12

 

 

Maria en Patrik liepen door het centrum. Het was kouder geworden. Het waaide vanuit het noorden. Maria stopte haar handen in haar zakken.

“Heb je je wanten niet bij je?”

“Ik had haast. Of misschien dacht ik wel dat ze in mijn zak lagen.”

“Het is koud.”

“Beter dan dat het regent.”

“Heb je sigaretten?” zei ze en ze stopte voor McDonald’s. De winkels in Nordstan waren dicht, maar de deuren naar de warmte waren nog steeds open.

“Ik was van plan te stoppen.”

“Stoppen? Je bent nog maar net begonnen.”

“Ik vind het niet lekker.”

“Wie wel?” zei ze en ze liep het winkelcentrum in. Ze voelden de warme tocht van de ventilatoren. Een groep volwassenen kwam na hen binnen en passeerde hen en ze leken allemaal te lachen. Maria rook de geur van alcohol en parfum en aftershave. De volwassenen stopten voor King Creole en gingen net naar binnen toen Maria en Patrik langsliepen.

“Een dansorkest”, zei hij en lachte.

“Zij kunnen tenminste ergens heen.”

“Dan ben ik liever buiten.”

“Maar toch.”

Mensen stonden in groepjes op het plein bij Femman. Twee agenten staken de open plek over en bleven staan bij een gitaarspeler. Hij stopte niet met spelen omdat er twee agenten voor hem stonden. Hij begon te zingen. Een van de agenten, de oudste, leek het ritme te volgen. De zanger verhief zijn stem.

“Het lijkt wel of hij zich heeft bezeerd”, zei Patrik.

“Het moet zo klinken”, zei Maria. “Het is iets uit Spanje. Flamengo.”

“Flamenco. Het heet flamenco.”

“Ik wist niet dat jij dat wist.”

“Maar hij klinkt alsof hij pijn heeft.”

“Stel je voor dat je op reis kon gaan.”

“Een last minute reis naar de Canarische Eilanden.”

“Daar ben jij toch al eens geweest?”

“We zijn daar ... met zijn allen geweest voordat mijn moeder verhuisde.”

“Hoe was het?”

“Toen mijn moeder verhuisde? Daar wil ik het nu niet over hebben.”

“Ik bedoel de Canarische Eilanden.”

Patrik stond stil en keek naar de gitaarspeler die met een nieuw lied was begonnen dat precies als het vorige klonk.

Hij kon zeggen dat hij zich een zwembad herinnerde en dat hij van een stenen bankje had gedoken waar een palmboom stond, en dat het zwembad slechts een trap onder het balkon lag dat bij het appartement hoorde waar zij hadden gelogeerd. Zijn zusje had een zwemband om gehad en zijn moeder had naast haar gelopen in het blauwe water en ze had gelachen. Hij had alle dagen gedoken en ‘s middags hadden ze bingo gespeeld. Hij had ook in het donker gedoken en hij had zijn ouders een nieuw kunstje laten zien toen ze met zijn zusje aan een tafeltje zaten. Kijk eens, had hij geroepen en ze hadden geklapt. Het was ‘s avonds bijna even warm als overdag en thuis lag er sneeuw. Hij had zijn vaders hand vastgehouden, verschillende keren.

Maar er was geen zusje, geen moeder, geen reis naar de Canarische Eilanden, geen zwembad, geen palmboom, geen bingo. Het was er allemaal nooit geweest. Hij droomde soms, droomde hardop. Maria wist niets. Zij kon naar alle mogelijke eilanden gaan.

“Er was niets bijzonders aan de Canarische Eilanden”, zei hij.

 

Morelius stond voor Harley’s en wachtte op Bartram die naar binnen was gegaan om met de eigenaar te praten. Morelius stampte met zijn voeten. Het was kouder geworden, in maar een paar uur tijd had de kou de vochtigheid weggedrukt.

“Het is morgen”, zei Bartram toen hij weer naar buiten kwam. “Ze zijn niet van plan het te verschuiven.”

“O.”

“Misschien is dat wel zo goed.”

“Maakt het wat uit wanneer de HD-club een feest heeft?”

“Nee, ik denk het eigenlijk niet.”

“Die feesten zijn toch altijd hetzelfde.”

“Maar de meiden zijn mooi”, zei Bartram. “Ze hebben altijd mooie meiden bij zich.”

“Reken je hen niet tot de leden?”

“Het zijn aanhangsels”, zei Bartram. “Mooie aanhangsels.” Hij stampte met zijn voeten. “Je zou een HD-meid moeten hebben aan wie je je nu kon warmen.”

“Jij zegt het.”

“Onder al dat leer komen.” Hij wreef over zijn eigen leren jack. “Bij de essenties komen. Snap je wat ik bedoel, Simon? De essenties.”

“Hou toch op.”

“Wat is er met je?”

“Ik ben dat gelul van je zat.”

“Relax, verdomme. Het is een ...”, maar Bartram werd stil toen hij twee jonge mensen op de Avenyn zag lopen. Ze waren nu twee meter bij hen vandaan. “Daar komen bekenden aan. Goedenavond, goedenavond.”

“Goedenavond”, zei Patrik.

“Jullie zijn weer aan de wandel”, zei Morelius.

“Dit is een vrij land”, zei Maria.

“Dat is het inderdaad”, zei Bartram. “Hebben jullie het niet koud?”

“Nee”, zei Maria en Morelius kon haar witte neus en blote polsen zien die uit de zakken omhoog staken. Haar voorhoofd was ook wit, net als haar oorlelletjes.

“Zijn jullie op weg naar huis?” vroeg Morelius.

“Wiens huis?” antwoordde Patrik.

“Kies zelf maar”, zei Morelius. “Wij waren toch net van plan een auto te halen.”

“De avond is nog jong”, zei Patrik. Hij had die uitdrukking ergens gehoord en hij vond het zo stom klinken dat hij het alleen daarom al wilde zeggen. Morelius keek naar Bartram, maar zei niets.

“Dat klopt”, zei Bartram. “Nog plannen?”

“We wilden naar een pub gaan”, zei Maria.

“Daar zijn jullie nog te jong voor.”

“Klopt. Dat is nou net het punt.”

“Wat?”

“Dat we nergens naar binnen mogen.”

“Maar jullie moeten toch niet in een pub zitten?”

“Ik heb het niet echt over een pub. Ik heb het over een plek. Gewoon een plek waar jongeren kunnen rondhangen.”

“Rondhangen?”

“Rondhangen. Met elkaar.”

“Oké”, zei Morelius.

“Maar dat kan niet”, zei Patrik. “Er is niets.”

“Daar zijn we het helemaal mee eens”, zei Morelius.

“Wat doen jullie op oudejaarsavond?” vroeg Bartram.

“Wat?”

“De oudejaarsavond van de eeuw. Van het millennium. Zien we elkaar bij Skansen Lejonet?”

“Weet ik niet.”

“Gaan jullie daar niet heen? Wij zijn er wel.”

“Moeten jullie met oud en nieuw werken?”

“Ja. Simon en ik hebben allebei dienst en wij zullen op het moment suprème op Skansen zijn.”

“Gatver. Werken op oudejaarsavond.”

“Wat maakt het uit? De halve stad gaat dan toch de berg op. In elk geval de jongste helft. En wij worden ervoor betaald.” Hij draaide zich om naar Morelius. “Boffen wij even, Simon?”

“Ja.”

Patrik keek naar Maria en schudde zijn hoofd.

“We moeten gaan”, zei hij.

“Ga naar huis, daar is het lekker warm”, zei Morelius.

“Dit is een vrij land”, zei Patrik. Hij vond het leuk om dat te zeggen, omdat het ook stom was. It sucks .

 

Bergenhems avonddienst zat erop, maar hij was niet direct naar huis gegaan. Hij reed naar het zuiden en draaide de vierde cd van Springsteens Tracks , happy with you in my arms, happy with you in my heart. Gisternacht had Martina iets gefluisterd en over zijn arm geaaid, maar hij had net gedaan alsof hij sliep. Ze had zich omgedraaid en hij was uiteindelijk ook in slaap gevallen. Hij had geprobeerd niet na te denken.

De baai glom aan zijn rechterhand toen hij door Askim reed. Hij reed verder. Het werd minder druk op de weg naarmate de grote stad lager, dunner werd. Rijker. De villa’s schitterden als oases achter het asfalt waar hij met zingende banden op reed. De laatste bussen stopten bij bushaltes die in het donker ontvolkt leken, happy darling come the dark, happy when I taste your kiss, I’m happy in love like this , en Bergenhem luisterde terwijl hij reed en het was alsof hij naar een taal luisterde die hij niet verstond, maar waar hij toch ieder woord van begreep.

Hij dacht aan zijn kind. Hij dacht aan zijn vrouw. Hij verliet de weg bij het knooppunt Billdal en reed verder over de smalle wegen naar het water en stapte uit de auto. De boordlantaarn van een vissersboot knipperde ter hoogte van de eilanden van de zuidelijke scherenkust. Om hem heen waren de silhouetten van de aan land getrokken zeilboten te zien. Het knipperde weer op zee, en verder weg zag hij een breder licht dat de middernachtelijke veerboot naar Frederikshavn kon zijn.

Binnenkort zou die als nieuwjaarscruise varen. Een nieuw millennium op internationaal water, dacht Bergenhem. Water. Hij ging op zijn hurken zitten en stak zijn hand in het water dat als een handschoen van ijs voelde. Ik bevind me in diep water. Ik moet hieruit zien te komen.

Op de weg zag hij een surveillancewagen die bij een halte naast het wachthokje geparkeerd stond. De chauffeur stond naast de auto. Toen hij erlangs reed, zag Bergenhem niemand anders, niet op de voorbank en niet op de achterbank. In de achteruitkijkspiegel zag hij de politieman die zijn blik ergens boven de huizen en bomen richtte. Misschien had hij een sigaret in zijn hand. We hebben allemaal een pauze nodig, dacht Bergenhem. Hij dacht eerst dat hij de collega had herkend, maar was daar nu niet zeker van. Het was in elk geval niemand van bureau Frölunda.

Het begon plotseling hard tegen de ruit te tikken. Het was hagel die een minuut later overging in sneeuw, de eerste van het seizoen. Bijna november. Springsteen zong verder: and honey I just wanna be back in your arms, back in your arms again . Bergenhem reed naar huis en kroop tussen de koude lakens en Martina sliep en hij deed ook alsof hij sliep.

 

Winters hoofd zakte weer op zijn schouder en hij ontwaakte met een nieuwe ruk uit zijn hazenslaap.

“Ga maar even in het gastenbed liggen”, zei zijn moeder.

“Nee, ik ben nu toch wakker.”

“Hij rust nu.”

Winter keek naar het gezicht van zijn vader, dat het laatste beetje kleur had verloren dat er nog was geweest toen hij hem de eerste keer in zijn ziekbed had gezien. Dat was drie of vier dagen geleden, dacht hij.

Dat hij nog steeds kan ademen. Winter stond op en liep naar het bed. Zijn vader lag met het hoofd naar het raam en had zijn ogen dicht. Het silhouet van de bergtop tekende zich af tegen de hemel. Een vliegtuig dat Málaga naderde. Winter dacht aan Zweden en de telefoon in zijn zak rinkelde. Hij liep vlug de gang in en nam op.

“Hoe is het nu met hem?”

“Niet goed volgens mij. Slechter.”

“Ik probeer morgen te komen.” Zijn zus hoestte, siste. Ze probeerde iets te zeggen en probeerde het opnieuw. “Vanmorgen had ik maar 38,9.”

“Je zou bijna in het ziekenhuis moeten liggen. Zulke hoge koorts bij ... volwassenen is serieus, dokter.”

“Het is toch te ... te ...”

“Wat? Ik hoor niet wat je zegt, Lotta.”

“Het is toch te zot voor woorden dat ik de griep van de eeuw heb ... van het millennium trouwens, de griep van het millénnium nu pap zo ziek is.”

Winter wist niet wat hij moest zeggen. Het licht in de gang was blauw en zwak, maar toch sterker dan in de kamer van zijn vader. Het deed hem denken aan een tunnel van ijs.

“De koorts moet gewoon omlaag”, zei hij nu en hij hoorde twee verpleegkundigen zachtjes met elkaar praten bij de balie, die verlicht werd door een ander, warmer licht.

“Ik denk dat ik wat pillen neem die op de zwarte lijst staan”, zei ze. “Het is buigen of barsten.”

“Je weet zelf het beste wat je moet doen.”

“Helemaal niet. Maar het gaat nu niet om mij.” Ze begon te hoesten, te kraken, alsof ze naar lucht hapte. Ze wilde weer iets zeggen, hoestte. “Misschien kan ik nog even met mam praten.”

“Ik ga naar de kamer”, zei Winter en hij liep terug en gaf de telefoon aan zijn moeder, die ermee naar buiten ging.

Zijn vader mompelde iets en draaide zijn hoofd om, en Winter zag dat hij wakker was geworden.

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml