35

 

 

Winter ging koffie halen en rookte een Corps bij het raam van de koffiekamer. De sneeuw langs de parkeerplaats was maagdelijk. Daar stonden agenten in uniform met elkaar te praten, hun adem als tekstwolkjes tussen hen in.

Bezoekers kwamen en gingen. Hij zag zijn eigen fiets in het rek voor de ingang. Twee decimeter sneeuw op stuur, frame en zadel, als suikerglazuur op een peperkoekfiets.

Vanuit de tekstwolkjes bereikte hem een lach. Een van de politiemannen had een puntmuts opgezet.

Hij liep terug met de koffie, twee kopjes. Lareda Veitz keek op van haar schrijfwerk.

“Kan het zo zijn dat hij nieuwe ... uitdagingen zoekt?” vroeg Winter terwijl hij haar het kopje gaf. “Pak hem bij het oortje. Hij is heet.”

“Dank je. Uitdagingen? Ja ... wat dacht je zelf?”

“Ik dacht er net aan in de koffiekamer. Dat hij misschien ... groeit. Voelt dat hij groeit. Omdat het weer kan gebeuren.”

“Maar de wil om ontdekt te worden is er altijd”, zei ze, nippend van haar koffie. Ze wilde nog iets zeggen, maar verstomde.

“Wat is er?” vroeg Winter.

“De macht ... we hadden het zopas over macht, en dominantie. Ik weet niet hoe ik het moet uitdrukken ...”

“Tot nu toe gaat het goed”, zei Winter en hij nam een slok van de koffie, die nu een beetje had kunnen afkoelen.

“Het is niet helemaal ongebruikelijk in dit soort gevallen dat de moordenaar ook macht zoekt ... over degene die hem ontmaskert.”

“Degene die hem ontmaskert? Die is er niet. Heeft hij die persoon al gedefinieerd?”

“Degene die hem in de toekomst zal ontmaskeren. Hij heeft mededelingen achtergelaten, nietwaar? Die zijn aan iemand gericht.”

“Aan wie?” vroeg Winter, maar hij wist het antwoord.

“Aan jou, Erik.” Ze zat in de schaduw en haar bril was opnieuw zwart. “Jij bent de jager. De speurder. De presumptieve ontdekker.”

“Hij wil mij domineren? Erik Winter?”

“Jij in de rol van jager. Hoofdinspecteur Erik Winter.”

“Het is dus niets persoonlijks”, zei Winter, maar hij glimlachte niet. Lareda Veitz glimlachte evenmin. Hij keek haar aan. “Kan het wel persoonlijk wórden?”

“Hoe bedoel je?”

“Dat hij zich wel op ... mij richt? Op mijn persoon, omdat ik de ... jager ben.”

“Nee.”

“Weet je dat zeker?”

“Nee.”

“Hij heeft iets wat ik in deze ... zaak niet heb. Hij weet waarom dit is gebeurd. En wie het heeft gedaan. Dat geeft hem een voordelige positie, nietwaar?”

“In zekere zin, ja. Ga verder.”

“Op die manier heeft hij al macht over mij.” Hij stond weer op, dacht, nam twee passen. “Is er nog meer, Lareda? Is dit voldoende of is het niet voldoende?”

Ze stond ook op, liep naar het raam en keek met over elkaar geslagen armen naar buiten. Ze draaide zich om.

“Ik weet niet of het zin heeft in deze richting verder te gaan. Maar oké ... het kan zijn dat jij iets hebt wat hij niet heeft. Om jou te kunnen domineren moet hij dat ook krijgen. Om macht over jou te kunnen voelen.”

“Wat heb ik dan?”

“Vergeleken met hem? Alles. Jij hebt alles.”

“Zoals wat dan?”

“Een echt leven. Zijn leven ligt aan duigen, misschien al heel lang. Jij hebt een leven.”

Winter ademde uit, hoorbaar. Het was nog steeds erg warm in de kamer. Geen lege praatwolkjes. Hij wilde niet langer verdergaan in de richting die het gesprek zojuist had genomen. Later, maar niet nu.

Hij liep naar de Panasonic en zette de muziek aan. Lareda had er thuis naar geluisterd en haar man had ervoor gekozen ondertussen naar de bioscoop te gaan.

“Ik hoor liever Carreras”, zei ze toen het nummer begon.

“Voor mij is het voldoende als de grens bij The Clash gaat”, zei Winter.

“Ken je The Clash?”

“Op expertniveau.” Hij gebaarde met zijn hoofd naar de cd-speler op de vloer. “Maar hoe analyseer je dit? Heeft het jou op een idee gebracht?”

“Vooral speculaties ... Oké. Ik wil me niet te veel aan de ... intensiteit van de muziek zelf ophangen. Daardoor kun je om de tuin worden geleid, misschien naar de verkeerde richting kijken.”

“Het tempo is niet het belangrijkst, bedoel je?”

“Ja. Het kan misleidend zijn. Alles wordt zo veel ... gruwelijker met dit op de voor- en achtergrond. Begrijp je? Als je naar de plaats van de moord komt en Carreras hoort, krijg je een andere indruk.”

“Nee.”

“O?”

“Lieve Lareda, we proberen hier professioneel te zijn. Carreras, Sacrament ... Mysto’s Hot Lips ... Tom Jones ... in die zin is dat niet belangrijk. Ik word niet op die manier door de muziek beïnvloed als ik daar sta.”

“Je kunt zeggen wat je wilt, maar je mist hier de clou. Ik bedoel dat het gruwelijke wordt versterkt door de muziekkeuze en dat moet jullie toch beïnvloeden als je naar antwoorden zoekt.”

“Hoe beïnvloedt dat ons?”

“Laat ik een tegenvraag stellen. Zie je een speciaal ... type voor je als je iemand ziet die hiernaar luistert? Die dus uit vrije wil luistert.”

“Dat probeer ik te vermijden.”

“Dat vroeg ik niet.”

“Ik snap wat je bedoelt”, zei Winter.

“In de muziek zit iets wat het gebeurde misschien oproept. Het zit er latent in. Het is geen achtergrondmuziek. Het is geen ontspanningsmuziek.”

“Wie luistert er dan?”

“Het kan iemand zijn die altijd al naar dit soort muziek heeft geluisterd, maar dat geloof ik niet.”

“Waarom is het dan nu gekozen?”

“Dat is ook een goede vraag.”

“Ik geloof evenmin dat de moordenaar noodzakelijkerwijs een typische metalliefhebber is, met lang haar en zwart leer. We zijn er niet op uit de blackmetalfans op te pakken.”

“Misschien luistert hij wel helemaal niet”, zei Lareda Veitz.

“Daar heb ik ook aan gedacht.”

“De mededeling ... als dat ook een mededeling is ... zit misschien in de woorden. Dat we direct naar de woorden moeten kijken. Toen ik het bandje mocht lenen, zei je immers dat deze muziek onmogelijk is zonder de woorden. Zonder de tekst. Toch?”

“Ja.”

“Dus ik heb geprobeerd over de teksten na te denken. En over de omslag. De afbeeldingen. Die mogen we ook niet vergeten. Alles dus wat niet de muziek zelf is, of hoe je het maar moet noemen. Ik heb hier geen naam voor”, zei ze en ze gebaarde naar de cd-speler. Sacrament weerklonk nog steeds in de kamer, maar Winter had het volume nu lager gedraaid. “Behalve dan de genrenaam. Zwart metaal.”

Winter knikte. Hij had ook niets. Dit was meer fysiek dan muziek.

“Er staan hier diverse symbolen, maar het patroon wijst op één ding”, zei ze. “De keuze van de titel, de teksten, ook de afbeeldingen ... het gaat over een soort touwtrekkerij tussen goed en kwaad ... vertegenwoordigd door de hemel en de hel.”

“Tot zover kan ik je volgen.”

“Maar de krachtmeting is als het ware onbeslist. Wie wint? Waar ligt de macht?”

“De woorden geven er geen antwoord op, bedoel je?”

“Ze drukken een wens uit, maar tegen een coulisse van duisternis. Hopeloosheid. En het is die wereld die hier een deel van de sleutel vormt. Misschien.”

“Die wereld? Welke wereld?”

“De wereld die de overheersende is.” Ze keek hem aan en hij zag dat de kleur van haar gezicht was veranderd, zwak. Een zwakke opwinding. Ze dacht hardop, dacht goed. “Dat kan de kernvraag zijn. En de paradox. Er is een enorm verschil tussen zondigen in een wereld die door God wordt gestuurd en zondigen in een wereld die door de duivel wordt gestuurd.”

“Er is geen hoop in een wereld die door de duivel wordt gestuurd? Een wereld die alleen kwaad is, geeft geen hoop? Bedoel je dat?” vroeg Winter.

“Ja. In zijn voorstellingswereld kan dat zo zijn. Hij is de kwade wereld binnengegaan. Maar hij kan zich misschien nog wel een voorstelling maken van de andere wereld.”

“Wil hij daar weer heen? Naar terug?”

“Hij wil alles achter zich laten”, zei ze. “En hij wil een gebrek met een misdaad repareren ... de castratie. Een gebrek, een verlangen. Door de misdaad gaat hij terug naar de ervaring van de vernedering en hij wil het ook laten zien: dít is mijn gebrek. Hij wil het ons laten zien.”

“Hij wil ... ontdekt worden.”

“Hij wil geholpen worden. En hier heb je de grootste paradox. Hij verlangt ernaar geholpen te worden en zegt: in deze misdaad toon ik mijn gebrek en dit is een roep om hulp.” Ze keek Winter aan, bijna intensief. “Op die manier laat hij zien dat er nog hoop is.”

“Er is dus nog hoop? Zowel voor hem als voor ... mij?”

“En er is altijd een verlangen”, zei ze. “Zijn dromen zijn een innerlijke voorstellingswereld die hij nu in de uitwendige wereld heeft vormgegeven.” Ze keek naar de cassetterecorder. “En daarmee zijn we weer terug bij af, hè?”

Een droom, dacht Winter en hij keek weer door het raam naar buiten, naar de sneeuw die in het blauw begon te fonkelen. Een droom in een winterland.

 

Het was stil in het appartement. Patrik kon zijn vader in de slaapkamer horen snurken. Hij probeerde te lezen, maar dat lukte niet zo goed omdat hij aan andere dingen dacht. Hij had een kerstcadeautje gekocht, maar hij wist nog niet wat hij voor Ulla zou doen. Hij wilde geen kerstcadeautje voor haar kopen.

Misschien zouden ze op kerstavond ergens anders zijn. En Majje had gezegd dat hij daar helemaal niet hoefde te zijn. Hij kon bij hen in Örgryte zijn. Dat zou vet gaaf zijn. Kerstmis vieren met de rijken. Vet gaaf.

Nu was zijn vader op. Gegrom in het huis. Ulla was drank gaan kopen en hij wist dat zijn vader zich nu niet lekker voelde.

“Patrik!”

Zijn vader stond in de deuropening en wreef in zijn ogen. Je kon het tot hier ruiken. Het was net als anders, maar toch ook niet helemaal, want hij was meestal in zijn kamer en daar werd hij met rust gelaten.

“Heb jij me wakker gemaakt?”

“Nee.”

“Ik werd ergens wakker van”, zei zijn vader en hij wreef weer in zijn ogen. Hij liep door de kamer naar de keuken. Patrik hoorde gerammel en er viel iets kapot op de vloer. “Godver ...” schreeuwde zijn vader en hij liep terug naar de kamer. “Er ligt glas op de vloer. Ruim het op, ik heb geen puf.”

“Ik ga weg.”

“Wat zei je?”

“Ik ben onderweg naar buiten.”

“Ik zei dat je de vloer moet opruimen. Ulla komt en zij weet niet dat er glas ligt.”

“Ja, oké. Ik doe het wel.”

Hij liep de kamer uit en probeerde eerst alle grote scherven te vinden en hij bedacht dat hij schoenen aan zou moeten trekken, maar hij sneed zich niet. Vervolgens veegde hij de scherven op en legde ze in een plastic zak die hij onder het aanrecht legde. Ulla kwam, hij hoorde haar in de hal.

“Wat ben je aan het doen?” vroeg ze toen ze de keuken binnenkwam.

“Niets.”

Ze zette haar tas op tafel. Zijn vader kwam en pakte schone glazen.

Patrik liep de hal in en deed zijn jas en schoenen aan. Het was nu donker buiten, maar overal was het licht. De mensen zeulden met kerstbomen. Ze kostten honderdvijftig kronen, maar hij wilde er geen hebben.

De spullen van zijn moeder kon hij toch niet vinden. Een paar gekleurde ballen. Die waren weg, net als zij.

Voor de kiosk stond een politiewagen toen hij langsliep. Hij meende de beide agenten te herkennen. Nu reed hij weg. De lak begon te glinsteren en het bord van de kiosk werd erin weerspiegeld. Hij moest denken aan iets wat hij in het trappenhuis had gezien. Die glinstering had hem eraan doen denken. Hing het samen, of ...?

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml