25

 

 

Morelius en Bartram stopten voor het rode licht. Morelius zag iets bewegen in een auto rechts van hem. Hij draaide zijn hoofd om en zag een oudere man zijn autogordel omdoen. Bartram zag hem ook. Morelius knikte vriendelijk naar de man. Je moet je gordel om hebben.

Bartram grijnsde: “Als hij stil was blijven zitten, hadden we niets gemerkt.”

“Nee.”

“Ons werk levert in elk geval split vision op”, zei Bartram.

“Wat levert het nog meer op?” zei Morelius terwijl hij gas gaf.

“Wat?”

“Wat levert ons werk nog meer op behalve split vision ?”

Bartram antwoordde niet. Hij keek naar het centrum. De kerstversieringen werden in de straten en bij de ingangen van de arcades aangebracht.

“Nu begint het allemaal weer”, zei Bartram.

“Wat?”

“Nu begint de kerstellende weer.”

Morelius stopte voor een oversteekplaats. Een jonge vrouw zeulde met een brede wandelwagen met twee kinderen erin. Ze zwaaide een bedankje en Morelius hief zijn hand op.

“Stel je voor dat zij met die equipage kerstinkopen moet gaan doen”, zei Bartram.

“Stel je voor dat jijzelf kerstinkopen moet gaan doen”, zei Morelius.

Bartram antwoordde niet.

“Je lijkt vandaag niet te horen wat ik zeg, Greger.”

“Ik hoor je.”

“Maar je geeft geen antwoord.”

“Ik doe geen kerstinkopen. Ik ga nooit het centrum in als ik vrij ben. Vooral niet als het zo’n gekte is.”

“Nee, nee.”

“Erger jij je niet aan alle drop-outs en die andere verdomde ordeverstoorders die overal rondhangen? Daar loopt hij en hij wordt zeker gezocht ... daar is die klootzak en waar is de politie?”

Morelius knikte. Het maakte niet of hij wel of geen dienst had. Als hij over de Avenyn liep, zag hij altijd alle personeelsingangen waar de winkeldieven werden opgehaald. Hij zag de gevel voor die ene kroeg of voor het postkantoor waar iedereen in het donker stond te pissen. Daar werd de schouder van die ene vent verbrijzeld. Daar maakte die vrouw amok. Daar werd die vent neergeschoten. Daar vochten ze ...

“Ik hou niet van Kerstmis”, zei Bartram.

“Waar hou je eigenlijk wel van, Greger?”

Bartram antwoordde niet. Hij keek recht voor zich uit. Morelius keerde bij het Götaplein. De zon scheen fel, de lucht was blauw. Er hing nog steeds een hogedrukgebied, wat niet gebruikelijk was. Op de hoeken van de trappen lagen kleine sneeuwhopen. Voor de Stadsbibliotheek stonden groepjes jongeren. Lunchgasten gingen het Parkhotel in. Twintig taxi’s stonden in een rij voor het hotel te wachten. Sommige idioten lieten hun motor wel een halfuur draaien. De uitlaatgassen vormden wolken rondom de auto’s. Morelius wilde eigenlijk wel stoppen en zeggen dat ze moesten oprotten.

“Hoe was het daarbinnen?” zei Bartram.

“Wat?” Morelius sloeg na het hotel rechtsaf en ging in de Engelbrektsgatan achter een bus rijden. “Wat zeg je?”

“Hoe was het in het appartement? De Aschebergsgatan? Die dubbele moord?”

“Dat vraag je nu?” Ze hadden er nauwelijks over gesproken nadat het was gebeurd. Zo ging dat soms. Hij had niets gezegd. Greger had in het trappenhuis gestaan. “Wat wil je weten?”

“Hoe zag het eruit?”

“Hoe zag wat eruit?” Hij keek naar rechts, naar Greger, maar Greger draaide zich niet om. Ze waren bij het Scandinavium. Er kwamen geen meldingen binnen. Een groep ijshockeysupporters liep rond met spandoeken en wachtte op de wedstrijd van die avond. “Hoe zíj eruitzagen, bedoel je dat?”

Bartram knikte zonder hem aan te kijken. Morelius zei niets meer. Ze reden de rotonde van de Korsvägen op. Hier heb ik achttien miljoen keer gereden, dacht hij. Daarginds heb ik ooit in een andere politiewagen gereden. Hier heb ik dronken tieners uit Liseberg weggesleept en vervolgens hebben hun vrienden hen teruggesleept. Bij de kiosk heb ik kranten en Snickers gekocht. Nu rijden we over de Eklandabacken. Ik houd het stuur vast. De auto gaat recht vooruit, alsof die op rails rijdt.

“Wat is er, Simon?” Bartram had zich omgedraaid en keek weer naar voren. “Kijk uit, verdomme!” Ze reden bijna op een taxi in die voor Panorama stond. Morelius ging boven op de rem staan. Ze stopten een paar millimeter van de taxi vandaan. De taxichauffeur staarde naar hen. Zijn passagier, die bezig was uit te stappen, deed hetzelfde. “Zit je te slapen?”

Morelius reed achteruit de straat weer op. Alles was als voorheen. De straat was er nog. De auto ging recht vooruit. Bartram keek hem aan. Morelius sloeg af naar Mossen. Ze hoorden een oproep, maar die was niet voor hen.

“De hoofden waren verwisseld”, zei Morelius.

“Wat?”

“Hun hoofden waren verwisseld. Wist je dat niet? Het is niet openbaar gemaakt, maar dat weet toch iedere smeris in de stad.”

“Ik niet. Dat heeft niemand me verteld.”

“Hij had haar hoofd en zij had het zijne.”

“Goeie god.”

“Ze hielden elkaars hand vast.”

Morelius kwam bij een nieuwe rotonde. Hij moest voorzichtig zijn. Hij keek goed of er geen andere auto’s op de rotonde waren voordat hij erop reed. Zo hoorde je dat te doen. Waarom vonden sommige mensen het zo moeilijk? Hij begreep het niet.

 

Patrik had ingezien dat hij iets moest doen. Hij had gebeld en was doorverbonden met iemand die Möller of zoiets heette. Hij had moeten zeggen wie hij was.

“Het gaat dus om die ... moord”, had hij gezegd.

“Ik dacht dat we alle krantenbezorgers hadden gesproken”, had Möller gezegd toen Patrik zich had voorgesteld.

Nu zat Patrik tegenover een grote, kortharige agent die niet zo oud leek en een die dat wel was. Hij voelde zich als een star . Important . Maar het was niet leuk. Toen hij kwam, had de jongere politieman naar hem gekeken alsof hij helemaal van glas was gemaakt.

Dat was de man over wie Majje het had gehad. Hij had hem in de tram gezien. De vrouw was mooi geweest. Deze man zag er hard uit. Duur overhemd. Hij zag eruit alsof hij in een gangsterfilm meespeelde. Ze hadden L.A. Confidential gehuurd omdat Majje de hoes mooi had gevonden en deze man had zo in de film kunnen meespelen. Dezelfde style .

“Je hebt dus iemand uit de lift zien stappen?” zei Winter.

“Ja.”

“Het was een man?”

“Absoluut.”

“Hoe weet je dat zo zeker?”

“Ik zag hem toch een beetje van opzij toen hij naar buiten liep. Zijn profiel.”

“Hoeveel van zijn profiel?”

“Eh ... schuin van achteren. Maar genoeg om te zien dat het een ... man was.”

“Een man?” zei Ringmar. “Hoe oud, schat je?”

“Tja ... zoals jij”, zei Patrik en hij knikte naar Winter. “Een niet zo ... oude man.”

“Goed. Wat gebeurde er? Vertel alles vanaf het moment dat je in het flatgebouw kwam.”

Patrik vertelde. Net zoals hij het aan Maria had verteld. Hij dacht niet dat hij iets had toegevoegd of weggelaten.

Ze vroegen naar data, dagen, tijden.

“Laten we het even over de kleren hebben”, zei Winter. “De jas. Lang, kort?”

“Langer dan kort. Eh ...”

“Tot over de knie?”

“Ik geloof het wel.”

“En verder?”

“Wat bedoel je?”

“Wat zag je nog meer behalve de jas?”

“Dat is het hem nou net. Er was nog iets ... wat ik me niet kan herinneren. Ik heb er al heel veel over nagedacht. Iets anders.”

“Hoezo, iets anders?”

“Het had niet met de jas te maken ...”

“Zijn haar?”

“Ik kan niet echt iets over zijn haar vertellen, dat zei ik al. Toen ik als het ware bij zijn haar was, liep hij de schaduw in bij de portiekdeur. Ik kan niets over het haar zeggen. Niet over de kleur of iets dergelijks.”

“Zou het je zijn opgevallen als het lang was geweest?” vroeg Winter.

“Tja ... misschien.” Hij kriebelde aan zijn wang. “Waarschijnlijk zou ik dat hebben gezien.”

“Was hij lang?”

“Normaal.”

“Normaal?”

“Het was geen dwerg. Maar hij was ook geen twee meter lang. Maar ik stond een eindje op de trap ... en het licht was slecht.” Hij keek naar het plafond. Daar was een ander plafond geweest. Hij zag de lamp voor zich. Die was zwa... “Dat is het! Het licht was zwakker dan gewoonlijk. Ik dacht er toen aan en nu herinner ik het me weer. Er moeten een paar gloeilampen in zitten en eentje moet stuk zijn geweest, want toen ik de volgende dag kwam, was het weer goed.”

“Weer goed? Was het licht weer beter?”

“Ja. De huismeester moet de lamp hebben vervangen. Had het weer in orde gemaakt.”

“Wanneer deed hij dat?” vroeg Ringmar. “Wanneer zou hij dat hebben gedaan?”

“Die dag. Dezelfde dag. Ik weet vrij zeker dat er maar één ochtend slecht licht was.”

“Je weet het vrij zeker?”

“Ja ... vrij zeker. Behoorlijk zeker.”

“Goed.”

“Jullie moeten maar met de huismeester gaan praten”, zei Patrik.

“Dat zullen we doen”, zei Winter. Hij meende een glimp van een glimlach om Ringmars mond te zien. “Bedankt. Maar nog even terug naar de kleren. Als het niet de jas was ... was het misschien zijn broek? Was er iets aan de broek dat je herkende?”

“Ik kan op dit moment niets bedenken. Maar het was iets waarop ik ... waarop ik reageerde. Ik weet niet hoe ik het moet zeggen.”

“Neem de tijd, Patrik.”

“Ik geloof niet dat ik er nu op kan komen.”

“Je mag er thuis natuurlijk ook over nadenken.”

“Zal ik doen.”

“Waar woon je, Patrik?”

“Wat?”

“Omdat je in de buurt van het Vasaplein kranten bezorgt, woon je daar misschien in de buurt?”

“De Kastellgatan. Ik woon met mijn pa in de Kastellgatan. Dat is aan de andere kant van Haga.”

“Goed. Denk je dat je hem zou herkennen als je hem weer zag?”

Patrik haalde zijn schouders op.

“Zoals ik al zei, was het licht niet goed ... en zag ik hem van achteren. Ik weet het niet.”

“Het was niet iemand die je al eerder had gezien?”

“Hoe bedoel je? Die ik eerder ... op de trap had gezien?”

“Laten we daarmee beginnen. Iemand die je in het trappenhuis hebt gezien als je kranten bezorgde.”

“Niet voorzover ik me kan herinneren. Ik zie daar bijna nooit iemand.”

“Hm. Misschien dat we je vragen de mensen te bekijken die daar wonen. Zodat we weten of het een van hen was.”

“Jaha ...”

“Misschien dat je hem eerder hebt gezien”, zei Winter. “Ergens anders, dus. Niet in dat gebouw of in dat trappenhuis. Ergens anders, bij een andere gelegenheid.”

“Ja, ik begrijp wat je bedoelt.”

“Denk erover na.”

Patrik was al aan het denken. Hij dacht en dacht. Hij keek naar de politieman die alle vragen stelde. De oudere zag eruit alsof hij sliep, maar plotseling draaide hij zijn hoofd om en keek door een raam waar je kale takken en een blauwe lucht zag. De man had het profiel ... verd... was het het prof...

“Misschien was het zijn profiel”, zei Patrik.

“Wat zeg je?”

“Zijn profiel”, zei Patrik. “Dat ik daar iets bekends aan zag. Het kan zijn profiel zijn geweest dat ik ... misschien herkende. Dat ik eerder had gezien. Zijn hoofd.”

“Je gaat steeds vooruit, Patrik.” De jongere man glimlachte. “In de tijd dat we hier zitten heb je je steeds meer dingen herinnerd.”

“Nu is het waarschijnlijk afgelopen.”

“Misschien is het nu afgelopen”, zei Winter. “Maar ga thuis verder, zoals we zeiden.”

“Natuurlijk.”

“Nog iets anders”, zei Ringmar. “Hoorde je de muziek niet uit het appartement als je de krant door de brievenbus gooide?”

“Zeker wel. Ik heb immers de huismeester gewaarschuwd.”

“Wát zeg je!?” zei Winter.

“Ik heb hem gewaarschuwd. Over die metalmuziek.”

Winter keek naar Ringmar, die een vaag berustend gebaar maakte. Daar hadden ze geen verslag van gekregen. Hadden ze de krantenbezorgers niet gecheckt?

“Had je de muziek al eerder gehoord?” zei Winter. “Als je de kranten bezorgde?”

“Een paar dagen. Ik weet niet precies hoeveel.” Hij keek naar Winter. “Daar moet ik over nadenken.”

“Herkende je de muziek?” vroeg Winter.

“Niet meteen. De sound wordt anders als die door de hal en de brievenbus en zo gaat, snap je.”

“Je zei ‘niet meteen’. Hoe bedoel je dat?”

“Het is overduidelijk deathmetal, of black. Maar dat is niet mijn soort muziek.”

“Wij denken dat het misschien een Canadese groep is die Sacrament heet”, zei Winter. “Ken je die?”

“Sacrament? Never heard of .”

Daughter of Habakuk . De titel van de cd. Komt je niet bekend voor?”

“Nee. Maar ik heb een paar vrienden die echte metalnerds zijn. Had, liever gezegd, op school. Vorig jaar. Ze zitten nu dus op een andere school en, tja ...”

“En dat is hun ... soort muziek?”

“Misschien. De muziek die jij noemde weet ik niet, maar zij houden zich bezig met black metal. Eentje speelt zelf. Drum.” Patrik dronk voor het eerst een beetje van het water dat voor hem stond. Hij had plotseling enorme dorst gekregen. Hij praatte te veel. Waarom wist hij niet. Het was alsof het gewoon moest. “Zal ik het aan ze vragen? Hoe heette de band ook weer? Sacrament, hè?”

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml