41

 

 

Patriks vader zakte achter Winters rug in elkaar en de vrouw was links ergens een kamer binnengevallen. Winter liep snel door de smalle woning. Hij zag de jongen niet en liep terug naar de hal en keek naar de man, die niet opkeek.

“Waar is Patrik?” vroeg Winter. “Waar is de jongen?”

“W... weg.” Er hing speeksel aan zijn mondhoek. De roes leek erger te zijn geworden, hij was bijna bewusteloos. “Eh ... weg.” Hij wuifde met zijn hand naar de deur.

“Wat is er met hem aan de hand? Is hij gewond?” Winter greep de man bij de arm, maar voelde voornamelijk bot onder het ruwe overhemd. “Wat heb je met hem gedaan, klootzak?” Winter drukte harder, voelde dat hij zijn zelfbeheersing gedeeltelijk dreigde te verliezen. Hij liet los, zakte door een knie en probeerde oogcontact met de dronkaard te krijgen, maar dat kon niet meer.

De vrouw was erbij gekomen, steunde tegen de muur, keek boos naar de indringer.

Winter stond op.

“Wanneer is Patrik weggegaan?”

Ze schudde haar hoofd, weigerde antwoord te geven aan zo’n bruut die hun mooie flat was binnengedrongen. Hier kon niemand zomaar binnen komen wa...

“Ik kom terug”, zei Winter en hij liep de trappen af en de straat op, terwijl hij het nummer intoetste dat hij in zijn dunne adresboekje had gevonden.

“Hanne? Hoi. Met Erik Winter. Heb jij Patrik toevallig gezien? Ja, hij ... ja, de afgelopen uren of zo.”

“Nee. Ik kan het Maria vragen. Ze is net thuis.”

“Ik wacht wel.”

Hij hoorde het gesprek op de achtergrond. Hanne Östergaard kwam terug bij de hoorn.

“Nee”, zei ze. “Ze is met iemand anders weggeweest. Maar ze zien elkaar morgenmiddag weer.” Winter hoorde een pauze. “Hopelijk hier.”

“Mag ik haar even spreken?” vroeg Winter en hij wachtte terwijl hij de hoorn in zijn andere hand nam.

“Ja, hallo?”

“Hoi, Maria. Met Erik Winter van de politie.”

Maar ze wist niet wat Patrik had willen zeggen. Ze wist niet waar hij op dat moment was. Hij kon bij Java zitten of een van de andere cafés aan de Vasagatan. Of bij Jimmo. Ze had zijn nummer wel. Ja, zodra ze van hem hoorde of hem zag, zou ze hem zeggen dat hij iets van zich moest laten horen. Jij ook gelukkig nieuwjaar.

Winter verbrak de verbinding en belde nog een keer, maar bij het vriendje nam niemand op.

Hij reed naar huis, parkeerde in de garage en liep naar Java. Alle stoelen waren bezet, maar geen enkele door Patrik. De lucht was zwaar van de sigarettenrook. Het rook er sterk naar koffie en chocolademelk, naar zure kleding, misschien parfum. De gemiddelde leeftijd was op zijn hoogst achttien. Bij alle tafels lagen hand- en schoudertassen. Jonge jongens hebben tegenwoordig tassen, dacht Winter. Dat was praktisch, maar niet voor hem. Hij zou Halders de tip aan de hand kunnen doen.

Hij liep tussen de tafels door en voelde zich een vreemdeling.

Bij enkele van de andere cafés langs de straat was het net zo, en geen Patrik.

Hij zou weer bellen, maar Winter maakte zich zorgen, en dat ging niet in de eerste plaats om het onderzoek. Hij belde Patriks huis, maar niemand nam op. De jongen zou weer bellen.

 

De processie stroomde door het centrum. De godin van het licht reed helemaal vooraan op een wagen. Het lijkt wel een katafalk, dacht Winter vanachter het raam van zijn woonkamer. Habakuks dochter. De processie slingerde beneden als een vuurworm door de vroege avond, ging in oostelijke richting verder over de kruising. Het publiek was een zwarte zee, vulde alle straten, sloot de wijken af.

Niet iedereen had gereserveerd voor het Empire State Building of vloog heen en weer over de breedtegraden om de tijd om de tuin te leiden. Hier in de stad is het heerlijk rustig en we kunnen aan de bloemen ruiken, dacht hij toen een van de attracties beneden langsrolde: een gigantische bos bloemen van hout of wat het ook maar was, omringd door levende bloemen op twee benen.

Hij voelde Angela’s hand op zijn schouder.

“Weet je zeker dat je er niet uit wilt?” vroeg hij.

“Heel zeker”, zei ze en ze rook aan de roos met de lange steel die hij haar een paar minuten eerder had gegeven. “Hier is het heerlijk rustig en we kunnen aan de bloemen ruiken.”

