28

 

 

Winter sloeg af. Hij reed langs de vier zeven verdiepingen tellende flatgebouwen die aan zijn rechterhand lagen, reed over de kruising en ging tegenover de met het HSB -embleem getooide blokken op een parkeervak staan. Blokken, dacht hij.

De panden leken in goede staat te verkeren. De entree had een soort overkapping, en stenen tegels op de grond als een vloer. Een patio.

Bengt Martell antwoordde in de portiektelefoon en Winter ging naar binnen. Het trappenhuis was netjes, geverfd in milde pastelkleuren en nog niet gesierd met graffiti. Misschien woonden hier geen jongeren. Winter had buiten geen mens gezien.

De man deed open. In de hal rook het naar koffie. De zon scheen door het appartement, dat waarschijnlijk ramen in verschillende windrichtingen had. De man was een beetje kleiner dan Winter, ongeveer van dezelfde leeftijd, gekleed in een grijze lange broek en een vest in een groenige kleur. Hij stak zijn hand uit.

“Martell.”

“Winter.”

“Mijn vrouw is even wat voor bij de koffie gaan kopen.”

Hij liet Winter het appartement binnen. Winter kon de berg door het raam zien en de straten beneden. In de paar minuten dat hij het flatgebouw was binnengestapt en met de lift naar boven was gegaan, waren er meer wolken aan de hemel verschenen.

“Neem plaats”, zei Martell. Hij snoot zijn neus. Dat was de tweede keer. Het klonk niet alsof hij dat moest doen. Misschien moest hij iets met zijn handen doen. Er hing geen rooklucht in het appartement. Hij zou iets anders met zijn handen moeten doen, dacht Winter.

De deur in de hal ging open. Winter keek die kant op.

“Dat is mijn vrouw”, zei Martell alsof hij zijn gast wilde geruststellen.

Een vrouw kwam de kamer in. Ze was lang, misschien even lang als haar man. Ze had kortgeknipt haar en een bruine kleur van de zon. Ze droeg een lange bruine rok en een strakke polotrui. Ze had een papieren zak in haar rechterhand en bracht die naar haar linkerhand om Winter te begroeten. Daarna ging ze naar de keuken die Winter door de halfopen deur kon zien.

“Ja”, zei de man die was opgestaan toen zijn vrouw de kamer binnenkwam. Nu ging hij weer zitten. “Wat vreselijk allemaal.”

Winter knikte en ging weer zitten. De vrouw kwam terug met een dienblad met koffiekopjes, een kan koffie en koffiebroodjes. Ze zette de kopjes neer en vroeg Winter of hij melk of room in zijn koffie wilde. Hij zei dat hij er niets in hoefde en wachtte tot ze had ingeschonken. De man snoot zijn neus weer. De vrouw tilde haar kopje op en haar hand trilde. Ze pakte het met beide handen beet en zette het weer neer zonder eruit te drinken.

“Wanneer hebben jullie de Valkers voor het laatst gezien?” vroeg Winter.

Het echtpaar Martell keek elkaar aan.

“Hebben we dat niet verteld aan ... de agenten die hier waren?” zei Bengt Martell.

Winter keek in zijn notitieboekje, dat hij uit de binnenzak van zijn colbertje had gepakt.

“Het was niet helemaal duidelijk. Misschien haal ik de gegevens wel door elkaar.”

“Het was een paar maanden geleden”, zei Siv Martell. “Ze kwamen hier ... koffiedrinken.” Ze keek naar de gedekte koffietafel alsof ze wilde bevestigen dat wat ze net had gezegd, waar was.

“Twee maanden geleden”, las Winter uit zijn notitieboekje. “Klopt dat?”

“Als we dat hebben gezegd, zal het wel zo zijn”, zei Bengt Martell. Hij keek naar Winter. “Het is moeilijk je dat soort dingen precies te herinneren.” Hij snoot zijn neus weer en keek om zich heen alsof hij een plek zocht waar hij zijn zakdoek kon neerleggen.

Ongemakkelijk, dacht Winter. Ze leken zich niet op hun gemak te voelen in hun eigen huis, had Halders gezegd. Doodsbenauwd, had hij ook gezegd. Maar zo leek het nu niet. Onder de oppervlakte, misschien.

“We hebben het niet in een agenda genoteerd”, zei Siv Martell. Ze had nu van de koffie gedronken, een snelle slok. “Dat doen we maar zelden.”

“En jullie zijn dus nooit bij hen thuis geweest?” vroeg Winter.

“Nooit”, antwoordde Bengt Martell.

“Waarom niet?”

Bengt Martell keek naar zijn vrouw, die door een van de ramen naar buiten keek.

“Wat zegt u? Waarom we niet bij hen thuis zijn geweest?” Hij keek weer naar Winter. “Maakt dat wat uit?”

“Alle feiten zijn belangrijk voor ons”, zei Winter. “Details. Dingen die iemand heeft gezien.” Hij boog zich naar voren, pakte het kopje en dronk de koffie, die ondertussen een beetje was afgekoeld. “We hebben nog niet met iemand kunnen praten die ... bij de Valkers thuis is geweest.”

Hij zweeg over de Elfvegrens. Per en Erika Elfvegren.

“Wij zijn er in elk geval niet geweest.”

“Er is ook nooit sprake van geweest?”

“Tja ... u moet weten dat we elkaar niet zo goed ... kenden.” Bengt Martell boog zich naar voren. “We hebben elkaar een paar keer ontmoet en dat was alles.”

“Maar u hebt ze gebeld.” Winter keek op. “U hebt een boodschap op het antwoordapparaat ingesproken.”

“Ja ...”, zei Bengt Martell. “Daarom weet de politie ook van ons bestaan.”

“We wilden vragen of ze een keertje mee uit eten gingen”, zei Siv Martell.

“Jullie hebben elkaar kennelijk in een restaurant ontmoet.”

“Ja. Een ... restaurant waar je ook kunt dansen. Ik weet niet of we dat de vorige keer hebben verteld, toen die andere agenten hier waren. King Creole in Nordstan, of is dat in Femman?”

“Gaan jullie daar vaak heen?”

“Bijna nooit”, antwoordde Bengt Martell.

Jullie hebben elkaar ontmoet in een gelegenheid waar jullie nooit heen gaan en jullie zagen elkaar nooit, dacht Winter. En toch wilden jullie het contact warm houden.

“Waren er ook anderen bij als jullie elkaar ontmoetten?” vroeg hij.

“Hoe bedoelt u?”

“Een feest of zo ... waar meer mensen bij waren?”

“Meer dan wie? Meer dan wij vieren?”

“Ja.”

“Nooit”, zei Bengt Martell.

“Jullie kenden geen kennissen van de Valkers?”

“Helemaal niemand.”

“Jullie kwamen niemand tegen in dat restaurant?”

“Nee.”

“Nog een kopje koffie?” Siv Martell hield hem de koffiekan voor.

“Nee, dank u.” Winter keek weer in zijn notitieboekje. Hij kwam nergens met deze mensen. Hij vroeg zich af of het zin had hier nog langer te blijven. De Martells waren misschien eenzaam en ze hadden een oppervlakkig contact met de Valkers gehad, dat misschien tot iets meer had kunnen uitgroeien.

Ze waren misschien ... bang, maar tegelijkertijd ... ongeïnteresseerd. Het was alsof ze er alles aan deden om maar niet aan de Valkers te denken. Ze waren beleefd maar onwillig. Het kon een soort verlate shock zijn. Maar ook iets anders, iets wat zich op de achtergrond bevond. Een gemeenschappelijke ervaring. Een gebeurtenis. Iets.

“Wat is er eigenlijk gebeurd?” zei Bengt Martell plotseling. Zijn vrouw stond op en liep naar de keuken.

“Neem me niet kwalijk?”

“Wat is er eigenlijk met ze gebeurd?” herhaalde Martell. “Met Christian en Louise. Er heeft wel het een en ander in de kranten gestaan, maar niet ... hoe. Waaraan ze zijn overleden.” Hij leek naar zijn vrouw te luisteren die in de keuken water uit de kraan liet lopen. “Hoe is het gegaan?”

“Om onderzoektechnische redenen kan ik niet alles vertellen”, zei Winter. “Maar ik had er net over willen beginnen.” Hij bladerde twee pagina’s verder in zijn boekje en stelde een paar vragen over muziek.

 

De lucht was betrokken toen hij buiten kwam. Het was vanuit het noordwesten gaan waaien. Winter huiverde en zijn keel deed pijn als hij slikte. Een lichte hoofdpijn van de afgelopen twee dagen kon erop duiden dat hij bezig was een infectie te ontwikkelen. Hij moest op zijn afweerapparaat vertrouwen. De hoofdpijn was een teken dat de krachten werden gemobiliseerd. In je lichaam woedt nu een strijd, had Angela gezegd.

Hij ging in de auto zitten, die koud aanvoelde; het rook naar vochtigheid.

Hij pakte de brief uit de binnenzak van zijn jas en maakte die voor de eerste keer open. Op het briefpapier stond, net als op de envelop, het stempel van de Spaanse politie.

De Engelse woorden waren met de hand geschreven, in een recht en doelbewust handschrift. Alleen een paar regels die een groet betekenden en een soort bedankje. Hij las ze verschillende keren. Ze vormden een deel van de droom. Er was geen reden om deze brief te beantwoorden. Of te lezen. Hij kon zijn ogen dichtdoen en vervolgens weer kijken en de brief zou weg zijn, net als de droom.

Waarom denk ik eraan? dacht hij en toen dacht hij aan Angela.

Angela, ik moet je iets vertellen.

Nee. Hij hoefde niets te vertellen, want er was niets gebeurd. Angela, ik heb vannacht zo raar gedroomd. O ja? Wil je erover vertellen? Ik ben hem vergeten, bijna alles. Kwam ik erin voor?

Ze was erin voorgekomen. En een paar uur later had hij haar ook voor de aankomsthal in Málaga gezien. Uren daarna hadden ze bij het graf bij de berg gestaan. Zijn vader.

Winter draaide het raampje open en voelde de wind in zijn gezicht, nu was zijn vader in zijn gedachten.

Hij deed het raam weer dicht en stapte uit de auto. Daarginds lag een buurtwinkel en hij voelde dat hij een keelpastille nodig had om op te zuigen. Hij liep erheen en er hing een bord boven de ingang. Het bord zag er nieuw uit. De winkel heette Krokens Livs.

De wind deed de lijsten met filmposters voor de winkel heen en weer zwaaien. Winter las: City of Angels . Ernaast: The Avengers .

Een servicebus passeerde. De logge bus stopte tien meter verderop om een paar bejaarden te laten uitstappen. Winter ging Krokens Livs in, dat de gebruikelijke mengeling van zuivelproducten, chips, snoep, videofilms, afwasborstels en kranten bevatte. Hij kocht een doosje Läkerol van een vrouw die er Arabisch of Turks uitzag.

Buiten rukte de wind harder aan City of Angels . Winter voelde een paar regendruppels. De rijen gele flatgebouwen aan de andere kant van de Hagåkersgatan verloren hun kleur in de natte wind.

 

Morelius zat met de gebruikelijke gefrituurde garnalen van Ming voor zich. Waarom bestelden ze nooit iets anders?

Iemand van de gemeente vertelde op de tv wat de mensen tijdens de jaarwisseling konden verwachten. Als je hem moest geloven, zouden de festiviteiten in Göteborg die van Londen, Sydney en New York overtreffen.

In de stad zou hetzelfde gegil te horen zijn, waggelende figuren. Gehuil, geschreeuw, gelach, stukken vuurwerk op ooghoogte afgestoken door waanzinnige leden van het luchtafweergeschut midden in de stad. Hetzelfde gegil als altijd.

“Ik heb geruild”, zei Bartram.

“Wat?” antwoordde Morelius die was opgestaan en bezig was de helft van de garnalen en de mierzoete saus weg te gooien. Zoals altijd.

“Ik heb me voor oudejaarsavond op Luddes lijst laten zetten”, zei Bartram terwijl hij naar de tv knikte. “Dan kom ik midden in het feest terecht.”

“Welkom”, zei Morelius. “Maar je was toch van gedachten veranderd? Eerst zou je wel werken en toen weer niet.”

“Ja. Net als jij.” Bartram schraapte het aluminium bakje leeg. “Jij hebt je ook op Luddes lijst laten zetten.”

“Waarom zou ik geen goede daad verrichten?” zei Morelius. “Anderen hebben hun vrije tijd harder nodig dan wij.”

“Spreek voor jezelf.”

“Wat heb jij dan voor reden?”

“Ik heb niets beters te doen”, zei Bartram en hij stond op en zette de tv uit die het weerbericht voor West-Zweden liet zien. Het zou weer mooi en koud worden. “En je krijgt het later weer terug.”

“Wanneer krijg je het terug?”

“Van de zomer, misschien. Ik weet het nu verdomme niet.”

“Wat ga je dan doen?”

“Van de zomer? Weet ik veel. Dat is nog ver weg.”

“Eerst hebben we al die festiviteiten”, zei Morelius met een knikje naar de tv.

Hij liep naar zijn kast en opende die. Zijn jas rook naar de kou die niet helemaal was weggegaan toen het begon te regenen.

Morgen zou hij weer met Hanne praten en dat zou voor hem de laatste keer zijn. Zij kon hem niet langer helpen en hij had geen hulp nodig. Het was gebeurd, maar nu was het meer als een droom. Hij had niets meer te zeggen. Misschien wist hij niet wat hij zei als hij het zei. Alle vragen die hij zichzelf ‘s nachts had gesteld, terwijl de tv flikkerde van de videofilms waarvan hij de titel was vergeten en waarvan hij nooit begreep waar ze over gingen.

Hij deed de oortjes in en zette de walkman aan. Een paar minuten maar. Hij zag dat Greger zijn mond bewoog en zette de muziek uit.

“Wat?”

“Ik kan het hier helemaal horen.”

“Ja.”

“Het klinkt verschrikkelijk.”

 

Patrik had gevraagd of hij met de kortharige jongere politieman kon praten en Winter nam het gesprek aan toen hij na de rit uit Mölndal op zijn kamer was gekomen.

“Ja?”

“Ja ... hallo ... met Patrik Strömblad ...”

Winter had zijn stem niet echt herkend. Die klonk een beetje troebel.

“Hallo Patrik.”

“Ja ... die cd. Sacrament.”

“Ja?”

“Jimmo heeft hem. Mijn vriend Jimmo ...”

Bergenhem had vergeefs gezocht op de zolder bij Desdemona. Maar uiteindelijk was er dus hulp van een andere kant gekomen.

“Heeft hij echt die cd? Daughter of Habak ... of hoe die nou maar heet.”

“Die is het”, zei Patrik. “Hij haalde hem meteen tevoorschijn. Je mag hem goedkoop ... Er zijn bete...”

De stem verdween.

“Wat?”

“Je mag hem goedkoop overnemen.”

Winter moest even lachen.

“Oké! Waar is hij?”

“Ik heb hem hier.” Patrik leek in de hoorn te snuiven. “Lelijke hoes.” Zijn stem was nu weer onduidelijk, alsof hij ergens op kauwde.

“Kun je hem komen brengen?” vroeg Winter. “Nu?”

“Alleen de hoes?”

“Geen grapjes, Patrik.”

“Ik maakte geen grapje.” Het klonk niet alsof hij grapjes maakte.

“Kun je hier over een halfuur zijn?” Winter keek op zijn horloge. “Ben je op school?”

“Nee ...”

“Kun je naar het politiebureau komen? Of we kunnen in de stad afspreken.”

“Kan het morgen niet?”

“Waarom?”

“Ik ben ... ik weet niet of ik ...”

“Wat is er, Patrik?”

“Goed ... ik kom.”

Winter hing op en keek naar het anonieme cassettebandje dat in een van de vakken op zijn bureau lag. Hij stopte het in de cassetterecorder en draaide het eerste nummer op hoog volume en pakte de foto’s er weer bij, maar keek alleen naar de twee bovenste. Hij pakte de telefoon en belde naar Beier, maar zijn collega van de technische afdeling was er niet. Winter keek weer naar een van de foto’s, maakte een aantekening.

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml