21

 

 

De foto lag op de keukentafel. Hij pakte hem op en keek ernaar. Wie had dit gedaan? Wie kon zoiets doen? Wie dit heeft gedaan, moet zijn hand opsteken. Steek je hand maar op!

Hij stak zijn rechterhand op en hield de polaroidfoto in zijn linkerhand omdat hij links was. Zo doe je dat toch? Waarom zou hij het omgekeerd doen? De foto in zijn rechterhand houden? Hij schudde zijn hoofd en dacht erover na waar hij de foto zou laten. Hij kon geen beslissing nemen. Zo was het altijd.

Maar hij had een beslissing genomen, toch?

Hij liet zijn rechterhand zakken en bevestigde de foto met een speld met een zwarte kop aan de muur. Hij stond er vlak voor en keek. Zij keken naar hem terug, maar er was iets wat niet klopte, toch? Hij daar op de bank knikkebolde bijna, maar kennelijk had hij op het laatste moment weten te voorkomen dat zijn hoofd naar voren viel. Dat was knap gedaan. Hetzelfde gold voor haar. K-n-a-p.

Nu huilde hij. Verder was het overal stil. Stil. De sneeuw bracht alles tot zwijgen. Hij huilde en hoorde zijn eigen gejammer. Hij wist dat er iemand was die luisterde, maar die ... duivel had zich nog niet laten zien.

Hij wilde niet dat het stil was. Hij liep naar de platenspeler, koos een lp uit, zette die op en neuriede de muziek, the old home town looks the same, as I step down from the train , hij zong mee, dít was pas muziek, hij had gedacht dat zíj dat ook zou vinden toen hij Tom de eerste keer voor haar draaide, maar ze had om hem gelachen. Niet als daarna, toen ze het ... vreselijke tegen hem deed. Zet die muziek toch uit, had ze gelachen. Het doet me aan thuis denken. Mijn god, ha, ha, ha, hou op, anders ga ik nog dood.

Ze had zijn platen doorzocht en nog meer gelachen.

“Luister je hiernaar? Nee hè, ik geloof dat ik doodga.”

Ha, ha, ha. H-a-h-a-h-a.

Bijna net als toen het gebeurde. Hij had het moeten begrijpen.

“Wat is er?” had zijn vader een keer gezegd. “Er is iets met je.” Toen hij de volgende keer naar huis was gegaan, had hij helemaal niets gezegd, omdat hij niets meer kon zeggen, toch? Nooit meer.

De hele kamer werd verlicht door de zon die doorbrak. De foto verdween in het licht, verbrandde. Nu kan ik het vergeten, dacht hij.

 

Fredrik Halders en Aneta Djanali brachten een bezoek aan Hair.

“Uniseks”, zei Halders. Jonge mannen en vrouwen knipten het haar van jonge mannen en vrouwen. Halders had dat achter zich gelaten. Hij zag zijn gemillimeterde hoofd in de vele spiegels. Een haarkunstenaar kon er niets mee, maar hij had in elk geval zijn eigen hoofd nog.

“Ga jij naar dit soort zaken?” vroeg hij.

“Wat?”

“Laat jij je afrokapsel in dit soort zaken bijwerken?”

Shut up ”, zei Aneta Djanali via de spiegel.

Ze vormden een wonderlijk stel. Het was niet de eerste keer dat ze dat dacht.

“Kan ik jullie ergens mee helpen?” vroeg een vrouw van een jaar of dertig die uit een kamer aan de linkerkant was gekomen en achter de toonbank en de kassa had plaatsgenomen waar zij stonden te wachten. Ze was lang, misschien een meter tachtig, gekleed in een zwarte bloes en zwarte rok. Haar haar had een zijscheiding, een ogenschijnlijk eenvoudig kapsel. Halders rook alle lekkere geuren en hoorde de muziek van de commerciële radiozender. Hij voelde zich hier onbeholpen en dat vond iedereen waarschijnlijk ook van hem. Ho... nee, hou je kop erbij. Je bent met Aneta. Je moet laten zien dat je het kunt. Laat de homo’s voor wat ze zijn.

“We wilden een paar vragen stellen over Louise Valker”, zei Aneta Djanali en ze liet haar legitimatiebewijs zien. “We zijn van de recherche.” De vrouw knikte met een ernstig gezicht. “Is dit uw zaak?”

“Ja. Ik heet Irma Fletcher.” Ze keek naar de deur waar ze net uit was gekomen. “We kunnen wel naar mijn kantoor gaan.”

Ze zaten aan een lange, smalle, glazen tafel. Er lagen glanzende tijdschriften. Halders zag alleen vrouwenhoofden op de omslagen, deed even zijn ogen dicht en richtte toen zijn blik op de muur, waar een paar mode-affiches in zwart-wit hingen van vrouwen die kapotgescheurde kleren droegen. Het leek alsof ze met bloed waren besmeurd. Een vrouw lag met vreemd starende ogen op de vloer. Op de achtergrond was het profiel van een man te zien die een lange jas en hoed droeg en een pistoolmitrailleur in zijn hand had. Halders zag het silhouet en dacht dat het een nep-uzi was.

“Wat is dat in godsnaam?” zei Halders en hij knikte naar de muur.

“Wat?” zei de vrouw die hen had ontvangen en ze draaide haar hoofd om.

“Wat is dat? Hebben jullie foto’s gestolen van de technische afdeling? Van een moordplaats?”

Ze keek naar de muur en ze zagen alle twee dat ze een rood gezicht kreeg. Al het bloed kwam kennelijk daar terecht, dacht Aneta Djanali. Straks stroomt de make-up door de lichaamswarmte van haar gezicht. “Ach jee, ik dacht dat we ze hadden weggehaald. Kennelijk heeft niemand eraan gedacht. Ze hangen hier al een poosje en dan ... dan zie je op den duur eigenlijk alleen nog maar de muur.” Ze had nog steeds een knalrood gezicht. “Wat vreselijk ongepast.”

“Maar wat is het dan?” ging Halders verder.

“Eh ... het zijn een paar nieuwe ... modefoto’s.” Ze keek naar de muur. “Er is deze herfst vrij veel van dit spul gekomen.”

“Is het de mode voor de eenentwintigste eeuw?” vroeg Aneta Djanali.

“Bloed in je hoofd”, zei Halders. “Jij mooie nieuwe wereld.”

Irma Fletcher zag eruit alsof ze de schande van iedereen op zich had genomen. Plotseling stond ze op, haalde de drie affiches van de muur, verkreukelde ze en gooide ze in een grote doorschijnende prullenbak naast de deur. Ze ging weer zitten.

“Voorzover we hebben begrepen heeft Louise Valker de afgelopen twee maanden niet gewerkt?” Aneta Djanali had naar haar aantekeningen gekeken.

“Nee. Ze werkte meer ... seizoenafhankelijk, of eigenlijk ... ze viel in als we extra mensen nodig hadden. Vrij onregelmatig eigenlijk.”

“Dat klinkt onzeker.”

“Dat bedoelde ik met het onregelmatige. Maar zo wilde zij het.”

“Zij wilde het zo?”

“Ik heb haar een jaar geleden een vaste deeltijdbaan aangeboden, maar ze weigerde.”

“Weigerde? Is dat niet ongebruikelijk?”

Irma Fletcher haalde haar schouders op.

“Ze zei niet waarom en ik heb er ook niet naar gevraagd.”

“Was ze goed?”

“Ja ... ze was goed. Misschien niet zo enthousiast om nieuwe dingen te leren. Maar, tja, misschien kwam dat wel doordat ze niet echt piep meer was. Ik weet het niet. Ik wil niet speculeren.”

“Ging ze met de andere kappers om?”

“Volgens mij niet. Dat moeten jullie maar aan ze vragen, maar ik dacht van niet.”

“Was ze op zichzelf?” vroeg Halders.

“We werken hier hard en iedereen is als het ware op zichzelf”, zei Irma Fletcher. “Sommigen hebben een eigen stoel. Zijn zelfstandige ondernemers. En dan ... dan ga je naar huis als het werk klaar is.”

“Hebt u haar wat beter leren kennen?”

“Nee, eigenlijk niet. We hebben een keer samen koffie gedronken in het café hiernaast, dat was toen ik haar die baan aanbood. Dat was volgens mij de enige keer.”

“Kunt u iets over haar zeggen? Hoe ze was?”

“Ze hield van mannen.”

“Pardon?”

“Ik kreeg de indruk dat ze behoorlijk geïnteresseerd was in mannen. Een beetje flirterig. Dat soort dingen merk je eigenlijk direct.”

 

“Christian was een goede verkoper. Wat een ... tragedie.”

Het was middag. Ze zaten in een kantoor met uitzicht over de stad, allemaal behalve Halders, die liever wilde staan.

Comec had zijn kantoortuin op de elfde verdieping. Mensen stonden over hun computers gebogen met elkaar te praten. Ze praten over de hoofden van de computers heen, dacht Halders. Ik moet ophouden met die associaties.

De personeels- annex verkoopchef van Comec zat tegenover hen en zag er het ene moment ernstig uit, en het andere vrolijk. Hij vergeet zich in acht te nemen, dacht Aneta Djanali.

Het was vroeg op de vrijdagmiddag en alle mannen droegen vrijetijdskleding: gestreepte overhemden, T-shirts onder gemakkelijke tweed, polotruien. De weinige vrouwen die Halders kon zien, zagen er gewoon uit. Misschien iemand in een spijkerbroek. De verkoopchef droeg een zwart T-shirt onder een zwart colbert met één rij knopen, hoge schoenen, een zwarte spijkerbroek.

Casual wear , dacht Aneta Djanali. Ik moet het straks even aan Fredrik uitleggen. Op vrijdag ga je zonder stropdas naar kantoor. Op de andere dagen moet je er juist een dragen. Mannen die spelen. Comec wordt Komiek.

“Goed in welke zin?” vroeg Halders.

“Wist wat hij deed. Doelgericht. Boekte resultaat.”

“Waarom hebt u hem dan niet gemist?”

“Pardon?”

“Hij is tien dagen niet op zijn werk geweest. Waarom miste u hem niet?”

“In de eerste plaats gaat het hier niet zo”, zei de man en hij sloeg zijn benen over elkaar. “We controleren onze medewerkers niet dagelijks ... op die manier. Dit zijn mensen met een bijzondere competentie die zelf verantwoordelijk zijn.”

Bijzondere competentie, my ass , dacht Halders. Het enige wat ze ...

“En in de tweede plaats had Christian net in die periode een week vakantie opgenomen. Dat hoorde ik pas later.”

“Maar dat was slechts een week.”

“Zoals ik al zei zijn de mensen hier zelf verantwoordelijk. Misschien had hij geen afspraken de dagen voor of na zijn vakantie. Ik heb het niet gecontroleerd. Nog niet.” Hij keek naar Halders, misschien met een zekere arrogantie. Halders wist het niet en had de puf niet om het na te gaan.

“Kende u Christian?” vroeg hij.

“Pardon?”

“Kende u hem buiten het werk? Ging u privé met elkaar om?”

“Nee. Af en toe een pilsje met de jongens”, zei hij en hij keek naar Aneta. “Met ... het team, bedoel ik.”

“Oké. Nog iets anders?” zei Halders.

“Wat bedoelt u?”

“Kunt u iets zeggen over zijn persoonlijkheid? Vertelde hij ... iets, over vrienden. Of over zijn vrouw. Zijn vrije tijd. Iets, buiten Comec.”

“Alleen de gewone dingen.”

“Wat bedoelt u met de gewone dingen?” vroeg Aneta Djanali.

“Vrouwen.”

 

Ze namen lijn vier naar Hagen. Angela was verbaasd toen hij dat voorstelde.

“Jij gaat toch nooit met de tram?”

“Vanavond wel.”

“Waarom?”

Wat moest hij antwoorden? Dat hij de stad wilde zien zoals de meeste mensen haar zagen? Ach. Hij wilde gewoon niet met de taxi, of zelf rijden. Hij wilde ook een eindje lopen.

“Ik wil een eindje lopen. We gaan naar de Avenyn en stappen daar op. Ben je klaar?”

“Je ziet toch zeker wel dat ik niet klaar ben”, zei ze vanuit de badkamer.

“Oké. Ik wacht.”

Ze streek over haar haar en deed wat gloss op haar lippen. Ze sperde haar ogen open voor de spiegel. Het licht in de badkamer was niet goed. Hier had ze wallen onder haar ogen. Toen ze in het ziekenhuis in een spiegel had gekeken, had ze geen wallen gehad. Ze trok een gezicht naar haar spiegelbeeld. Het komt niet door het licht. Je wilt gewoon een vrijstaand huis. Your flat days should be over . Een huis aan zee.

Winter was de woonkamer in gegaan en stond bij het raam. Coltrane blies samen met Red Garland. Soft Lights and Sweet Music .

De stad lag gehuld in gaswebben. Uit de windselen stak zacht licht omhoog. De hoge punten flikkerden. De stad had de afgelopen jaren een andere topografie gekregen. Strekte zich uit tot aan de hemel. De vliegtuigen laveerden ertussendoor op weg naar beneden.

Hij liet zijn blik zakken. Daarbeneden. Ergens. Hoe vaak heb ik hier niet staan denken: daarbeneden ligt het antwoord, de oplossing. Daar loopt degene die ik moet tegenkomen, misschien loopt hij daar op dit moment. De man die door het park loopt. Nu loopt hij langs de obelisk. Daarna is het zover. Ik ben hem altijd tegengekomen.

“Klaar”, zei Angela vanuit de hal. De muziek stopte op hetzelfde moment en het was het laatste nummer. Hij zette de cd-speler uit en liep de kamer uit.

Toen ze op de lift stonden te wachten, kwam er uit het appartement van mevrouw Malmer een oudere man die voorzichtig de deur achter zich dicht deed. De man aarzelde toen hij hen zag, maar ging vervolgens met een knikje naast hen staan wachten. Hij was lang, grijzend, met levervlekken in zijn gezicht.

“Wie was dat?” vroeg ze toen ze beneden waren en in westelijke richting liepen. De vreemdeling liep naar de Allén.

“Ik heb hem nooit eerder gezien.”

“Hm.”

“Wat is er?”

“Niets.”

Er stonden veel mensen te wachten bij de haltes aan het Vasaplein. Er kwam damp uit hun mond. Angela voelde de kou door haar jas en had spijt dat ze geen muts had opgezet. Ze voelde haar oren al koud worden. Zeven graden onder nul en de etalages waren nog niet eens ingericht met kerstspullen. Misschien is het op kerstavond wel zeven graden boven nul.

“Daar heb je een van je collega’s”, zei ze.

“Wat zeg je?”

“Die politiewagen aan de overkant.”

“Ja, ik zie het.”

“Hij staat stil.”

“Tja ...”

“Kun je zien wat voor een het is?”

“Hoe bedoel je?”

“Waar hij vandaan komt.”

“Uit welke wijk? Tja, zou Lorensberg moeten zijn. Hoezo?”

“Nie...”

“Nu weet ik het weer. We kun...”

De surveillancewagen startte de motor, draaide de kruising op en passeerde hen. Winter hief zijn arm op.

“Simon”, zei hij.

“Was dat de bestuurder? Ken je hem?”

“Ik weet wie hij is.”

 

De tram was vol toen ze instapten en ze gingen op het middenpad staan, hielden zich vast aan de lussen. Angela zette zich schrap om haar evenwicht niet te verliezen en het leek alsof ze haar buik beschermde. Niet zo’n geweldig idee, Erik, dacht Winter.

Bij het Kungsportsplein stapten veel passagiers uit en Angela kon gaan zitten. Waar zij zich bevonden was het rustig, maar achter in de wagon schreeuwde iemand, dreigde, foeterde. Iedereen keek een andere kant op. Bij het Brunnspark stapten nog meer dronkelappen in. Winter moest een eindje opschuiven.

Twee haltes verder kwam er naast Angela een plaats vrij. Het rook naar sigaretten en alcohol in de tram, en naar zweet van de dikzak voor hem. Een paar tienermeisjes keken naar Winter. Een zwarte man luisterde naar zijn walkman en bewoog zijn hoofd op de muziek. Bij het Järnplein stapte een groep jongens in met zwarte leren jacks vol namen en symbolen. Een duivel, twee heksen. Een bijl waar bloed vanaf drupte. De tassen met bier rinkelden toen ze die op de vloer neerzetten, die blubberig was van de zwarte sneeuw. Twee tieners drie rijen voor hen draaiden zich een paar keer om en leken naar hem te kijken, of naar Angela. Het meisje had iets bekends. Hij keek naar de straat. Een politiewagen passeerde de tram voordat ze Stigberget in reden. Alweer de arm van de wet, dacht hij.

 

Lotta Winter ontving hen in een geur van knoflook en kruiden.

“Waar zijn de meisjes?” vroeg Winter.

“Vrijdagavond. Het is acht uur. Ze blijven zelfs niet langer voor jou thuis, Erik. Laat me jullie even knuffelen!” Ze hield hen vast. “Jullie zijn kóúd.”

“Ze zijn toch wel voor elven thuis? De meisjes?”

Grow up .”

“Zijn tijd komt nog wel”, zei Angela.

“Geef mij maar een glas wijn en Angela water”, zei Winter.

“Heb je mam nog gesproken?”

“Ja.”

“Hoe was het?”

“Ze komt met kerst”, zei Winter.

“Hoe was het verder met haar, vond je?”

“Zoals je al zei ... ze lijkt ... sterk. Hopelijk blijft dat zo.”

Hopelijk blijft het voor ons allemaal zo, dacht Lotta terwijl ze wijn en water inschonk.

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml