14

 

 

Angela werd voor middernacht wakker met een voorgevoel dat er iets zou gebeuren. Waar ze niet aan wilde denken.

In het grensgebied tussen waken en slapen had ze de beelden een voor een gezien, alsof ze in een projector waren geschoven en op de grote kale muur in de slaapkamer werden geprojecteerd.

Ze voelde haar hart in haar borst bonken en stond op en trok haar ochtendjas aan. De lamp boven het fornuis in de keuken moest maar voldoende zijn. Ze zat met een glas melk aan de keukentafel. Buiten was het stil. Iemand in het pand trok een wc door, ver weg. Ze dacht er even over om de radio aan te zetten, maar deed het niet. Niet te wakker worden. Ze zat met haar hand op haar buik. Niet te veel plannen.

Het geruis in de buizen hield op. Nog steeds geen late tram buiten, geen stemmen in de nacht die naar sneeuw geurde. Ze rook het toen ze opstond en het raam opende en inademde. Een voorbode van de winter. Ze deed het raam dicht, zette het glas op het aanrecht en liep terug door de hal. De lift schokte in het trappenhuis, ratelde voorbij. Ze hoorde hoe de deur open- en dichtging en het geluid van grind dat op de stenen vloer schraapte. Ze bleef in de hal staan. Waarom sta ik hier? Ik wil die voetstappen door een deur naar binnen horen gaan. De deur van mevrouw Malmer.

Grote god.

Een paar voetstappen die weer schraapten. Het klonk alsof het voor de deur was, vlak voor de deur. Plotseling kon Angela zich niet bewegen. Ze kon alleen maar naar die voetstappen luisteren.

Misschien moet ik hier niet slapen als Erik er niet is.

Dit is belachelijk.

Nu raspte het weer, kraste. Weer voetstappen: die zich verwijderden. Ze kon de honderd jaar oude lift horen die zich naar boven sleepte en het lichte gekraak toen hij eindelijk mocht rusten. Voor haar deur. Het snelle gerammel van het stalen gordijn, heen en weer en een klik en het zinkende geluid toen de lift de verdieping verliet.

Angela stond achter de deur. Ze keek door het kijkgaatje en zag het trappenhuis in het groteske groothoekperspectief, maar er was niemand te zien. Het licht brandde er nog steeds. Ze deed de deur open en voor de deur lag een beetje zwart grind, en water dat in een dunne plas was verzameld die in het licht glom.

Het kan van mij zijn, dacht ze. Het duurt een tijdje voordat het water hierbinnen opdroogt omdat de wind helemaal van beneden moet komen. Als ik echt paranoia ben, ga ik kijken of er op andere plaatsen ook waterplassen en grind liggen. Ze begon bijna te giechelen en deed de deur dicht.

De wekker op het nachtkastje naast de telefoon liet zien dat het kwart over twaalf was. Over zes uur moest ze weer op zijn, gereed voor de gangen in het ziekenhuis. De gaten in de groene muren van de onderzoekkamers. Moesten die altijd groen zijn? Deuren waar de verf vanaf bladderde. De patiënten moesten de hoop wel verliezen als ze zaten te wachten en zagen hoe het ziekenhuis bezig was in te storten. Als ze geen muren konden repareren, hoe moesten ze dan verdomme een lichaam genezen dat ...

De telefoon ging. Angela schrok op. De telefoon ging weer, leek op het nachtkastje te bewegen. Het is Erik, dacht ze voordat ze de hoorn opnam.

Nu is het gebeurd.

“Ja? Met Angela.”

Ze hoorde niets, behalve de statische ruis.

“Hallo? Erik?”

Weer een ruis. Een ander geluid waarvan ze niet wist wat het was. Was het een stem op de achtergrond? Misschien, zwak. De gesprekken hadden vannacht moeite om door Europa te reizen.

“Ik hoor niets. Kun je het opnieuw proberen? Hoor je mij? Ik hoor jou niet.”

Nu hoorde ze echo’s van stemmen, maar dat was normaal, fragmenten van gesprekken in de wereld konden naar andere geluidsleidingen worden overgebracht en tot een soort Esperanto worden vermengd. Het kon elke willekeurige taal zijn, een gesprek op een bergtop miljoenen kilometers weg, maar toch waarneembaar.

Nu hoorde ze een ademhaling. Het was niet op een bergtop. Ze hoorde het vlak bij zich.

“Hallo? Is daar iemand?”

Weer die ademhaling, duidelijk, bewust. Die had het verre gebabbel verdrongen.

Plotseling voelde ze zich vreselijk bang. Ze wilde dat het gebabbel terugkwam. Dat was veilig geweest. Ze dacht aan de beelden die ze in haar hoofd had gezien, de voetstappen, de beelden weer, de waterpl...

Weer een ademhaling.

“Zeg iets! Ik hoor dat er iemand is.” Ze maakte haar stem zo dreigend als ze maar kon, maar hij klonk klein, bang. “Wie is daar?” En toen dacht ze dat ze iets hoorde, iets meer ... en ze liet de hoorn uit haar hand vallen. Die stootte tegen de zijkant van het nachtkastje, viel op de grond en bleef op zijn rug liggen. Ze keek naar de telefoon en tilde hem na tien tellen op.

Het was stil in de hoorn. De stilte werd verbroken door een klik en toen kwam de bekende toon van een open lijn.

Grote god, Angela. Rustig maar. Er zijn van die idioten die het verkeerde nummer draaien en daarna niets kunnen zeggen. Er zijn gekken die zomaar een nummer draaien om beet te krijgen.

Maar ze wilde even met Erik praten, zijn stem horen, kalm worden.

Zijn mobiele telefoon stond niet aan. Kan momenteel niet bereikt worden. Ze liet een boodschap achter. Het maakt me niet uit. Waarom stond hij niet aan? Hij had gezegd dat hij tijdens zijn reis nooit uit zou staan.

Ze keek naar de hoorn in haar hand. Zou ze die eraf laten, de rest van de nacht? Dat was dom. Hij moest misschien midden in de nacht bellen. Erik. Er was waarschijnlijk een tijdelijk technisch mankement met zijn mobiele telefoon. Ze toetste het nummer nog een keer in.

 

“Met Erik.”

“Waarom neem je in godsnaam niet op!?”

“Wat? Wat is er?”

“Je neemt niet op. Je telefoon stond niet aan.”

Hij keek ernaar, alsof hij een defect zou ontdekken.

“Wanneer was dat?”

“Net. Een paar minuten geleden.”

“Tja ... nu doet hij het in elk geval.”

“Dat hoor ik zelf ook wel, verdomme.”

“Wat is er, Angela?” Hij keek op zijn horloge. Bijna een uur. “Je lijkt ...”

“Er is iemand die hierheen belt.”

“Wat zeg je?”

Ze vertelde.

“Dat is mij ook overkomen”, zei hij. “Dat overkomt iedereen wel eens.”

“Dat stelt me meteen gerust.”

“Maar het is niet leuk voor je. Is het de eerste keer?”

“Ik heb zoiets nog nooit meegemaakt. Nooit in míjn appartement.”

“Dus het heeft met mijn huis te maken?”

“Nee, Erik. Mijn god, ik weet niet wat ik zeg. Het was waarschijnlijk gewoon een lafaard die verkeerd verbonden was.”

“Hm.”

“Ik fantaseer. Eigenlijk wilde ik alleen je stem even horen. Nu hoor ik de tram buiten. Nu ben ik weer rustig.”

“Je kunt me altijd bellen.”

“Hoe gaat het nu met je vader?”

“Zo zo. Ik ben in het ziekenhuis, maar ik denk dat ik een paar uur terugga naar de stad.”

“Heb je ondertussen de arts van je vader gesproken? Al... hoe heette hij ook weer?”

“Alcorta. Natuurlijk niet. Hij is een spook hier. Witte jas.”

 

Hij sliep onrustig die paar uurtjes in de vroege ochtend. De koelkast in de eenvoudige kamer bromde luider dan hij voorheen had gedaan. Nee, nee. Het was zoals anders. Alle geluiden waren hetzelfde. De vrouw in een van de huizen ernaast schreeuwde haar man voor zessen wakker en een kwartier later hoorde Winter de duistere hamerslagen. Ja, ja. Dat was dus de timmerman.

Hij had de inhoud van zijn zakken op de zware tafel naast de kleerkast gelegd.

Haar visitekaartje glinsterde in het ochtendlicht dat vanaf de patio naar binnen sijpelde.

Winter schudde zijn hoofd en liep de douche in.

 

Bij Gaspar was het tafeltje naast hem leeg. Winter miste zijn rochelende ontbijtbuurman. De ober kwam met koffie en tostadas zonder dat hij iets had besteld. Toen hij zag dat Winter naar het tafeltje naast hem keek, maakte hij een kruisteken. Winter stak na zijn ontbijt een Corps op en volgde de weg van de rook naar de hemel. De zon kroop weer van achter de siërra tevoorschijn.

 

Winters zus Lotta kwam met de taxi aan op hetzelfde moment dat hij op de parkeerplaats bij het ziekenhuis uit zijn huurauto stapte. Ze was bleek, haar huid had dezelfde kleur als de lucht een halfuur geleden. Ze rochelde, maar dat was niets vergeleken bij zijn ex-tafelbuurman.

“Goede reis gehad?”

“Nee. Er zat een dronkelap naast me.”

“Charters, hè.”

“Je hebt niet veel in de zon gezeten, zo te zien.”

“Zullen we naar binnen gaan?” zei hij.

“Als ik het durf.”

“Hij is wakker. Mama belde zonet.”

“Ze belde mij ook. In de taxi.”

“Hij is weer terug op de verpleegafdeling”, zei hij.

“Voor de hoeveelste keer?”

“Maakt dat wat uit?”

“Ik denk dat ik maar even een kruisteken maak”, zei ze toen ze de trappen op waren gelopen en de koele duisternis in stapten.

In de gang stond hun moeder. Een kleine man in witte kleding kwam op hen af en strekte zijn hand uit. Lotta begroette hem en keek naar haar broer.

Soy Pablo Alcorta. Médico .”

Soy Lotta Winter. Médico tambien, pero ahora hija de Bengt Winter .”

“Ah.”

Ze was hier nog maar vijf seconden en had Alcorta al ontmoet, dacht Winter terwijl hij zijn hand uitstak. Misschien ben ik zelf wel een spook.

 

Bergenhem liep door de wijk met Ada, die overal naar keek. Hij probeerde haar in de wagen te zetten, maar ze begon luidkeels te schreeuwen.

Gisteren was het onmogelijk geweest haar in het kinderzitje in de auto te krijgen en hij was naar de supermarkt gereden met haar op zijn schoot, achter het stuur. Het was net Zuid-Europa. Ze waren niet door zijn collega’s tegengehouden.

Martina was die ochtend stil geweest, bijna even stil als hij.

Nu was ze naar haar werk gegaan en hij voelde het als een bevrijding toen ze naar het lege rijtjeshuis terugkeerden. Ada lachte om iets in haar wereld. Hij keek naar haar en schaamde zich voor zijn gedachten. Het begon zachtjes te sneeuwen.

Hij maakte een kommetje abrikozenpuree voor haar klaar en zette koffie. De krant lag opengevouwen op de eerste nieuwspagina. Hij probeerde te lezen terwijl Ada probeerde te eten. Hij trok haar slabbetje recht en liet haar de tafel onder knoeien met melk en puree.

Hij legde de krant weg zonder zich iets te herinneren van wat hij had gelezen. Zijn lichaam was stijf na een rustige nacht in de auto voor een huis in Hisingen. Alleen maar wachten en daarna was hij naar huis gereden. Martina had Ada al naar de crèche gebracht. Het lege huis, het bevrijdende gevoel. Een rotuitdrukking. Bevrijd van wat?

 

Hij reed in zijn eigen auto. Het was nog geen twaalf uur. Hij had geprobeerd lang te slapen, maar dat was een poos geleden. Hij stopte om iets te kopen. Hij wist niet wat hij zou kopen toen hij naar binnen ging. De eigenaar knikte naar hem alsof hij een stamgast was.

Er lag iets op de toonbank. Had hij dat gekocht? Zou hij het kopen? Hij draaide zich om en liep naar buiten. Hij hield het in zijn hand. Niemand begon achter hem te schreeuwen. Hij draaide zich weer om en de eigenaar knikte opnieuw. Natuurlijk. Hij wist waar hij nu was.

Natuurlijk. Hier was het.

Hij keek om zich heen toen hij buiten stond. Niemand.

Hij keerde om en liep terug en wachtte met afgewend hoofd voor de winkel.

 

Een Vreemd Gezicht
titlepage.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_0.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_1.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_2.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_3.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_4.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_5.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_6.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_7.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_8.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_9.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_10.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_11.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_12.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_13.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_14.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_15.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_16.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_17.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_18.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_19.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_20.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_21.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_22.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_23.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_24.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_25.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_26.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_27.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_28.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_29.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_30.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_31.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_32.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_33.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_34.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_35.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_36.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_37.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_38.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_39.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_40.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_41.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_42.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_43.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_44.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_45.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_46.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_47.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_48.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_49.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_50.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_51.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_52.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_53.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_54.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_55.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_56.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_57.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_58.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_59.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_60.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_61.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_62.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_63.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_64.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_65.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_66.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_67.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_68.xhtml
Een_vreemd_gezicht-ebook_split_69.xhtml