“Alle anderen die nog in de stad zijn, staan beneden”, zei hij.

Er werd gebeld. Zijn moeder nam in de hal op.

“Erik, het is voor jou”, riep ze.

Angela keek hem aan.

Hij liep de paar passen naar de telefoon in de woonkamer en nam op.

“Ja ... hoi ... met Patrik.”

“Hoi, Patrik. Hoe is het?”

“Eh ... wel goed.”

“Waar ben je?”

“Ik ben bij Majje. Hoezo?”

“Je had me gisteren geprobeerd te bellen.”

“Ja, niets bijzonders. Ik had alleen een idee.”

“Zeg maar.”

“Die ... eh ... man die uit de lift kwam. Je weet wel, in het pand waar die moord...”

“Ik volg je, Patrik.”

“Ik denk dat hij een uniform aan had.”

“Waarom denk je dat?”

“Onder zijn jas dus.”

“Waarom denk je dat hij een uniform aan had?”

“Ik weet het niet, het leek zo.”

“Wat voor uniform?”

“Het was zo’n ... met iets erop. Donkerblauw ... met iets erop, of misschien was het overhemd lichtblauw en die jas zwaaide open ... toen hij naar buiten liep en er glom iets, alsof er goud op het overhemd zat. Aan de voorkant.”

“Je beschrijft een politie-uniform, Patrik.”

“O. Ja.”

“Dacht je aan een politie-uniform?”

“Toen niet.”

“En nu?”

“Misschien.”

“Nog iets?”

“Hè?”

“Zag je nog iets dat bij een uniform kon horen?”

“Nee ... dat zou een riem of een koppel moeten zijn, maar ik weet niet zeker of ik dat zag.”

“Hoe was het met het hoofd? Nu je erover hebt nagedacht ... had hij toch niet iets op zijn hoofd?”

Winter zag de staart van de processie in de richting van de Avenyn slingeren. Een slang. Het leek nu net een slang met een smal achterste, die heen en weer slingerde en werd gevolgd door de zwarte mensenmassa die de straat en parken vulde.

Angela stond nog te luisteren, met de roos in haar hand. Het klonk alsof zijn moeder in de keuken ijs in de shaker deed. Charlie Haden en Pat Metheny speelden zachtjes Message to a Friend .

“Hij had niets op zijn hoofd”, zei Patrik.

“Oké.”

“Er is nog iets ... iets waar ik veel over heb nagedacht.”

Winter wachtte, zei niets. Zijn moeder keek de kamer in. Angela knikte naar haar, glimlachte.

“Ik geloof dat ik hem al eens eerder had gezien”, zei Patrik.

 

Bartram volgde de stoet op afstand, liep door parallelstraten, week opzij voor de mensenmassa’s die vanuit het centrum der gebeurtenissen teruggedrukt leken te worden.

Hij wachtte op de hoek. De godin was links afgeslagen en kwam hem tegemoet. Er was twee keer zo veel volk op de been als tijdens de marathon van Göteborg en dan was het al vol op de trottoirs die breder waren dan de straat.

Om hem heen zongen mensen. Anderen omhelsden elkaar in plotselinge emotie. Alles was zo enorm groot. De kranten waren tot het uiterste gegaan in hun pogingen om elkaar in hun gejubel over de jaarwisseling te overtreffen. De televisie was tot het uiterste gegaan.

Niemand dacht meer dat alle elektronica het zou begeven. Alles zou het net zo beroerd doen als altijd, dacht hij. De trams zouden blijven disfunctioneren. De mensen zouden nijdig blijven. Ze zouden naar hem blijven spugen.

Hij liep verder in noordelijke richting. De stoet begon zich bij het eindpunt bij de Lilla Bommen samen te trekken. Er waren nog steeds een paar idioten die niets hadden gemerkt, die met hun auto’s op de weg stonden, deze avond en nacht omringd door de jubelende mensenmassa’s.

De mensenmassa had haar gezicht naar de avond boven de rivier gewend, wachtte. Het was weer koud geworden en de adem veranderde in wolken die langzaam opstegen en dichter werden. Dat kan regen oproepen, dacht Bartram, maar de nevel werd verder naar boven weer dunner en plotseling explodeerde de lucht boven Hisingen. De verzamelde pyrotechnische kennis van tweeduizend jaar. Het begon met een gouden waaier die de hele provincie Västra Götaland bedekte.

 

Winter was in de keuken met het oudejaarsdiner bezig. Hij kon de stemmen van zijn moeder en Angela in de kamer horen. Hij nipte van de champagne die hij even tevoren had geserveerd. Die was droog en licht. De beste champagne moest vroeg in de avond worden geserveerd. Angela had eraan geroken en toen een slokje genomen van het beste tafelwater dat er was.

Patrik was een alert joch en hij was veel in de stad. Göteborg had een half miljoen inwoners en dat was niet veel. Je kwam gezichten tegen. Een, twee, drie keer.

Ze moesten na de feestdagen met hem praten. Het was een opening, misschien een licht.

Hij besloot zijn aandacht te concentreren op het eerste gerecht van het menu. De visbouillon was klaar en gezeefd, die had de nacht tevoren vier uur mogen staan trekken met kabeljauwgraten, prei en sjalotjes, verse gember, witte peperkorrels en water.

Hij mengde de dressing en zette die aan de kant: de bouillon, vers limoensap, geraspte mierikswortel, zeezout en een beetje versgemalen zwarte peper.

Voorzichtig roerde hij een theelepel versgemalen ruwe suiker en een halve theelepel sesamolie door drie eieren en bakte in wat koolzaadolie drie crêpedunne omeletten, die hij op elkaar liet afkoelen. Vervolgens rolde hij elke omelet op en sneed de rollen in dunne reepjes die hij opzijzette.

Hij had net de oesters geopend, tweeënhalf dozijn. Hij controleerde ze nog een keer en sneed vervolgens 25 afgespoelde peultjes diagonaal door en blancheerde ze dertig seconden in kokend water, waarna hij ze in koud water liet afkoelen. De uitgelekte peultjes mengde hij in een grote schaal met fijngesneden rode ui, een beetje waterkers en een sla die upland cress heette en een delicate, lichtelijk hete pepersmaak had. Daarna de fijngesneden omelet, de draadjes ei.

Hij verhitte nieuwe olie in een hoge koekenpan en sauteerde de oesters heel snel aan beide kanten op een hoog vuur. Hij kon niet alle oesters tegelijk bakken en legde ze in de slabak als ze klaar waren. Toen alle oesters waren gesauteerd, druppelde hij er de dressing over. Hij schepte de oestersalade voorzichtig om en legde die op drie borden en probeerde de oesters zo eerlijk mogelijk te verdelen.

Dit leek hem wel een goed voorgerecht bij het meer substantiële hoofdgerecht, dat uit kalfsvlees met knoflookaardappelpuree en pesto bestond. Het vlees in de oven begon bruin te worden en te geuren. Het was gekruid met grofgehakte knoflooktenen, versgemalen zwarte peper en olijfolie. Die had hij in de keukenmachine tot een pasta gemengd waarmee hij het vlees had ingesmeerd, dat vervolgens vijf uur had liggen marineren.

 

Voor Morelius was de stad net een vuurzee. Nee. De lucht was een vuurzee, met wisselende rode tinten, nooit stil. Het officiële vuurwerk was afgelost door het inofficiële, waarbij iedereen elkaar de loef probeerde af te steken. Hij had gehoord dat vijf of zes mensen een vuurpijl in hun oog hadden gekregen en het was nog niet eens twaalf uur. Soms waren er ambulances te horen, maar hij had niet gehoord dat er iemand was overleden.

De hellingen bij Skansen stonden vol mensen, vooral jongeren. De politie was ter plekke. Diverse politiemensen waren in uniform. Hij zag een meisje dat zich om Ivarssons nek wierp en hem een zoen probeerde te geven. Ivarsson stond het toe en boog als dank. Het was rustig. Geen paniek. Het was even over elven. Het Skansplein onder hem begon vol te lopen, als een halfarctisch Times Square. Morelius was nooit in New York geweest, maar hij had foto’s gezien.

Hij stond een beetje aan de kant van het ergste gedrang en de twee doken op uit de massa. Ze herkennen me natuurlijk, dacht hij. Dit is een kleine stad. Ze lijken beheerst. Nu komen ze hierheen.

“Gelukkig nieuwjaar”, zei Maria.

Morelius knikte ten antwoord.

“Jullie doen het rustig aan, zie ik”, zei hij.

Straight edge ”, zei het meisje.

“Hè?”

“We feesten niet”, zei ze. “We gebruiken niets, drinken niets.”

“Dat is verstandig.”

“Je beleeft alles veel sterker”, zei de knul.

“Zo is het maar net.”

“Hebben jullie het druk vanavond?” vroeg ze. “Is er veel te ... doen?”

“Tot nu toe is het vrij rustig.”

“Zo meteen is het zover.”

“Ja.”

“Werk ... je de hele nacht?”

“Tot morgenochtend vier uur.”

“In de hele stad?”

“In het centrum. Maar misschien moeten we ook ergens anders uitrukken.”

 

“Het is waanzinnig lekker”, zei Winters moeder.

“Het was moeilijk om goede calamaris te vinden”, zei Winter.

“Gelukkig maar”, zei Angela.

“Oesters worden haast nog lekkerder als je ze klaarmaakt”, zei moeder.

“Helemaal mee eens”, zei Angela.

“Tja ...” zei Winter. Hij hief het glas met Sancerre. “Proost.”

“Proost”, zeiden Angela en zijn moeder, en ze hieven hun glas.

Ze dronken en zetten hun glas neer.

“Ik geloof dat het een mooi licht jaar wordt”, zei zijn moeder. Ze keek hen aan. Winter had geen verandering in haar stem of bewegingen kunnen waarnemen. Ze had eerder twee glazen champagne gedronken en nee gezegd tegen de T&T, wat goed was, ook voor de smaakpapillen. Wie drank wilde hebben vóór een goed diner, zou dat intraveneus moeten nemen. “Ben ik verschrikkelijk omdat ik dat zeg? Na alles wat er is gebeurd ... pap en de ...”

“Het is goed dat je het zegt, mam.” Hij proefde nog steeds de lekkere aardesmaak van de wijn. “Het wordt een mooi jaar.”

“Het is nog niet begonnen”, zei Angela. Ze keek op de klok en dacht weer aan het lot. Ze nam een slok Ramlösa. Op dit moment was de baby rustig. Ze at nog een beetje en dacht aan alles wat er de komende maanden zou gebeuren. Niets zou meer zijn als vroeger. Het is een nieuw leven. Ik ben niet sentimenteel. Maar deze jaarwisseling is speciaal. Die valt samen met ons.

 

*

 

Het nieuwe millennium denderde de stad binnen, de kerken zongen. Tweeduizend mensen stonden arm in arm op het Skansplein en zongen Auld Lang Syne op exact dezelfde manier als in Aberdeen, dat in het westen precies aan de andere kant van Noordzee lag.

Twintig straalvliegtuigen doken uit de hemel neer toen de klokken luidden. Een vliegtuig voor elke eeuw na Christus. Tweeduizend mensen hielden hun handen voor hun oren en schreeuwden van opwinding. De vliegtuigen doorkruisten de lucht in levensgevaarlijke patronen en keerden toen terug naar het zuiden.

Patrik en Maria hielden elkaars hand vast en een paar mensen naast hen begonnen te huilen van ontroering. Een meisje kotste met haar gezicht in een sneeuwhoop. Twee mannen wierpen zich in de sneeuw en bewogen hun armen op en neer zodat ze de afdruk van een engel achterlieten. Dat lokte meerdere mensen, als de wave op de tribune van een sportarena. Na drie minuten lag er een hele rij mensen op de besneeuwde helling engelen te maken. Het vuurwerk ging door, werd sterker. De engelen lichtten rood en goudkleurig op.

“Voel jij iets bijzonders?” schreeuwde Patrik.

“Ik voel me iets ouder”, schreeuwde Maria terug.

“We zijn duizend jaar ouder”, schreeuwde Patrik en een gezelschap dat had gepicknickt op stenen naast de trappen, begon hoera te roepen.

 

“Gelukkig nieuwjaar, Angela”, zei hij en hij kuste haar. Ze smaakte naar de vier druppen Lanson waarmee ze haar tong had bevochtigd. “Gelukkig nieuwjaar, mam”, zei hij en hij boog zich naar zijn moeder die glimlachte en huilde.

De klok op de radio hield op met luiden. De woning kreeg andere proporties door de rode lucht die in de sterrenval van het vuurwerk werd gespleten. Ze hoorden de straalvliegtuigen.

Daarna hoorden ze beneden een ambulance, de eerste van de avond.

Angela kuste hem.

“Gelukkig nieuwjaar, Erik.”

“Het wordt het beste tot nu toe. Dat beloof ik je.”

 

Toen de man opendeed, zei hij wat hij had bedacht en de man glimlachte, of lachte even. Toen trapte hij de deur open en sloeg hij de man twee keer op zijn buik en borst met de baton. Hij zette zijn masker op.

Zij riep iets uit de kamer en hij liep door de hal, die gestreept was door de explosies buiten; de muren veranderden bij voortduring in nieuwe patronen. Hij hoorde de man achter zich geluiden maken, op de vloer. Het was moeilijk lucht te krijgen.

Ze kwam overeind vanaf de bank, maar hij was bij haar voordat ze stond en hij deed hetzelfde met haar. Ze klonk na een halve minuut net zo als de man, steunde, hapte naar adem. Gerochel ergens beneden.

Hij ademde zelf zo hevig dat hij dacht genoodzaakt te worden het masker af te zetten om zuurstof bij zijn hersenen te laten komen. Hij keerde zich naar het raam, trok het masker half omhoog en haalde adem. De wereld daarbuiten was een glinsterende laag door de oogspleten. Zijn hoofdpijn werd erger.

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml