7. De identiteit van Mary Debenham
Ze was blootshoofds, en hield haar hoofd uitdagend achterover.
Het achterover gekamde haar, en de lijn van haar voorhoofd en neus
deden denken aan het boegbeeld van een zeilschip, dat moedig de
ruwe golven klieft. Op dat ogenblik was ze werkelijk mooi!
Ze keek vluchtig naar Arbuthnot - heel even maar.
Tegen Poirot zei ze: 'U wenst mij te spreken?'
ik wilde u vragen, mademoiselle, waarom u ons vanmorgen voorgelogen
hebt?'
'U voorgelogen? Ik begrijp u niet.'
'U hebt het feit verborgen gehouden dat u ten tijde van de tragedie
van de familie Armstrong daar woonde. U hebt me verteld dat u nooit
in Amerika geweest bent.'
Hij zag hoe ze even aarzelde, maar zich onmiddellijk herstelde.
'Ja,' zei ze. 'Dat is waar.'
'Nee, mademoiselle -- dat was niet waar.'
'U begrijpt me weer verkeerd; ik bedoel dat het waar is dat ik u
heb voorgelogen.'
'Ah! Dat geeft u dus toe?'
Een glimlach speelde om haar lippen. 'Natuurlijk - u hebt het
immers al ontdekt.'
'U bent tenminste openhartig, mademoiselle.'
'Er schijnt niets anders op te zitten.'
'Juist. En mag ik nu vragen naar de reden voor deze
uitvluchten?'
ik zou denken dat die duidelijk genoeg zijn, anders.'
'Voor mij niet, mademoiselle.'
Op kalme, effen toon zei ze nuchter: ik moet mijn eigen brood
verdienen.'
'Wat bedoelt u daarmee?'
Ze keek hem recht in de ogen. 'Monsieur Poirot, wat weet u van de
strijd die iemand moet voeren om een behoorlijke betrekking te
krijgen en die te houden? Denkt u dat een meisje, dat in verband
met een moordzaak door de politie aangehouden is, een meisje dat
met naam en foto's in de Engelse bladen heeft gestaan - denkt u dat
ook nog maar een ordentelijke en welgestelde Engelse dame erover
zou denken dat meisje als gouvernante voor haar dochters aan te
stellen?'
Ik zie niet in waarom niet, als haar geen blaam treft.'
'Ach wat! Blaam! Het is niet de blaam -- het is de publiciteit! Tot
nu toe, monsieur Poirot, ben ik er altijd in geslaagd, prettige,
goed betaalde betrekkingen te vinden. Ik was niet van plan dat
alles op het spel te zetten voor iets dat doelloos en nutteloos
scheen.'
Ik waag het te veronderstellen, mademoiselle, dat ik dat het beste
beoordelen kan, en niet u.'
Ze haalde haar schouders op.
'U had me bijvoorbeeld kunnen helpen bepaalde mensen te
identificeren.'
'Hoe bedoelt u?'
'Vindt u het waarschijnlijk dat u gravin Andrenyi niet zou hebben
herkend als de jongere zuster van mevrouw Armstrong, terwijl u haar
in New York toch les heeft gegeven?'
'Gravin Andrenyi? Nee!' Ze schudde ontkennend het hoofd. 'Al komt u
dat misschien buitengewoon vreemd voor, ik heb haar niet herkend.
Ze was in die jaren nog niet volwassen. Het is meer dan drie jaar
geleden. Ze deed me inderdaad aan iemand denken, en ik heb me
afgevraagd aan wie. Maar ze ziet er zo buitenlands uit dat ik
er niet aan gedacht heb dat zij dat Amerikaanse schoolmeisje zou
kunnen zijn. Ik heb haar trouwens maar even gezien toen ik de
restauratiewagen binnenkwam. En ik heb meer naar haar kleren
gekeken dan naar haar gezicht.' Ze glimlachte flauwtjes. 'Zo zijn
vrouwen nu eenmaal. En ik had bovendien mijn eigen
beslommeringen.'
'U wenst mij uw geheim niet te vertellen, mademoiselle?' Zijn stem
klonk vriendelijk en overredend.
'Dat kan ik niet. Ik -- kan -- het -- niet...'
Plotseling - volkomen onverwachts - gaf ze de moed op. Met haar
hoofd op haar armen, barstte ze in tranen uit en snikte alsof haar
hart zou breken.
De kolonel sprong overeind.
Ik - kijk eens hier...'
Hij zweeg, draaide zich om en keek Poirot woedend en dreigend
aan.
ik zal je botten breken--vuile, kleine snotneus!'schold hij.
'Monsieur!' protesteerde Bouc.
Arbuthnot had zich echter alweer tot het meisje gewend. 'Mary -- in
hemelsnaam...!'
Ze sprong op. 'Het is niets -- het is alweer over. U hebt me
waarschijnlijk niet meer nodig, monsieur Poirot? Komt u maar naar
me toe als u nog iets wilt weten. O! Wat heb ik me aangesteld!'
Ze haastte zich de deur uit. Voordat hij haar volgde, richtte
Arbuthnot zich nog eenmaal tot Poirot. 'Juffrouw Debenham heeft
niets met de zaak te maken! Hoort u me? En als ze nog verder wordt
getreiterd of lastig gevallen -- dan krijgt u met mij te doen!'
Hij schreed naar buiten.
Ik zie graag een woedende Engelsman,' zei Poirot. 'Ze zijn
werkelijk vermakelijk. Hoe opgewondener ze worden, des te minder
hebben ze hun tong in bedwang.'
Maar monsieur Bouc stelde geen belang in de gevoelsuitingen van
Engelsen. Hij was opgetogen van bewondering voor zijn vriend.
'Mon cher, vous etes epatant!' riep hij. 'Weer zo'n miraculeuze
gissing. C'est formidable!'
'Het is werkelijk ongelooflijk hoe u die dingen bedenkt!' zei
dokter Constantine verbaasd.
'Och, het was helemaal geen verdienste van me! Het was eigenlijk
niet eens een gissing. Praktisch gesproken had gravin Andrenyi het
me al verteld.'
'Comment! Nee, toch?'
'Herinneren jullie je nog dat ik haar naar haar gouvernante of
chaperonne vroeg? Ik had voor mezelf al uitgemaakt dat als juffrouw
Debenham bij de zaak betrokken mocht blijken, ze in het gezin
Armstrong ook al een dergelijke positie bekleed moest hebben.'
'Jawel, maar gravin Andrenyi beschreef iemand, die er volslagen
anders uitzag.'
'Juist, 'n Grote vrouw van middelbare leeftijd met rood haar -- in
ieder opzicht totaal anders dan juffrouw Debenham. Opvallend
verschillend zelfs. Maar toen moest ze vlug een naam bedenken en
daarbij werd haar gedachtenassociatie haar noodlottig. Zoals je
weet, zei ze: juffrouw Freebody.'
'Nou?'
'Eh bien - je weet dit misschien niet, maar in Londen bestond tot
voor kort een winkel van Debenham and Freebody. Terwijl dus de naam
Debenham haar door het hoofd speelt, grijpt de gravin vlug naar een
andere naam, en de eerste die komt opdagen is - Freebody. Ik
doorzag dat natuurlijk onmiddellijk.'
'Dat is dus alweer een leugen. Waarom loog ze?'
'Weer een geval van loyaliteit, waarschijnlijk. Het maakt de dingen
niet eenvoudiger - al die loyaliteit.'
'Ma foi!' zei monsieur Bouc opgewonden. 'Liegt dan iedereen in deze
trein?'
'Dat zullen we nu gaan uitzoeken,' antwoordde Poirot.