Misschien zei ze dat ze geluk ... ja, dat ze geluk hadden gehad met hun advertenties.”

“Had die man op een advertentie gereageerd?”

“Dat weet ik niet.”

“Had hij een advertentie geplaatst?”

“Ik weet het echt niet.”

“Kende je hem?”

“Absoluut niet.”

“Beschreef Louise Valker zijn uiterlijk?”

“Nee.”

“Niets ... persoonlijks over hem?”

“Niets.”

“Niets?”

“Nee.”

“Zijn kleding?”

“Nee. Helemaal niets.”

“Ze noemde hem alleen maar en dat was alles?”

“Ja ...”

Winter hoorde een vage aarzeling. Halders had het ook gehoord, wachtte.

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml