30

 

 

Het was weer gaan schemeren. De gevel aan de andere kant was rood met goud in de stralen van de winterzon. De zon vertrekt als ze op haar best is, dacht Winter en hij liep bij het raam vandaan en de kamer uit, door de lege trappenhuizen en gangen naar de technische afdeling.

Beier zat achter zijn tafel te wachten. Hij droeg een das en een wit overhemd. Hij kleedde zich de meeste dagen van de week verzorgd. Winter ging zitten.

“Het sperma is van Valker”, zei Beier.

Winter knikte. Ze hadden sporen van sperma gevonden op de bank waar het paar op had gezeten.

“Maar niet alleen van hem”, zei Beier. “Er is ook sperma gevonden van nog twee of drie andere mannen. Twee, denk ik.” Hij tikte op een map die op het bureau lag. “Het staat hier. Een paar vlekken van verschillende gelegenheden. Van minstens vijf maanden geleden en daarna.” Hij tilde de dunne map op en legde hem voor Winter neer. “Maar het laatste is van Valker zelf.”

“Kan het van ... die dag zijn?”

“Ja.”

“Maar niet van iemand anders. Die dag?”

“Nee.”

“Er kunnen meerdere mensen in de woning zijn geweest”, zei Winter. “Die dag.”

“Uiteraard”, zei Beier. “We hebben een tiental vingerafdrukken van verschillende mensen die we niet in een van de registers hebben zitten. Maar vingerafdrukken zijn niet ongebruikelijk in een appartement of een huis. Mensen komen en gaan.”

“Maar ze laten niet allemaal sperma achter.”

“Nee.” Beier stond op toen de koffie kwam. Hij bood altijd koffie aan als Winter kwam. Beier nam het dienblad aan van de secretaresse, zette het op het bureau en reikte Winter een kopje aan.

Winter dacht er kort over na hoe Beier het meisje zover had gekregen dat ze met een blad koffie kwam. Misschien hadden ze er wat over afgesproken. Was het de volgende keer Beiers beurt om met het blad rond te gaan. Beier deed suiker en melk in zijn koffie en keek op. “Alle afscheiding die we hebben gevonden, zit in de bank. Of er net omheen.”

“Wat betekent dat?”

“Wat dat betekent? Dat er dingen op en om de bank gebeurden.”

“Niets van vrouwen?”

“Jawel.”

“Van haar? En twee andere?”

Beier knikte.

“Drie mannen en drie vrouwen”, zei Winter.

“Drie stellen.”

“We hebben drie stellen”, ze Winter.

“Weet ik.”

“We hebben dus alleen nieuw sperma en ... afscheiding nodig ter vergelijking.”

“Succes”, zei Beier.

“Slaat mijn fantasie op hol?”

“Weet ik niet.”

“Ze weten iets”, zei Winter.

“Hoe bedoel je?”

“Ik heb met het echtpaar Martell gesproken. Aneta Djanali en Halders hebben met die andere lui gesproken. Elfvegren. Er zat iets onder hun woorden. Bij beide stellen.”

“Dat heet onderliggende tekst”, zei Beier. “Hoe groter de diepte, des te beter.”

“Of slechter. Voor ons dus.”

“Maar het een hoeft niet met het ander te maken te hebben.”

“Nee. Ik weet niet of de Martells op de een of andere manier bij de moord betrokken zijn. Ik weet niets. Maar we moeten ze wat meer onder druk zetten. En die anderen ook. De Elfvegrens. Ik ga morgen naar Järnbrott.” Winter stond met de map in zijn hand op. “Er is trouwens nog iets. Ik heb de lijst met alle spullen in hun woning niet gezien.”

“O? Die zit ook in die map natuurlijk.” Beier keek Winter aan. “Misschien komen er nog een paar aanvullingen.”

“Waren er kranten of tijdschriften?”

“Maak je een grapje? De hal lag vol oude nummers van de Göteborgs Posten .”

“Ik bedoel verder nog.”

“Niet veel. Dacht je aan iets speciaals?”

“Ik weet het niet”, zei Winter.

 

*

 

Hij zat met de teksten van Sacrament. De held in nummer drie werd gevangen in zijn eigen haat de ruimte in gestuurd. Veel ging over haat, naar jezelf, naar anderen.

Dit is de achterlijkste rommel die ik ooit heb gelezen, dacht Winter.

Ze nemen een loopje met ons.

Here is the dream I live with, this is my plan. To kill mankind and destroy the universe. De mensheid doden en het universum vernietigen.

Een grote taak waar anderen zich ook al aan hebben gewaagd.

Het meeste werd in de eerste persoon verteld. Die persoon was zelden op aarde. Alleen een kort bezoek aan Manhattan. Een zeiltocht op the Red Sea . Nog een zeiltocht op the Black Sea . Verder waren het vreemde werelden.

Hier kan een dozijn psychologen zich jarenlang mee bezighouden, dacht Winter. Maar voor ons is het niet direct nuttig. Ik kan de jongens van Desdemona vragen of dit afwijkt van andere poëzie in het genre.

Hij zag diverse referenties naar muren, een paar in ieder nummer. Wall of Hate. Wall of Blood. Wall of Corps. Wall of Horrors. Na een tijdje werd het gezeur, afgezaagd, als versleten behang.

Hij deed zijn leesbril af en keek naar de glazen. Het was alsof het oppervlak vies was geworden van de woorden, overtrokken was met een dun laagje halfdoorzichtig roet.

Zijn mobiele telefoon in de linkerbinnenzak van zijn colbertje ging over. Het display liet knipperend het nummer van zijn moeder in Nueva Andalucía zien. Winter ervoer een plotselinge huivering in zijn borst.

“Hallo, mam.”

“Hoi, Erik. Ik kan er nog steeds niet aan wennen dat mijn nummer te zien is als ik bel.”

“Dat doet je afvragen waarom sommige mensen nooit opnemen, hè?”

“Jij neemt altijd op, Erik.”

“Ja. Hoe is het met je?”

“Ik leef bij de dag, zoals ze zeggen. Maar het gaat ... best goed. Ik ga bijna iedere dag naar het graf. Het is een uitje. Je kunt daarvandaan de zee zien.”

“Het is een mooie begraafplaats.”

“Het is er prachtig met de berg en de zee. Het is net alsof hij op een goede plek is beland.”

“Ja.”

“En nu loopt het tegen kerst. De mensen zijn zeker al flink kerstinkopen aan het doen?”

“Ik weet het niet. Ik heb geen tijd om te winkelen.”

“Ik begrijp het. Weer een moord. Het is verschrikkelijk. En net toen je thuiskwam.” Winter hoorde een pauze en misschien het gerinkel van ijsklontjes in een cocktailglas met Tanqueray & Tonic. “Ik heb erover gelezen in de Göteborgs Posten . Afschuwelijk. En bovendien maar een paar portieken bij je vandaan.”

“Vasastan is geen misdaadvrije zone, mam.”

“Ik moest meteen aan Angela denken. Ze vraagt zich vast af waar ze terecht is gekomen.”

“Klopt.”

“Nee, dat was een domme opmerking. Hoe gaat het met haar?”

“Goed.”

“Heb je het kindje al voelen schoppen?”

“Ja.”

“Hoe was dat? Vertel!”

“Het was ... fantastisch. Een bijzondere ervaring.”

“Ik herinner me toen jij ... toen ik ...” Winter hoorde haar stem die brak en het onmiskenbare gerinkel van ijsklontjes bij de hoorn. “Sorry, Erik. Ik dacht aan de tijd toen jij ... en pap ...” Weer brak haar stem en weer hoorde Winter gerinkel voordat ze terugkwam. “Het was zoals je zei. Een bijzondere ervaring. Toen we Lotta voelden en toen we jou ... voelden schoppen.”

“Je kunt het zelf voelen als je komt.”

“Ja ...”

“Wat is er?”

“Eh ...”

“Zeg niet dat je niet naar huis komt.”

“Het is alsof ik onzeker word nu het dichterbij komt.”

“Je hoeft niet te aarzelen. We verheugen ons erop. Denk aan Lotta, en aan Bim en Kristina. En aan Angela. Aan mij. Misschien vooral aan jezelf.”

“Misschien is het beter als ik hier blijf ... Jullie hebben jullie eigen dingen.”

Dit zou je omgedraaide rollen kunnen noemen, dacht Winter. Vroeger drong zij erop aan dat we naar Spanje kwamen en nu is het omgekeerd.

“Alles is voorbereid”, zei hij. We hebben Tanqueray, dacht hij. “Je moet komen.”

“Ja ... ik wil ook wel.”

“Op de drieëntwintigste sta ik op Landvetter te wachten.”

“Als het maar niet sneeuwt.”

“De sneeuw is dan al weggeregend of gesmolten.”

“Groetjes aan Angela.”

“Natuurlijk.”

“Groetjes aan alle twee.”

“Spreekt voor zich.”

“Hebben jullie al namen? Voor het kind?”

“Vrij veel.”

 

‘s Ochtends dooide het. De lucht leek zwart, alsof hij tijdens de vroege ochtend als een gordijn was opgehangen. Winter stond in zijn boxershorts met een kop koffie in zijn hand. Hij speelde Angela’s Springsteen terwijl zij plaste. Happy, happy in your arms.

Zo laat op de ochtend was hij zelden thuis. Het verkeer was nu rustiger dan anders wanneer hij wegging.

Het toilet werd doorgetrokken. Angela kwam uit de badkamer en liep naar de hal.

“We moeten er over een halfuur zijn”, riep ze.

“Ik ben klaar”, antwoordde Winter.

“Hè?”

“Ik ben bijna klaar”, riep hij en hij liep met het lege kopje naar de keuken en ging vervolgens naar de badkamer.

 

Het regende niet, maar de lucht was net zo nat als hij er door het raam had uitgezien.

“We lopen”, had Angela gezegd toen ze met de lift naar beneden gingen.

“Het is nat.”

“Ik heb een wandeling nodig.”

Voor hem was het de eerste keer. Ben ik nerveus? Ja.

Het was maar tien minuten naar het Sociale Centrum. Op het kanaal dreven dunne ijsschotsen. Er kwam een auto langs die drek op de onderkant van Angela’s jas spatte. Winter onthield het kentekennummer.

“Wil je dat we de bestuurder oppakken?” vroeg hij.

“Ja”, zei Angela die zich voorover had gebogen en grijsgestreept water van de dikke stof veegde. “Zet hem in het gevang.”

 

Ze trokken hun jas uit en wachtten in een kamer waar twee jongere vrouwen zaten, maar verder geen mannen. Winter bladerde voor het eerst een Amelia door, terwijl Angela voor een paar testen naar de verpleegster ging. Winter las waarom vrouwen in Stockholm ervan genoten single te zijn. In Göteborg is dat niet zo, dacht hij. Dit is niet langer een stad voor singles.

Angela kwam terug.

“Wat nemen ze voor monsters?” vroeg hij.

“Bloedmonsters. Hemoglobine, bloedgroep, bloedsuiker.”

“Kun je dat zelf niet? Thuis?”

“Hou je mond.”

“Maar ik meen het.”

“Ik ook. In de tiende week hebben ze hiv en rubella gedaan. Toen ik me inschreef.”

“Wat is rubella?”

“Rodehond.”

Red dog .”

Hij dacht aan Ringmar en diens zoon op de school voor journalistiek. Rubrica. Rode rubrieken op de muren.

“Ben je nerveus, Erik?”

“Hoezo?”

“Je klinkt nerveus.” Een vrouw deed een deur open en gebaarde. “Nu zijn wij aan de beurt.”

Ze stonden op en liepen door de deur achter de vrouw aan. Ze ging hen voor naar een kleine kamer met een bureau waar twee stoelen voor stonden die er comfortabel uitzagen.

De vrouw droeg gewone kleding, geen witte jas. Geen uniform, dacht Winter. Hij schudde de hand die naar hem werd uitgestoken.

“Ik heet Elise Bergdorff en ben hier verloskundige, zoals je hebt begrepen. Welkom. Leuk dat je mee kon komen.”

Winter knikte en stelde zich voor. Ze gingen zitten.

Angela en de verloskundige spraken over de afgelopen tijd. Winter begreep na een paar tellen dat er een vertrouwensrelatie was opgebouwd. Angela voelde zich veilig. Hij ontspande, luisterde, zei een paar keer iets.

Het was tijd voor de echo. Angela ging op een bed liggen en de verloskundige smeerde een turkooizen gel op haar buik en hield er een soort microfoon tegen die met een apparaat was verbonden.

“Wat is dat?” vroeg Winter. Maakt dat wat uit, dacht hij. Ik ben het gewoon gewend om vragen te stellen.

“Dat is een doptone. Dat is voor de geluidsgolven.” Ze hield de microfoon tegen Angela’s blauwe buik die een zwakke ronding vertoonde.

Winter hoorde de hartgeluiden in de kamer. Hij hoorde het hart echt slaan. Het sloeg snel, twee keer zo snel als bij een volwassene. Het vulde de hele kamer, de ruimte om hem heen. Angela pakte zijn hand. Hij dacht nergens meer aan, luisterde alleen maar.

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml