2. Het Tokatlian Hotel

In het Tokatlian Hotel aangekomen, vroeg Hercule Poirot een kamer met bad. Daarna ging hij naar de portiersloge en informeerde of er misschien post voor hem was.
Er lagen drie brieven op hem te wachten, en er was ook een telegram voor hem gekomen. Bij het zien daarvan trok hij zijn wenkbrauwen enigszins op; hij had geen telegram verwacht.
Hij opende het op de rustige en handige manier die hem eigen was. De gedrukte woorden waren duidelijk en ondubbelzinnig: 'ontwikkeling geval kassner door u voorspeld heeft zich plotseling voorgedaan stop verzoeken u onmiddellijk terug te komen stop'.
' Voila ce qui est embetant,' mompelde Poirot wrevelig.
Hij keek op de klok.
'Ik moet vanavond nog doorreizen,' zei hij tegen de portier. 'Hoe laat vertrekt de Simplon-Orient-Expres?'
'Om negen uur, monsieur.'
'Kunt u een slaapcompartiment voor me reserveren?'
'Zeker, monsieur, dat geeft geen moeilijkheden in deze tijd van het jaar. De treinen zijn bijna leeg. Eerste of tweede klasse?'
'Eerste.'
'Tres bien, monsieur. Wat is uw bestemming?'
'Londen.'
'Bien, monsieur. Ik zal een kaartje naar London voor u nemen en slaapwagen-accommodatie voor u reserveren in de wagon die van Istamboel naar Calais gaat.'
Poirot wierp een tweede snelle blik op de klok. Het was tien minuten voor acht. 'Heb ik nog tijd om te dineren?'
'Maar natuurlijk, meneer!'
De kleine Belg knikte. Hij stapte naar de overzijde van de vestibule, annuleerde zijn kamer en begaf zich naar het restaurant. Juist toen hij de kelner zijn wensen voor het diner kenbaar maakte, voelde hij een hand op zijn schouder.
'Ah! Mon vieux, dat is een onverwacht genoegen!' klonk een stem achter zijn rug.
De spreker was een kleine, gezette heer op leeftijd, die zijn haar en brosse droeg. Hij lachte opgetogen.
Poirot sprong van zijn stoel op. 'Monsieur Bouc!'
'Monsieur Poirot!'
Mijnheer Bouc was een Belg, een van de directieleden van La Compagnie Internationale des Wagons-Lits, en zijn kennismaking met de vroegere ster van de Belgische politie dateerde van vele jaren geleden.
'Jij bevindt je ver van huis, mon cher,' zei monsieur Bouc.
"n Zaakje in Syrie.'
'Ah! En nu ga je dus weer terug - wanneer?'
'Vanavond.'
'Prachtig! Ik ook! Dat wil zeggen, ik ga tot Lausanne, waar ik enkele dingen moet regelen. Je reist met de Simplon-Orient, neem ik aan?'
inderdaad. Ik heb juist een couchette laten reserveren. Ik was eigenlijk van plan hier een paar dagen te blijven, maar ik heb net een telegram ontvangen dat me voor een belangrijke zaak naar Engeland terug roept.'
'Ah,' zuchtte monsieur Bouc. 'Les affaires - les affaires! Maar jij - jij staat tegenwoordig op de hoogste sport van de ladder, mon vieux V.
'Ja, ik heb wel een paar succesjes gehad.' Hercule Poirot trachtte bescheiden te kijken, wat hem volkomen mislukte.
Bouc lachte. 'We zien elkaar straks nog wel,' zei hij.
Hercule Poirot begon aan de maaltijd en trachtte zijn knevel uit de soep te houden. Toen hij die moeilijke taak tot een goed einde had gebracht, keek hij om zich heen, terwijl hij op het volgende gerecht wachtte.
Er bevonden zich slechts vijf of zes gasten in het restaurant, maar daaronder waren er twee, die Hercule Poirot belangstelling inboezemden.
Die twee zaten aan een tafel niet ver van hem af. De jongste van het tweetal was een sympathiek uitziende jongeman van omstreeks dertig jaar; hoogstwaarschijnlijk een Amerikaan. Het was echter niet hij, die de aandacht van de kleine detective trok, maar zijn tafelgenoot.
Dat was een man van tussen de zestig en zeventig. Op een afstand gezien had hij het minzame uiterlijk van een filantroop. Zijn wat kale schedel, het hoge voorhoofd en de glimlachende mond, die een blinkend wit kunstgebit liet zien, deden een zeer welwillend man vermoeden. Maar de ogen logenstraften deze veronderstelling. Ze waren klein, diepliggend en sluw. En dat niet alleen. Terwijl hij iets tegen zijn jonge metgezel zei, dwaalde zijn blik door de zaal en rustte heel even op Poirot. En er lag een vreemde kwaadaardigheid en een onnatuurlijke gespannenheid in die blik.
De man stond op. 'Betaal jij de rekening even, Hector,' zei hij.
Zijn stem klonk een beetje hees; er zat een vreemde, gedempte en tegelijk dreigende klank in.
Toen Poirot zich in de lounge weer bij zijn vriend voegde, stonden de beide andere heren op het punt het hotel te verlaten. Men bracht hun bagage naar beneden, onder toezicht van de jongste. Even later opende hij de glazen deur en zei: 'We zijn klaar, meneer Ratchett.'
De oudste gromde instemmend en begaf zich naar buiten.
'Eh bien,' zei Poirot. 'Wat denk je van die twee?'
'Het zijn Amerikanen,' zei monsieur Bouc.
'Natuurlijk zijn het Amerikanen. Ik bedoel, wat denk je van hen?'
'Die jongeman leek me wel een prettig iemand.'
'En de ander?'
'Om je de waarheid te zeggen, beste vriend, stond die me helemaal niet aan. Hij heeft een onaangename indruk op me gemaakt. Wat vind jij?'
Hercule Poirot zweeg een ogenblik. 'Toen hij me in het restaurant passeerde,' zei hij even later, 'had ik een heel merkwaardige gewaarwording. Het was alsof er een wild dier -- een verscheurend roofdier - langs me heen ging. Begrijp je wat ik bedoel?'
'En toch ziet hij er heel respectabel uit!'
'Precisement, het lichaam - de kooi - ziet er respectabel uit, maar tussen de tralies door kijkt het beest naar buiten.'
'Je hebt een sterke verbeelding, mon vieux,' zei monsieur Bouc.
'Kan zijn, ja; maar ik kon me niet onttrekken aan het gevoel dat er iets slechts en kwaadaardigs rakelings langs me heen ging.'
in de persoon van die fatsoenlijke Amerikaan?'
in de persoon van die fatsoenlijke Amerikaan, ja.'
'Tja,' zei Bouc opgewekt. 'Het zou kunnen, natuurlijk. Er is zoveel slechts in de wereld.'
Op dat ogenblik ging de deur open en kwam de portier naar hen toe. Hij keek nogal bezorgd en verontschuldigend.
'Het is onbegrijpelijk, monsieur,' zei hij tegen Poirot. 'Er is geen enkele eersteklascouchette in de trein meer te krijgen.'
'Comment? riep Bouc uit. in deze tijd van het jaar? Ah! Natuurlijk de een of andere groep journalisten of politici die...'
'Dat weet ik niet, meneer,' zei de portier, terwijl hij zich beleefd tot Bouc wendde. 'Maar het is nu eenmaal zo.'
'Wel, wel,' zei monsieur Bouc tot Poirot. 'Maak je niet ongerust, waarde vriend. We vinden er wel iets op. Er is altijd een coupe vrij - nummer 16. Daar zorgt de conducteur voor.' Hij glimlachte en keek op de klok. 'Kom,' zei hij, 'het wordt onze tijd.'
Aan het station werd monsieur Bouc op indrukwekkend beleefde wijze ontvangen door de in een bruin uniform gestoken conducteur van de slaapwagen.
'Goedenavond, monsieur. U hebt coupe nummer 1.'
Hij riep de kruiers en deze reden de bagage naar het portier in het midden van de wagon, die met plaatijzeren borden de bestemming van de trein aangaf: Istamboel - Triest - Calais.
'Jullie zijn voor vanavond helemaal bezet, hoor ik?'
'Het is ongelooflijk, monsieur, maar het lijkt wel alsof de hele wereld uitgerekend vanavond op reis wenst te gaan!'
'Toch moet je een plaats vinden voor deze heer hier. Hij is een vriend van mij. Hij kan nummer 16 krijgen.'
'Nummer 16 is bezet, monsieur.'
'Wat? Nummer 16?'
Ze wisselden een blik van verstandhouding en de conducteur glimlachte. Het was een lange man van middelbare leeftijd met een gelige gelaatskleur.
'Inderdaad, monsieur. Zoals ik al zei, we zijn helemaal vol.'
'Maar wat is er dan aan de hand?' vroeg monsieur Bouc knorrig. 'Is er ergens een conferentie? Gaat een hele groep tegelijk op reis?'
'Nee, monsieur. Het is louter toeval. Toevallig hebben heel veel mensen deze avond uitgekozen om op reis te gaan!'
Geergerd klakte monsieur Bouc met zijn tong. 'In Belgrado,' zei hij, 'wordt de slaapwagen uit de richting Athene aangekoppeld. En daar staat ook de wagon Boekarest-Parijs -- maar we zijn niet in Belgrado voor eind morgenmiddag. Is er geen tweedeklascouchette vrij?'
'Er is nog een tweedeklascouchette, monsieur...'
'Nu dan...'
'Maar het is een damesplaats. Er is al een Duitse in de coupe, een kamenier.'
'La, la, dat is een beetje onvrij,' zei monsieur Bouc.
'Maak je niet bezorgd, waarde vriend,' zei Poirot. 'Ik zal in een gewone coupe moeten reizen.'
'Welnee, niets daarvan.' Hij wendde zich weer tot de conducteur. 'Zijn alle reizigers al aanwezig?'
'Om u de waarheid te zeggen,' zei de man, 'een passagier is nog niet op komen dagen.' Hij sprak langzaam en aarzelend.
'Zeg op, wie is het?'
'Couchette nummer 7, een tweedeklasplaats. Die heer is er nog niet en het is nu vier minuten voor negen.'
'Wie is het?'
'Een Engelsman,'de conducteur raadpleegde zijn passagierslijst. 'Een monsieur Harris.'
'Die naam is een goed voorteken,' zei Poirot. ik ken mijn Dickens. Monsieur Hards komt niet.'
'Laat de bagage van monsieur naar nummer 7 brengen,' zei Bouc. 'Als die monsieur Harris komt, vertellen we hem dat hij te laat is - dat couchettes niet zo lang kunnen worden vrijgehouden - we zullen de zaak wel op de een of andere manier regelen. Wat heb ik met die Harris te maken?'
'Zoals het monsieur belieft,' zei de conducteur.
Hij legde aan de kruier uit waar hij zijn moest. Toen ging hij opzij, om Poirot de gelegenheid te geven in te stappen.
'Tout a fait au bout, monsieur,' riep hij. 'Op een na de laatste coupe.'
Poirot liep de corridor door, wat nogal wat tijd in beslag nam, want de meeste passagiers stonden buiten hun coupes.
Hij herhaalde zijn beleefd pardon met de regelmaat van een klok. Tenslotte bereikte hij de hem aangewezen coupe. Binnen was de jonge Amerikaan uit het Tokatlian Hotel bezig een valies in het bagagenet te duwen. Hij fronste de wenkbrauwen, toen Poirot binnenkwam.
'Neemt u mij niet kwalijk,' zei hij. ik geloof, dat u zich vergist.' En hij vervolgde in moeizaam Frans: 'Je crois que vous avez un erreur.'
Poirot antwoordde hem in het Engels. 'Bent u meneer Harris?'
'Nee, ik heet MacQueen. Ik...'
Op hetzelfde ogenblik klonk achter Poirots rug de stem van de conducteur van de slaapwagen. De eigenaar van de stem verontschuldigde zich; hij was buiten adem. 'Er is geen enkele couchette meer vrij, monsieur. We zijn genoodzaakt deze mijnheer deze plaats aan te bieden.'
Hij sloot het raampje in de corridor en begon daarna Poirots bagage naar binnen te brengen.
Poirot luisterde, inwendig genietend, naar de verontschuldigingen van de conducteur. Men had hem ongetwijfeld een flinke fooi beloofd, als hij de coupe voor de andere passagier had kunnen vrijhouden. Maar als een directeur van de maat
schappij meereist en bevelen begint te geven, verliest zelfs de grootste fooi haar uitwerking.
De conducteur verliet het compartiment, nadat hij de valiezen in het bagagenet geborgen had.
'Voila, monsieur,' zei hij. 'Zo is het in orde. U hebt de bovenste couchette, nummer 7. Over 'n minuut vertrekken wij.'
Hij verdween haastig in de corridor. Poirot ging de coupe weer binnen.
'Dat is iets, wat ik nog maar zelden gezien heb,' zei hij opgeruimd. 'Een slaapwagenconducteur, die zelf met bagage sjouwt. Ongehoord!'
Zijn reisgenoot glimlachte. Hij had zijn ergernis blijkbaar overwonnen en waarschijnlijk besloten, dat het maar het beste was het geval wijsgerig te bekijken.
'Het is merkwaardig zo vol als deze trein is,' zei hij.
Buiten werd gefloten. De locomotief antwoordde met een lang droefgeestig gegil. 'Daar gaan we,' zei MacQueen.
Maar ze waren nog niet weg. Weer werd er gefloten.
'Wat ik zeggen wil, meneer,' zei de jongeman plotseling, 'als u soms liever het onderste bed wilt hebben -- misschien is dat wat handiger voor u - dan vind ik het best.'
'n Sympathieke jongen!
'Nee, nee,' protesteerde Poirot. 'Ik wil u niet...'
'Doet u het gerust...'
'U bent al te voorkomend...'
Hoffelijke protesten volgden van beide zijden.
'Het is maar voor een nacht,' verklaarde Poirot. 'In Belgrado...'
'Ah, juist. In Belgrado stapt u uit...'
'Nee, dat niet. Ziet u...'
Toen volgde een even onverwachte als hevige schok. De heren keerden zich naar het raampje en keken naar het lange, verlichte perron, dat langzaam langs hen heen gleed. De Orient-Expres was zijn driedaagse reis over het vasteland van Europa begonnen.